Volledige werken. Deel 1
(1869)–Pieter Frans van Kerckhoven– Auteursrechtvrij
[pagina 159]
| |
betwijfelen en te gelooven, dat de brave lui met meer klaarzichtigheid begaafd zijn dan ik bun wel lieb willen toekennen, en dat ze mij niet ongaarne voor hunnen schoonzoon zouden willen aannemen. Ziehier waarom ik zulks veronderstel: Amelie heeft zekeren neef, met wien ik ten harent kennis gemaakt heb, en die mij, sedert dien, nu en dan, als een goede jongen, te huis een bezoek is komen brengen en eenige Havannahcigaren met mij rooken. Gisteren meldde hij zich, onder een alledaagsch voorwendsel, aan - iets, dat mij reeds wonder scheen; want hij behoeft geen voorwendsel om bij mij te komen, daar ik hem sedert lang de vrije intrede heb toegestaan, - en terwijl wij stil voortkoutten, deed hij mij eensklaps verstaan, dat hem mijn toestand niet gelukkig scheen, daar ik zoo gansch alleen in de wereld was, en hij vroeg mij: waarom ik er niet aan dacht mij een huisgezin aan te. schaffen. ‘Gij wilt vragen,’ sprak ik, ‘waarom ik niet trouw?’ ‘Welnu, ja, waarom zoudt gij het niet doen?’ Ik borst in eenen schaterlach los... Mij doen trouwen, David! ik vraag het u eens! ‘Hoor eens, kameraad,’ zegde ik, ‘van al de dwaasheden, die de dwaze mensch op de dwaze aarde begaan kan, is, volgens mij, trouwen de grootste dwaasheid. De Staat, dien het huwelijk als grondslag van zijn bestaan heeft daargesteld, handelt juist alsof hij diegenen wilde straffen, welke aan dien grondplicht gehoorzamen. De zwaarste lasten doet hij op de hoofden der getrouwden drukken; want deze kunnen aan den Staat niet ontsnappen: zij zijn aan den grond van het vaderland vastgeketend en kunnen dien niet meer verlaten. Geen enkel voordeel geeft men aan den vader des huisgezins. Dat is een eerste verlies. - In het gezellige leven is het genoeg, dat men getrouwd zij, om door allen, als een versleten voorwerp te worden aanzien. Wie, meisje, zal bij eenen getrouwde nog eene gevoelige ziel durven veronderstellen. Wie zal in hem nog het geheimzinnige durven opzoeken, dat men bij een ongehuwd mensch waant te kunnen vinden? Dus, langs dien kant, verwijdering en misachting: tweede verlies! - Nu wat het inwendige van het huishouden zelve betreft. - Van de duizend verliefde paren schuift, bij het huwelijk, de blinddoek van het gezicht en men gevoelt, dat er wel menschen kunnen zijn, geschapen om immer, om altijd bij elkaar te wezen; doch dat men | |
[pagina 160]
| |
persoonlijk van het getal niet is... Dan wordt het huwelijk eene marteling, eene gedurige botsing, en men verwijt zich levenslang, dat men zich bedrogen, dat men elkaar bedrogen heeft... Doch, veronderstellen wij, dat het huwelijk ten gelukkigste uitvalt, dat men met elkaar in de beste overeenstemming leeft, dat de liefde aan het ondichterlijke van het huwelijk wederstaat en dat men elkaar blijft beminnen. Welnu, daar de rampen en ongelukken in de wereld in ruimere maat zijn dan wel de vreugden, heeft men, ten eerste, zijne eigene smarten te verduren en dan lijdt men, bovendien, door de smarten, welke men rond zich in den huiselijken kring ontwaart. ledere smart, welke vrouw of kinderen overvalt, bonst op het hart des mans terug, en hij is al wederom aan eene bestendige marteling onderworpen. ‘Als gij het zoo inziet!’ zegde vriend neef. ‘En hoe zoudt gij het anders inzien?’ ‘Zoo dat gij nooit zult trouwen?’ hernam hij, zonder op mijne vraag eigentlijk te antwoorden. ‘Het is alsof gij mij zoudt vragen,’ zegde ik, ‘of ik mij ooit zal ophangen of verdrinken. Met gezonden geest trouw ik niet, kameraad.’ ‘Maar het is niet ernstig gemeend?’ deed hij, rechtstaande. ‘Het is gemeend, zooals het gezegd is,’ sprak ik, hem eene versche cigaar aanbiedende. De goede jongen stak zijne tweede cigaar aan, en vertrok eenige stonden later Wanneer ik mij alleen bevond, begon ik dit bezoek met kalm gemoed te beschouwen, en ik twijfelde er niet meer aan, of vriend neef was een uitzendeling, die mijne gevoelens was komen polsen. Ik ben nieuwsgierig om te zien welk een uitwerksel de bekentenis mijner gevoelens zal hebben, en of de gezichten der oude lui even vriendelijk zullen blijven. - Ik ga er mij heden nog van verzekeren. laurens.
Naschrift. - Ik koom van Amelie terug. Ik heb niet de minste verandering op haar engelenwezen kunnen ontdekken en zij heeft mij nog meer minnend en verkleefd toegeschenen. - Zij is van de samenzwering niet, ik ben er zeker van; want huichelen zou zij niet kunnen. - Wat de oude lui betreft: vriendelijk als vroeger; maar de lichte Waas van ontevredenheid, welke over hun wezen verspreid | |
[pagina 161]
| |
lag, heeft mij niet kunnen ontsnappen. - De zaken gaan in de war loopen, vriend David, schrikkelijk in de war loopen, en ik heb nog geen middel gevonden. - Vindt gij niets?...
|
|