daarom zou de liefde uit mijn hart moeten geroeid worden, en dit is onmogelijk.....
En toch beef ik soms, mijne goede Lisbeth, wanneer ik nadenk welke ongelukken mij mogelijk boven het hoofd hangen, welke bevechtingen ik zal moeten onderstaan, en hoe verschrikkelijk mijn leven kan worden. Het onweder hangt mij nog immer boven het hoofd: eens zal het op eene vervaarlijke wijze uitbersten.. . Doch, ik verdwaal. - Ik verhaalde u de intrede van den heer N. - Hij deed, alsof hij het koele onthaal mijner moeder niet bemerkte, groette mij heuschelijk en, zonder verder den blik naar mij te wenden, geraakte hij in samenspraak met mijne moeder. Zijn gesprek was geestig en verleidend, zooals altijd; hij vleidde mijne moeder, de lafaard, sprak van dingen, die haar gewoonlijk aangenaam zijn en bracht het zooverre, overheerschte zoodanig den geest der zwakke vrouw, dat, toen hij vertrokken was, mijne moeder zegde: ‘Maria, het is toch waarlijk te beklagen, dat uw hart reeds aan eene andere liefde vastgehecht is, en gij voor den heer N. niets dan verachting gevoelt.’ Mijne woorden hebben haar echter wederom van gevoelen doen veranderen, en ik heb het op mijne beurt zoover gebracht, zonder nogtans de lage middelen van den heer N. te gebruiken, dat de goede vrouw hem op het laatst bijna zoozeer als ik haatte. Doch, mijne lieve Lisbeth, gij begrijpt gemakkelijk hoe weinig ik op mijne moederkan staat maken, en welke lichte steunstok zij voor mij is. Zij is al te zwak van geest, zonder overtuiging; de laatste spreker zal bij haar immer gelijk halen, en ik heb op de anderen niets voor, dan dat zij mij waarlijk uit ter harte lief heeft.
Het is reeds acht dagen geleden, dat ik Daniël niet meer ontmoet heb. Volgens men mij bericht, werkt hij onverpoosd en zoekt zich ongetwijfeld door de kunst eer en rijkdom te verwerven. Dat dit eene moeielijke zaak is, zult gij licht begrijpen; maar wie weet? hij kan gelukken. En toch werkt hij in alle geval niet voor mij?.... Mijn vader zegde vandaag op eenen schertsenden toon: ‘Het schijnt, dat de heer Daniel hevig werkt; hij wil den tempel der heilige kunst stormender hand innemen, en zijn deel gaan zoeken van de rijkdommen, welke de godin in het diepste harer koffers verborgen houdt. Ha! ha! hij denkt zeker, dat allen, die reeds voor den tempel staan, en er lang wachten, voor hem plaats zullen maken en hem over hunne schouders zullen laten binnentreden!’