alleen zou bekwaam zijn, om u aan een later leven te doen gelooven. Welnu, die ziel is aan mij, in mijne banden; die reine maagd bemint mij, zooals ik nooit ben bemind geworden en zooals voorzeker niemand mij zou kunnen liefhebben... En ik, ik blijf onverschillig, ik blijf koud; koud voor al die lichamelijke schoonheid, koud voor al die schatten harer ziel... Ben ik een dwaze? Ben ik een wanschepsel? Welken naam zult gij mij, welken naam zal ik zelf mij geven?... - Neen! dat is iets noodlottigs, dat is die satansche spotternij, welke, als een vloek, over al wat aardsch is, verspreidt ligt, en ik heb er geene schuld aan! - Geene schuld! hoor ik u uitroepen, en gij vraagt mij, of ik niet plichtig zou wezen, daar ik het toch ben, die in hare ziel dien woedenden storm deed ontwaken, die haar de vroeger genotene kalmte heb ontnomen!.. - Ik moet mij verdedigen, ik voel het.
Het is waar, niets verplichtte mij die ziel te ontrusten, om aan het zot gedacht, wederom eenige geheimen der vrouwenziel te ontdekken, te voldoen. Doch, ik vraag het u, wie zou hebben kunnen voorzien, dat van zulk een klein iets, zoo een groot gevolg zou zijn gekomen? - Weet de vogel, die van den top der bergen een brokje saamgevrozen sneeuw, met zijnen vleugel, in de vlucht, aanraakt en doet nederrollen, dat dit brokje, eer het beneden is, zich tot eenen ontzaglijken sneeuwval zal gevormd hebben, en gansche valleien, met vee en menschen, onder zich zal begraven? Die vogel is de speelbal van het noodlot, zooals ik het thans geweest ben en zooals wij allen het in honderden gevallen des levens zijn.
Dan, wie gelooft in onze eeuw nog aan een rein, zuiver liefdegevoel. Wanneer men vijftien of twintig jaren lang dat vrouwenpoppengoed voor zijne oogen heeft zien dansen, wanneer men in al de harten, welke men ontleed heeft, slechts stof en dierlijkheid heeft gevonden, wie zal dan nog durven veronderstellen, dat men eenen engel als Amelie op aarde kan ontmoeten?...
Neen, vriend David, neen, het is mijne schuld niet. - Wat ik gedaan heb, doen dagelijks duizend anderen en het noodlot alleen heeft hier plicht. - Het hing slechts van de Voorzienigheid af, die weten moet, beter dan ik, met welk een hart zij Amelie begaafd of gestraft had, de zaken anders te schikken. - Waarom haar geenen jongeling laten ontmoeten, bekwaam, om niet alleen haar hart te begrijpen, maar om haar gevoel weerdig te beantwoorden? Dan waren er zeker