en het omklinken van de boot; dan de moeite, die hij gedaan had om, na uren lang gezwommen te hebben, zich aan het stuk mast vast te klampen; doch daar braken zijne herinneringen af en hij wist verder niet weer wat hem overkomen was. Hij opende de oogen, staarde de kleine hut rond, zag den ouden visscher aan zijne zijde zitten en verstond weldra, dat die zijn redder was. Hij plaatste zich half recht in het bed en reikte de hand aan den ouderling, die hem weldra in het Engelsch sprak:
‘Bravo! het spel is gewonnen! Hoe voelt gij u thans, mijnheer’
‘Volkomen wel, mijn vriend,’ antwoordde Fernand in dezelfde taal, ‘ik ben u ongetwijfeld het leven verschuldigd?’
Hierop verhaalde de oude visscher al wat hij gedaan had, en toen hij ophield, drukte Fernand hem in zijne armen en gaf hem zijne diepe dankbaarheid te kennen.
‘Spreken wij daar niet van,’ riep de visscher, ‘de oude William heeft er meer dan een' gered en het grootste vermaak is immer voor hem geweest!’
‘Gij zijt een braaf mensch, vriend William.’
‘Er is niets natuurlijker: doch zie, mijnheer, ik ben waarlijk, bijzonder tevreden van u gered te hebben; ik heb nooit meer vermaak in mijn leven gevoeld.
‘Waarom dat, William?’
‘Ik weet niet; maar het is zoo! Laat mij u nog eens goed in het aanzicht bekijken.’
En na eenige stonden onderzoek, riep de oude:
‘Ja, juist, zooals hij mij hem afgeschilderd heeft!’
‘Mijn brave William, ik versta u niet,’ zegde Fernand, die bijna begon te gelooven, dat er iets aan het brein van den ouden visscher haperde.
‘Het is mogelijk, dat gij mij niet begrijpt, zegde William; doch ziehier.’
En den jongeling scherp beziende, sprak hij:
‘Mijnheer, gij zijt geen Engelschman?’
‘Het is wel mogelijk, William.’
‘En uw naam is Fernand!’
De jongeling stond verslagen en onderzocht den ouderling op zijne beurt met de grootste aandacht: doch niets kon hem doen kennen, dat hij dit wezen ooit gezien had. William ging voort: