aangenamer en vertroostend voor het oog. Het schoone landschap, welk daar de rijke natuur aanbood, zou het minst dichterlijke hart bekoord hebben. Prachtig beplante dreven, mollige landdouwen, waar de olijf- en vijgenboomen hun rijk loover ontplooiden, waar geurige planten en bloemen den omtrek als met balsemreuken overstroomden, gaven daar als eenen voorsmaak van het zacht en heilig geluk, welk de zusters van Santorsola in die grootsche woning genoten.
De trein hield stil aan de kerk, welke zich naast den ingang van het klooster bevond, en de menigte drong nu bijeen om de bruid des Heeren nog eens van nabij te kunnen beschouwen. Ook de prachtig uitgedoschte krijger had zich dicht bij den ingang geplaatst en was derhalve van zijn ros gestapt, welk hij aan eenen bediende, waarin men insgelijks een' krijgsknecht herkende, had in bewaring gegeven. Indien op dit oogenblik de borst des jongen krijgsmans door geen ijzeren kuras ware bedekt geweest, zoude men bemerkt hebben, dat zijn boezem op eene buitengewoon hevige wijze klopte. Wie hem thans zelfs aandachtig hadde beschouwd, zou hebben bemerkt, dat hij op zijne beenen stond te beven; dat zijne hand stuiptrekkend het gevest zijns zwaren degens knijpte; en, hoe dicht hij ook zijne fluweelen muts op het voorhoofd had getrokken, als dacht hij daardoor zijn wezen gansch te verbergen, hadde men licht door de beweging en de krimpingen zijner gelaatstrekken, door den hoogen blos, die op zijne wangen verspreid lag en door het vuur, dat in zijne oogen brandde, kunnen raden dat de ziel van dien jongen man, op dien stond, hevig geschokt werd.
Het rijtuig, waar Santafiora zich in bevond, werd geopend. De ouderling trad er eerst uit en scheen als bedwelmd; hij zag niets van al wat hem omringde, en was zelfs genoodzaakt den arm van een' zijner bloedverwanten vast te grijpen om niet afgemat ten gronde te zinken. Thans was het de beurt van het meisje om het rijtuig te verlaten; het volk drong nu nog meer dichter en de jonge krijgsman naderde insgelijks tot bij het rijtuig. Santafiora stapte buiten. Eene zachte uitdrukking stond op haar gelaat verspreid en het scheen alsof zij reeds niet meerderaarde toebehoorde; doch eensklaps haar oog op de omliggende schaar latende vallen, werd zij bleek als eene doode en een lichte gil ontvlood haren mond. Zij ging in onmacht ter aarde zinken, indien niet op eens de jonge krijgsman ware toegesprongen, om haar in zijne armen te ontvangen. Niemand dan het bedwelmde meisje hoorde de woorden: ‘moed, mijne lieve Santa!’ uit den mond des jongelings