op tafel verspreid liggende rekeningen. Daniël nam het woord op:
‘Moeder,’ zegde hij, ‘het schijnt mij, dat hij ons na zijnen dood nog vervolgt.’
‘Kind,’ antwoordde de vrouw, ‘gij zijt niet gewoon zulke woorden te spreken. Hebt gij dan reeds uit het geheugen verloren, dat ik en gij aan uwen vader alles vergeven hebben?’
‘Ik herinner mij zulks zeer wel, mijne moeder, en hetgeen ik gedaan heb, is uit een oprecht hart gekomen; doch ik verwachtte mij niet...’
‘Zoon,’ onderbrak Katarina, ‘indien de vergeving zoo gemakkelijk ware en ons slechts genoegen verschafte, dan ware ook hare verdienste zeer klein en gering. En toch, ik heb u dit vergeten te zeggen, uw vader heeft er mij den dag, die zijnen dood voorging, eenige woorden van gezegd, en ik heb hem beloofd voor alles te zorgen.’
‘Indien het zoo is, moeder...’
‘En,’ ging de vrouw voort, haren zoon nogmaals onderbrekende, ‘gij draagt den naam van uwen vader, en de eer van dien naam moet, zooveel mogelijk, hersteld worden. Wij moeten trachten, dat gij er nimmer over moet blozen.’
‘Genoeg, mijne moeder,’ sprak Daniël, ‘genoeg; vergeef mij mijn gezegde; doe zooals het u goed schijnt; gij weet, dat ik in al uwe gevoelens deel, en mij ten volle op u betrouw.’
‘Braaf, mijn zoon, ik ken uw hart; doch ik wil niet, dat gij mij blindelings zoudt volgen. Zeg mij dus rechtuit, of gij in uw gemoed denkt zooals ik, en of de opoffering, die wij doen, u niet zwaar valt?’
‘Volstrekt niet, mijne lieve moeder.’
‘Gij weet,’ ging Katarina voort, ‘dat ons geldelijk vermogen zeer is ingekrompen, dat wij voortaan met groote zuinigheid zullen moeten leven?’
‘De kunst, die ik tot hiertoe voor mijn vermaak heb aangeleerd,’ sprak Daniël, ‘zal mij nuttig worden. Ik zal er geld mede kunnen verdienen, zooals anderen, en zal mogelijk gelukkig genoeg zijn, u eens al het verlorene te doen herkrijgen.’
‘Mijn zoon, ik vraag geene schatten. Eerlijk door de wereld te komen, is mijn grootste verlangen. Werk echter, mijn kind; weleens zult gij tot staat moeten komen en dan zal het geld u dienstig wezen. Om mij moet gij u niet bekreunen; denk slechts aan uwe toekomst. Daarom raad ik eenige kennissen trachten te maken, u eenige vrien-