| |
VIII.
Amelie aan Clotilde.
Antwerpen, 5 November 1843.
Vergeef mij, mijne goede Clotilde, indien ik u sedert zoo lang niet meer geschreven heb. Het geluk maakt ikzuchtig, zegt men, en zulks heeft hier eenen grooten schijn van waarheid. En echter is het de waarheid niet; want ik voel mijne verkleefdheid jegens u, mijne innige vriendschap nog dagelijks aangroeien. Het is alsof die vriendschap aan mijne liefde verbonden ware.
Ik heb u gezegd, mijne lieve, welken indruk het verschijnen van Laurens - heb ik u wel gezegd. dat hij Laurens heette? Ik ben er niet zeker van, - welnu, ik heb u gezegd, welk een uitwerksel zijn verschijnen in onze woning op mij gedaan heeft. Hoe ik door zijne zachte manieren en spraak ben getroffen geworden en wat al gewaarwordingen ik in mijne ziel heb gevoeld. Gij weet, dat hij gezegd hadt een tweede bezoek te komen afleggen. - Mijn vader scheen er aan te twijfelen, of hij zijn woord wel zou gehouden hebben en het hadde hem spijt gedaan; want hij voelt zich tot hem genegen. Gij ziet dat het lot mij gunstig is, Clotilde. - Dan, ik twijfelde er geenen stond aan; ik
| |
| |
voelde wel, dat onze zielen elkaar verstaan hadden, en dat, zoo ik mij; tot hem getrokken voelde, ik hem ook niet onverschillig was. Eenige dagen later kwam hij, en sedert dit oogenblik is de kennis voor goed aangeknoopt geworden. Hij heeft eenige woorden over zijne familie gezegd. Mijn vader heeft den zijnen goed gekend. Hij is eene weeze, Clotilde; zijne ouders en zusters zijn gestorven en hij is alleen, gansch alleen in de wereld. - O, hij is thans niet meer alleen: mijn hart, ik voel het, kan hem eene gansche familie doen terugvinden; want ik bemin hem, Clotilde, ik bemin hem als eene moeder, als eene zuster, en boven dit alles nog als eene minnares, als iemand, die zijne slavin zou willen zijn, zijne dienstmaagd, en voor hem alles zou kunnen opofferen en door hem, buiten zijne onverschilligheid, alles zou willen lijden.
Ik kan u alles niet zeggen, zooals ik zou willen, Clotilde; mijne gedachten zijn verward, en ik gevoel te veel, te diep.; ik ben te gelukkig, om u mijne vreugde te kunnen afschilderen. - Ik ken mij zelve bijna niet meer, ik leef een gansch ander leven, en op het uitwendige echter schijnt er niets verandert. Integendeel, mijne levenswijze is nog stiller en meer geregeld dan vroeger. Ik bevind mij nergens beter dan in huis. - Wij zijn in het saizoen der concerten en avondvermaken, en ik moet mij geweld aandoen, om ergens mijne moeder te begeleiden. Hij bemint de luidruchtige vermaken niet en hij heeft mij gezegd, dat hij er zijne grootste vreugde in vindt zoo stil des avonds, aan den haard, in een kalm gezelschap, den tijd te slijten. - En ik, o ik ben van zijn gedacht en zou niet weten, welke vreugde zou kunnen opwegen tegen het genot, dat ik smaak, wanneer hij des avonds in onzen huiselijken kring twee uren komt doorbrengen. Hij komt bijna alle avonden en immer heeft hij zorg, op de eene of andere wijze, mij te doen begrijpen, welken dag het hem onmogelijk zou zijn te komen. Hij begrijpt mijn hart; hij weet, wat ik zou lijden met hem vruchteloos te verwachten. Zijn hart is zoo gevoelig als zijn geest verstandig is! - Ik wilde wel, Clotilde, dat gij hem zien kondet, dat gij hem kondet hooren spreken en de diepste gewaarwordingen en fijnste gevoelens des harten hooren ontleden...
