oorlog. De jongeling valt gewoonlijk aan en het meisje verdedigt zich; de aanval wordt allengs sterker, de verdediging krachteloozer, en de aanvaller eindigt altijd met te overwinnen. Is dit alles iets anders dan dierlijkheid en eigenliefde? Waar is het edele, het heilige van dit gevoel?’
‘Dit alles dan,’ zegde Daniël, ‘komt hierop neer, dat de liefde een laakbaar gevoel is.’
‘De liefde is geen gevoel: het is eene drift.’
‘En de vriendschap?’
‘De ware vriendschap is een gevoél.’
‘Ik versta u nog niet wel.’
‘Welnu, ik zal mij in minder woorden verklaren, en wij zullen beter overeenkomen.’
‘Ik luister’
‘Hetgeen gij door zuivere liefde verstaat, noem ik vriendschap; en die vriendschap kan ook tusschen personen van verschillende kunne bestaan: zij komt alleen uit de ziel voort. Door hetgeen ik liefde noem, versta ik eene drift, eene noodige lichaamsdrift, niets meer.’
‘Kunnen die beide dingen ook vereend zijn?’ vroeg Daniël.
‘Ongetwijfeld; en dan slechts is de liefde eeuwig en onsterfelijk; doch die onsterfelijkheid komt niet uit de drift der liefde, maar wel uit het gevoel van vriendschap voort; uit die onweerstaanbare zielsovereenstemming, welke den eenen mensch tot den anderen trekt.’
‘Op die wijze zullen wij het eens worden,’ zegde de jongeling. - Het is zoo, dat ik Maria bemin, dacht hij in zichzelven.
Die samenspraak had plaats tusschen Daniël en den ouden heer, welken wij reeds in den snelwagen gezien hebben en dien de jongeling in het koffiehuis ontmoet had. De oude had zich, zonder vele plichtplegingen, bij hem gevoegd en had het zoover gebracht, dat de jongeling met hem het vreemd en vertrouwelijk gesprek gehouden had, welk wij hier hebben overgeschreven. De kleeding des ouden, schoon niet naar den nieuwen smaak vervaardigd, had eene merkelijke verandering ondergaan. Hij was veel zindelijker uitgedoscht, en de jongeling had kunnen ondervinden, dat het hem aan geene opvoeding mangelde, ofschoon hij in zijn spreken immer zonder omwegen te werk ging. Daniël was verheugd nadere kennis met hem gemaakt te hebben en durfde dit openhartig belijden. De oude drukte den jongeling hierop de hand, en zijn wezen kreeg op dien stond eene zachte uitdrukking,