en een' dier pure morgenstonden te genieten, welke men in die zalige streken zoo dikwijls in den voorzomer aantreft.
Op dien aangenamen morgenstond, bij die lachende en milde natuur zat eene menigte Gitanos op den grond uitgestrekt. De slordigheid en onreinheid hunner kleedaren, de vervaarlijke en koude uitdrukking, welke op het gezicht der ouderlingen te lezen stond, maakte eene treurige tegenoverstelling met het lachend voorkomen, welk de rijke natuur aanbood. De Boheemsche kinderen hadden ditmaal hunne tenten niet uitgespannen, en men zag licht dat deze plaats hun ter woning niet verstrekt had; want niet de minste voorzorgen of schikkingen waren er genomen geworden. De pakken, welke hunnen zwervenden huisraad inhielden, lagen tegen den grond op eenen hoop getast en waren ongeroerd gebleven.
De plaats, waar de schrikverwekkende schaar zich bevond, kon met recht aan eene bergengte vergeleken worden. Een kleine heuvel, met lichte boomgewassen bedekt, verhief zich aan de eene zijde en scheen zich als te vereenen met de hooge kruin der honderdjarige eiken, welke zich aan den anderen kant opdeden en zich in een duister, dicht bosch verloren. De stralen der zon, welke tusschen de boomen uitschoten en waarvan er eenige tot op den grond nedervielen, scheen met de duisterheid, die als uit het bosch opsteeg, te vechten, en leverden een betooverend en schilderachtig vertoog op.
Er was op de gelaatstrekken der Bohemers eene soort van ongerustheid te lezen. Eenige wandelden met ongeduld door de verstrooide schaar en sloegen dikwerf hunne blikken op de vlakte, die zich voor hen uitstrekte. Nu en dan klom er een op den heuvel, staarde haastig in het ronde en kwam zich weder bij de anderen vervoegen. Geen enkel woord werd er tusschen de menigte gewisseld en men zou gezegd hebben, dat die hoop mannen een deel menschenvormige werktuigen geweest waren, zoo de telkens verwisselende uitdrukkingen, welke men op hunne aanzichten bespeurde, hunne inwendige gedachten en hartstochten niet hadden te kennen gegeven. Eensklaps blonk een heldere straal van vreugde in ieders oogen en een grimlach van vergenoegen beliep aller aanzichten.
Zij hadden in de verte eenige personen zien naderen.
In een oogenblik waren Hildame, de grijsaard en twee anderen, die hem ter hulp gediend hadden, in het midden van den Boheemschen kring.