Alvorens echter tot die afzonderlijke beschrijving over te gaan, zullen wij eenige algemeene eigenschappen van den kantoorschrijver aanstippen.
Volgens de grootste en ervarenste natuurkundigen bestaat er, zooals men weet, eene keten, welke het mijnenrijk aan het plantenrijk en dit laatste aan het dierenrijk vasthecht, of, om duidelijker te spreken: men verbeelde zich eene ladder, aan welker eersten trap zich het mijnenrijk en aan welker hoogsten zich het dierenrijk bevindt. Het plantenrijk staat natuurlijker wijze in het midden. - Nu valt het niet moeilijk om te begrijpen, dat het mijnenrijk op zichzelve ook eene ladder uitmaakt, waar men, van den laagsten trap omhoog klimmende, allengs meer en meer hoedanigheden ontmoet. En zoo hetzelfde voor het plantenrijk, totdat men aan de derde, die van het dierenrijk, genaakt. Die drie ladders, schoon verschillende, raken zoo goed aan elkander en zijn zoo sterk ineen gewerkt dat zij maar eene ladder schijnen uit te maken. - Niettegenstaande dit alles is er reeds menig zwaarlijvig natuurkundige geweest, die, in het opklimmen van gezegde ladders, gepoogd heeft dezelven van elkander te rukken; doch, God dank, tot hiertoe is er nog niemand in geslaagd, en hopen wij dat er niemand in die moorddadige inzichten ooit zal slagen; want die ladders zijn zeer natuurlijk, zeer eenvoudig en zeer verstaanbaar.
Zoowel als er in het mijn- en plantenrijk eene opklimming tot volmaaktere hoedanigheden bestaat, zoo ook moet die opstijging voor het dierenrijk plaats grijpen. - En dit is ook zoo. - De natuurkundigen hebben dit alles wijslijk overleid en getracht dat het dier, mensch genoemd, niet zou te klagen hebben. Zij hebben ons, zooals men weet, eene sport hooger dan den aap (Orang-Outang) gezet. Dit is zeer toegevend gehandeld, bijzonder voor het meestendeel der Belgen, welke men gerust op de apensport zelve had mogen plaatsen.
Nu zoeken wij eens in de soort van dierenrijk, die mensch heet. - Wij nemen aan, dat de mensch slechts eene verscheidenheid is van kikvorsch of ezel of olifant, en dat hij alleenlijk eenige hoedanigheden meer en eenige andere minder bezit, die het verschil tusschen hem en zijne mededieren daarstellen. - Maar dan toch moet ook de ladder aan het diermensch niet ophouden? - Neen, zeggen de geleerde natuurkundigen, wij verdeelen ook het slach der menschen. Wij onderscheiden namelijk de zwarten, de witten, enz. - Zeer wel, mijne heeren, maar verder gaat gij niet, niet waar? En waarom gaat