wreed genoeg is om ons verzoek te blijven afslaan, wilt gij dan mijnen raad volgen. Anna?’
‘Dat zal ik,’ was 's meisjes antwoord, ‘want langer bij mijnen oom blijven is onmogelijk.’
‘Welnu dan,’ ging de jongeling opgetogen voort, ‘dan zullen wij vluchten, Anna...’
De ridder had zich, bij het uitspreken dier woorden, opgericht. Het meisje stond voor hem, zag hem met drift in de oogen; doch eensklaps scheen ze naar iets te luisteren, liet het hoofd terug op 's jongelings borst zinken en angstig vielen haar de woorden: ‘daar is hij!...’ uit den mond.
Op hetzelfde oogenblik verscheen het wreede en magere wezen van Anna's oom aan den ingang der zaal. Bij het flauwe licht van den koperen luchter der zaal kon men gemakkelijk zien, dat eene buitengewone drift zijne ziel moest ontstellen. Het was nogtans geene gramschap, welke op zijn gezicht doorstraalde. Hij wierp eenen valschen blik op den jongen ridder en, hem met de hand wenkende, sprak hij:
‘Ridder Hendrik, ik wacht u.’
De jongeling drukte eene laatste maal de hand zijner geliefde en haar de woorden: ‘moed, mijne lieve Anna!’ toesprekende, stapte hij fier en trotsch tot bij den ouden graaf. - ‘Heer graaf,’ klonk zijne taal, ‘ik bid u naar mijne woorden te willen luisteren...’ - Doch de oude onderbrak die gezegde en sprak: ‘Ridder, wilt gij mij volgen?’
Sidderend zag de arme Anna den jongeling de zaal uitstappen en toen hij vertrokken was, biggelden wrange tranen van droefheid en angst op hare schoone wangen.
Eenige stonden later doorklonk een hoorngeschal het eenzame burgslot en Anna snelde naar het vensterraam der zaal. Zij zag de valbrug neêrdalen en haren geliefde, op zijn moedig ros gezeten, het slot verlaten en in den duisteren omtrek verdwijnen.
Een oogenblik daarna trad de graaf weder in de zaal. Anna stond nog altijd aan het venster en trachtte in de duisternis de schaduw van haren minnaar te ontdekken; doch zij hoorde slechts nog het gekletter der hoeven zijns paards in de verte rondgalmen. Blijde was het arme kind, dat Hendrik het slot ontkomen was; want zij vreesde de wraak haars ooms, die misschien hun voornemen had afgeluisterd.
‘Mijne nichte,’ sprak de ouderling, ‘de nacht is hevig koud, de