de naakte kruinen der boomen. - Ik ben de koude niet gewaar geworden; ik heb den wind, die mij door het aangezicht sneed, niet gevoeld. - Mijn boezem echter klopt kalmer; mijn hart is meer bedaard geworden, en de gloed mijner hersens is verkoeld.
Ik wil thans pogen met meerder kalmte te spreken.
Gij hebt mij weleer gezegd, Clotilde, dat gij uit al de krachten uwer ziel bemind hebt. Indien het zoo is, en ik geloof u, dan zult gij mij licht mijne opgetogenheid vergeven, en wat anderen dwaas zal toeschijnen, zult gij, uw vroeger gevoel in uwen geest terugroepende, als zeer natuurlijk beschouwen. - Gij moet het weten, Clotilde, dat de toestand, waarin onze ziel door liefde gevoerd wordt, met de werkelijkheid niet kan vergeleken worden. Gij moet het weten, Clotilde, dat de liefde ons van een leven deelachtig maakt, dat met het gewone lichamelijke leven niet kan vergeleken worden, dat er niet mede in verband schijnt te staan, en dat zij ons eene zaligheid doet smaken, welke door de onverschilligen niet kan begrepen worden...
Ik beroep mij op dit besef uwer ziel; ik beroep mij op uwe vroegere gewaarwordingen, en daarin zal ik mijne verschooning vinden, indien het noodig is verschooning te zoeken voor iets, dat mijn geluk, mijn heil, het voedsel van mijn bestaan uitmaakt.
Ik vind er vreugde in, zoo openhartig mijn gemoed in uwe ziel uit te storten. U durf ik alles zeggen; u kan ik alles zeggen. - Bij Laurens zelven kan ik dat niet; want alleen zijn bijzijn doet mij, als het ware, de spraak verliezen. Ik kan in zijne tegenwoordigheid geene rekenschap van mijne gewaarwordingen geven. Ik voel mij als te zeer door genot overstroomd; mijne ziel schijnt rond hem te vlotten en de macht van het innige gevoel overmeestert de kracht, welke het lichaam zou behoeven, om rekenschap van het zielsgenot te geven...
Die toestand echter kan zoo niet blijven duren, mijne goede Clotilde. Zulke bestendige, onafgebrokene zielschokking moet het lichaam ondermijnen, en reeds heeft men mij doen opmerken, dat ik zichtbaar vermager en dat in mijne oogen een koortsig vuur gloeit, dat van geene gezondheid getuigt. - O zij kunnen zulks niet begrijpen! - Geen wonder! Zij kennen den brand niet, die mij inwendig verteert en die mijne zaligheid uitmaakt! - Wat geeft mij gezondheid, indien de vreugde, die ik smaak, door haar behoud, zou moeten verminderd worden!... Ook zou ik op die aanmerking geene aandacht geslagen hebben, indien Laurens zelf mij met belangstelling gisteren niet ge-