Gij zoudt dit vurig leven moeten zien, dat uit zijne oogen straalt, die zachte en verrukkende toon zijner spraak moeten hooren en die kalme, maar natuurlijke en indrukwekkende gebaren, die zijne spraak begeleiden! In dit alles straalt iets door, dat boven het natuurlijke wezen
| |
| |
gaat, dat aan de godheid grenst, indien ik mij zoo mag uitdrukken; iets dat maakt, dat allen die hem hooren, aan de woorden hangen, die van zijne lippen rollen, en zich door zijn gevoel, door zijnen geest beheerscht voelen.
Soms is hij neerslachtig en dan deelt hij zijne treurigheid aan allen mede; doch die treurigheid zelve heeft haar genot bij: het is eene soort van dichterlijke droomerij, die zoo diep in het hart dringt, dat er het gansche gemoed door overweldigd wordt, en men tranen over de wangen voelt stroomen: doch tranen, die niet bitter zijn en van die schijnen af te stammen, welke de zielenvreugden alleen kunnen doen opwellen. - Gisteren heeft hij mij zoo iets doen gevoelen, en tot heden toe ben ik nog onder den indruk der gewaarwordingen, die hij in mijn hart heeft doen ontstaan. Ik wil er u zoo kort mogelijk een gedacht van geven, ofschoon ik overtuigd ben, dat ik zelfs geenen weerschijn, geene schaduwe kan voortbrengen van wat in zijne woorden besloten lag. Daarvoor haddet gij hem zelven moeten zien, Clotilde, hem zelven hooren spreken. Daarvoor haddet gij ongemerkt tusschen ons beiden, aan de koesterende kachel, moeten kunnen zitten.
Wij bevonden ons toevailig alleen in de kamer en ik weet niet meer, wat ik juist zegde of hoe de samenspraak er ons toe geleid had; dooh hot woord liefde was uitgesproken geworden:
‘Verleidend woord,’ zegde hij, ‘dat ons meestal eenen hemel voorspiegelt en waarvan de wezentlijkheid nooit aan de inbeelding beantwoordt. fin echter is er niets schooner in de wereld. Beminnen, bemind worden, wat besluiten toch die woorden in zich niet! En, begoocheling! juffer Amelie, begoocheling! ziedaar, wat wij op het einde van dit alles bijna immer ontdekken.’
Mijne stem was niet zonder ontsteltenis; maar toch verstoutte ik mij te antwoorden.
‘Waarom begoocheling, mijnheer Laurens? Gij schijnt de liefde, zooals de inbeelding ze ons zou voorscheppen, als eene onmogelijkheid te beschouwen?’
‘Ik betwijfel er ten minste de wezentlijkheid van.’
‘Welhoe! gij vindt dat het onmogelijk zou zijn, die verkleefdheid in werking te stellen, welke wij in ons zouden kunnen gevoelen; dat die opofferingen, welke men zich bekwaam denkt te doen, slechts eene ijdele, ongegronde verzuchting zouden zijn?’
‘Ik geloof dat, wanneer men zich dit alles voorstelt, men te goeder
| |
| |
trouw handelt; doch laat de gelegenheid zich eens voordoen en oordeel dan. Verbeeld u eens, twee gelieven, die eenen ruimen tijd gehaakt hebben om elkaar te zien, te kunnen spreken, elkanders gevoelen te leeren kennen. - Ieder, langs zijnen kant, heeft zich de schoonste droomen voorgesteld, droomen die volmaakt zouden wezen, indien er niet door alles een angstig gedacht heen slibberde... Wie weet, of het harte, dat men zou verkiezen, dat men reeds in stilte verkozen heeft, nog wel vrij is, of het door geene andere liefde beheerscht wordt? - Doch, men wil aan die veronderstelling niet gelooven en men blijft hopend verlangen. Een voorgevoel zegt, dat het hart, waarnaar men verlangt, door dit zelfde verlangen reeds is aangedaan en slechts eene gelegenheid zoekt om zijn gevoel te doen kennen. De gelegenheid biedt zich eindelijk aan. De twee -harten kunnen elkaar naderen en er heeft eene gemoedsuitstorting plaats, welke de twee wezens voor eeuwig aan elkaar schijnt te verbinden. - Op de eerste schokking volgt allengs eene kalmere gewaarwording. Men leert elkaar van dag tot dag beter kennen en van dag tot dag ook wordt er eene plooi te meer van het dekkleed opgeheven, waaronder het aangebeden wezen verscholen was. Hoe verder men vordert, hoe meer de aanbidding vermindert, en eindelijk voelt men eenen dag, dat al dat vuur, dat men vroeger in het hart voelde blaken, is uitgedoofd en dat de liefde een gansch ander opzicht heeft gekregen. - Dan is het oogenblik der, ontgoocheling gekomen. - Instede van nog aan opofferingen te denken, mag er zich niet de lichtste tegenkanting voordoen. of gansch het ingebeelde gebouw stort neder en de koudste onverschilligheid, zooniet erger, volgt op den eersten vurigen, hemelschen geestdrift. - Blijft nu alles kalm voortgaan, dan wordt datgene, wat men liefde noemt en wat men zoo heilig gedroomd had, slechts eene dagelijksche berekening. Men denkt er aan om, zooals men zegt, positie in de wereld te nemen,
en het ondichterlijkste huwelijk volgt op de ideale liefde...’
