te vergaderen? - Wat heeft hij geld noodig? Ik heb immers geld! en toch zou het ons ooit aan iets kunnen ontbreken, wanneer wij slechts te zamen waren? Zou zulks den grootsten rijkdom niet uitmaken!...
Thans kunnen wij enkel des avonds eenige stonden aan onze liefde teewijden, en dikwils nog vindt Laurens zich verplicht tot laat in den nacht zijne werkzaamheden voort te zetten. Die dagen gaan voor mij levenloos voorbij, Clotilde; dan wordt het alles eenzaam rond mij been, en er blijft mij slechts over, inwendig door mijne herinneringen te leven en in ongeruste verwachting gedompeld te blijven. - Als hij komt, voel ik, als het ware, het licht mijns levens opgaan, en als hij mij verlaat, wordt het nacht rondom mij. Dan voel ik in mij eenen zekeren angst, die mij pijnigt, die mij den geest ontstelt en mij aan eene zwervende ziel gelijk maakt...
Ik herinner mij een zinnebeeldig verhaal, dat men mij over eenige jaren gedaan heeft. Zinnebeeldig was de naam, welken ik er toen aan gaf; doch thans schijnt het mij, dat ik er de verwezentlijking van in mijne eigene ziel gevoel en aan zijne echtheid niet meer mag twijfelen. Het was de geschiedenis van de ziel van een jong meisje. - Zij beminde, zooals ik. thans bemin, en wanneer zij uit den mond haars geliefden de bekentenis hoorde, dat haar gevoel gedeeld en begrepen werd, en juist op den stond, dat zij hare gansche ziel in de zijne ging overstorten, voelde zij zich, door het gevoel overweldigd, in zwijm vallen, en blies den laatsten adem uit, tusschen de armen van haren geliefde geprangd en op zijne borst rustend... - Dit woord, het hooge woord der liefde, dat over hare lippen niethad kunnen komen, dit gevoel, dat niet had kunnen uitstroomen, belette de ziel zich van de aarde te verwijderen en zij bleef onzichtbaar rond het aangebeden voorwerp zweven. - De wanhopige jongeling werd sedert dien stond sprakeloos. Hij wist niet, wat in zijn binnenste omging; doch hij voelde, dat, ofschoon het lichaam zijner geliefde in den schoot der aarde rustte, haren geest hem echter niet verlaten had en hem onverpoosd bleef vergezellen. Wanneer hij, des nachts, in de rust des zachten slaaps gedompeld lag, zag hij de beeltenis zijner minnares verschijnen, en dan verkeerden zij te zamen zooals vroeger; doch telkens, dat zijn gevoel tot de hoogste mate geklommen was en zich in gloênde woorden wilde uiten, zag hij eensklaps een' treurigen glimlach om den mond zijner liefste verschijnen, en dan verdween de schim telkens uit zijne oogen... De jongeling verkwijnde allengs, en een jaar later lag hij zieltogend