Doch keeren wij tot onze geschiedenis terug; want al wat wij tot hiertoe in dit hoofdstuk verhaald hebben, schijnt ons weinig geschikt om het oog, het oor, den geest of al wat men wil van den lezer te verleiden.
Wij zijn, op het oogenblik, men heeft het mogelijk reeds opgemerkt, in eene slechte luim. - Waar die geestesgesteltenis eigentlijk uit voortkomt, weten wij niet; want, om de waarheid te zeggen, de dag, wanneer wij dit hoofdstuk schrijven, is voor ons niet ongelukkiger dan een andere, en niets zegt ons dat hij ongelukkiger zal worden, te meer daar hij bijna ten einde is; - doch de lucht is met grijze wolken overtrokken, en dit kan wel de reden wezen. Hoe het zij, het is zeker, dat wij in eene slechte luim zijn en dat het nu of nooit de stond is om eens dapper tegen een zeker slach van kantoorklerken uit te varen. Wij bedoelen het slach, dat zijne eerste zedigheid verloren hebbende, zich op het tijdstip bevindt, dat de hoogmoed gaande raakt; op het tijdstip dat onze Piet zegepralend heeft doorgeworsteld. - Treedt toe, onweerdige kantoorklerken! treedt toe en verdedigt u!...
Usque tandem? enz., hoelang, kantoorschrijvers! hoelang zult gij van ons meer dan engelachtig geduld nog misbruik maken!... Wat beteekenen die springersmanieren, welke gij van de hansworsten schijnt afgeleerd te hebben!... Wat beteekenen die haarlokken, welke de kapper dagelijks met een brandend ijzer in krullen rond uw ingekneed hoofd vastzet! - eene bewerking, ik zeg het u in het voorbijgaan, welke den glans aan het haar ontneemt en het aan onbewerkt kemp gelijk maakt!... Treedt toe, onweerdige kantoorschrijvers! - En lacht niet, indien gij onze gramschap niet ten top wilt doen stijgen! - Spreekt! - Wat beteekent die uiterlijke, overdrevene pracht, welke gij in uwe kleederen ten toon spreidt? - Wat beteekent die grove losbandigheid, waaraan gij u zoo dikwijls plichtig maakt? - En dan, verwaande losbollen! waarmede houdt gij u in uwe ledige uren bezig? Denkt gij er wel eens aan om u den geest een weinig te beschaven en eenige kundigheden aan te winnen? - O neen, gij weet niets, gij kent niets! - En nog het ergste van al, gij zijt verbasterd, gij verloochent niet dan te dikwijls uw eigen land; gij kent uwe eigene taal niet en gij spreekt iets dat van verre min of meer naar Fransch gelijkt. - Dit geeft u een zeker air, dit doet u als beschaafde menschen doorgaan. Zoo denkt gij, en eilaas! het maakt slechts van u een aantal domme fransquillons!... Wij zeggen domme