‘O dat is eene zwarte, moedelooze beschouwing,’ onderbrak ik, ‘en laat mij toe van een ander gevoelen te zijn.’
‘Gij gelooft dan aan het tegenstrijdige, Amelie?’
Het was de eerste maal, dat hij mij kortaf Amelie noemde. Die omstandigheid ontstelde mij; het scheen mij, dat zulks den band, die tusschen ons bestaat, in eens toesloot. Ik durfde echter zijn voorbeeld niet volgen en antwoordde:
| |
| |
‘Ja, mijnheer, ik geloof aan het tegenstrijdige, en het schijnt mij, dat geene opoffering voor de liefde te groot kan wezen; dat een hart, welk ons verkleefd is, ons duurbaarder wordt dan ons zelven, en dat voor den geliefde lijden, eene der grootste genietingen is, waarnaar men zou kunnen verlangen.’
‘Voor den geliefde lijden, zegt gij; maar indien ik eens zegde: door den geliefde lijden?’
‘Welnu! indien zulk een lijden hem geluk kon verschaffen?...’
‘Gij zoudt het doen, Amelie?’ onderbrak hij met drift.
‘Ik zou het doen...’ antwoordde ik.
‘Amelie,’ zegde hij, mijne hand aanrakende, ‘ik benijd hem, die uwe liefde zal bezitten!...’
‘Gij hebt ongelijk, mijnheer...’ stamelde ik. - Doch meer kon ik niet zeggen; mijn geest scheen als te verdwalen en ik dankte den hemel, die wilde, dat mijne moeder juist op dit oogenblik het vertrek binnentrad en mij uit die onverklaarbare omstandigheid kwam verlossen.
Wanneer mijn geest een weinig bedaard was, had ik spijt over het gebeurde, mijne goede Clotilde. O ik had die woorden niet mogen uitspreken, dacht ik bij mij zelven, die woorden, welke mijn gevoel kunnen verraden hebben. Wat moet hij denken? - Het voegt immers aan een meisje niet zoo het geheim haars harten zich te laten ontvallen?
Ik hergreep moed, toen ik meende gewaar te worden, dat sedert, dit kleine voorval de moedeloosheid, die tot dan toe op hem scheen gewogen te hebben, verdwenen was. Eene stille, kalme vreugd scheen van dien stond op zijn gelaat uit. Zijne verdere samenspraak werd gul en gevoel vol en het docht mij, dat er vreugde in zijne ziel gedaald was. O, dit zicht maakte mij gelukkig, Clotilde, en het geluk is voortdurend; het blijft mij nog bij, en ik twijfel aan zijne liefde niet meer... Gij ziet het, men mag nooit een natuurlijk gevoel mistrouwen, en eenvoudig zijn gedacht over de lippen laten komen, is het best wat men doen kan...
Binnen eene uur verwacht ik hem, Clotilde, en dan wordt weer mijn leven verdubbeld.
amelie.
|
|