het hart uws vriends en uw woord zal als een weldoende balsem in mijne vermorzelde ziel dalen en haar opbeuren.’ Leonardo scheen als te herleven. - Carlo had hem niet herkend. - Met geveinsde geestdrift greep hij de hand zijns vriends en deze drukkende, antwoordde hij:
‘Gij kent mij, vriend, en gij weet, dat uwe smarten de mijne zijn. Spreek! wat kan ik doen?’ - Carlo greep zijnen vriend hij de hand en hem eenen zetel toeschuivende, deed hij hem teeken van neer te zitten. Na eene korte stilzwijgendheid sprak Carlo, zijnen vriend met drift in het oog beziende:
‘Leonardo, men heeft mij gehoond, doodelijk gehoond!’ De kracht dezer woorden en de stijve blik van Carlo ontstelden zichtbaar Leonardo; doch deze herriep weldra zijne stoutmoedigheid, en de hand op het gevest zijns dolks drukkende, sprak hij:
‘Carlo! deze wischt allen hoon uit!’
Carlo scheen geene acht op deze woorden gegeven te hebben en ging voort:
‘Gehoond, ja, mijn vriend, gehoond in het dierbaarste, en door het dierbaarste, welk ik bezit, door mijne echtgenoote!...’
Leonardo scheen als ten gronde geslagen. ‘Uwe echtgenoote,’ stamelde hij, ‘o dit is onmogelijk...’
‘Wat zegt gij, onmogelijk, Leonardo? Ik heb het gezien, mijn vriend, en mijne oogen hebben mij niet bedrogen.’
‘Uwe vrouw heeft u immers nooit reden van verdenking gegeven, Carlo?’
‘Neen! en dit vergroot mijne woede. O vriend! als ik nadenk, dat, wanneer zij mij toelachte en een' minzamen zoen op mijne wangen drukte, zij mij op dien stond verried en in haar hart bespotte; als ik nadenk, dat die lach, welke mij als de goddelijke lach eens engels voorkwam, niets dan bespotting en verleiding in zich besloot; dat de zoete woorden, welke zij mij toestuurde, niets dan bedriegerij waren en slechts dienden als een blinddoek, waarmede zij mij het oog bedekte, opdat mijne ziel zoude gerust geweest zijn en ik hare daden niet zou nagegaan hebben. O, wanneer ik dit alles nadenk, dan voel ik in mijn hart eenen brand, welke mij verteert. Dan zou ik het verachtelijke schepsel, dat mij hoont, onder de voeten kunnen trappelen en haar mijnen dolk door het hart stooten!...’
‘Bedaar, mijn vriend, bedaar,’ sprak de bevende Leonardo, ‘gij