de kranke wierp, dat deze met het hoofd naast het bedkussen gezakt, door eene soort van bezwijming was overvallen. De jongeling sprong, bij dit gezicht, eensklaps recht, legde zijn boek neêr en zijne geliefde zachtjes in zijne armen vattende, zegde hij aan de moeder het rustbed een weinig goed te schikken en liet dan het meisje er zachtkens op neêrzakken. Men deed alle moeite om Theresia van hare bezwijming te doen herkomen, doch nutteloos; en Pieter, na zich verzekerd te hebben, dat alle leven in zijne geliefde nog niet was uitgedoofd, liet zich eindelijk terug op zijnen stoel vallen en bleef op de kranke staren, terwijl hij nu en dan eenen brandenden traan van zijn aangezicht vaagde.
Die treurige toestand bleef nog eenigen tijd duren; eindelijk lichtte Theresia de oogschelen een weinig op, terwijl een diepe zucht uit haren boezem opklom, en hare hand uitstekende, scheen zij naar Pieter te zoeken. De jongeling greep de hand vast, drukte ze tegen zijne lippen en bedekte ze met zijne tranen:
‘Pieter!’ zuchtte het meisje, ‘lees niet meer in dit boek, doe het weg.’
‘Ik lees niet meer, Theresia,’ zegde de jongeling. ‘Gij zijt in bezwijming gevallen, voelt gij u thans beter?’
‘Ja, maar dit boek moet gij weg doen.’
‘Ik heb het weggelegd. Theresia.’
Het meisje schudde het hoofd, alsof zij wilde te kennen geven, dat men hare gezegden niet goed begreep. Dan de oogen wijd open spreidende en met den vinger naar het voeteinde des beds wijzende, zegde zij op eenen doffen toon en met eene stem, die van verdwaling getuigde:
‘Ik zie het wat er van zal geworden! Daar, Pieter, ziedaar, ramp!..... ongeluk!..... - O, gij ziet het niet!’ riep zij nu met eene klaardere stem en zij borst los in geween.
‘Theresia, mijne lieve Theresia!’ schreide de jongeling, ‘wat zegt gij? Waar verdwaalt gij?’
‘Ongelukkigen, ongelukkigen.....’ was al wat men tusschen de overvloedige tranen uit 's meisjes mond kon hooren komen.
Pieter voelde zich, bij het nazien van het lijden zijner geliefde door de smart overweldigd: het was, alsof hem de gorgel werd toegenepen, want hij kon geen woord meer uiten. Voor het ledekant geknield, liet hij zich met het aanzicht op het deksel neêrvallen en men