gekocht, gelijk zij met de Gothische meubelen gedaan hebben Mijn vriend, en dit is nu buiten spot, het hart bloedt mij bijwijlen, wanneer ik nazie wie er al den hoogmoed bezit om kunstenaar te worden: jongelingen, die slechts zouden kunnen dienen om eenig gemakkelijk en ongekunsteld handwerk te verrichten, hebben de verwaandheid de kunst te willen beoefenen; de kunst, welker naam alleen zij nog niet bekwaam zijn te begrijpen! De kunst, Walter, waarvoor wij ons knielend in het stof buigen, schijnt hun een licht speelwerk. Nauwelijks bekwaam, om eenige onberispelijke lijnen te trekken, vatten zij het penseel aan en beginnen doeken en paneelen te bekladden. De grondbeginselen zijn voor hen te langdurig, te droog, te schoolmeesterachtig; zij willen liever, zeggen zij, hunnen jeugdigen geest, hunne inbeelding laten werken: zij moeten schilder zijn!... En dan, wat andere kennissen betreft, daar bemoeien zij zich niet mede: geschiedenis en letterkunde zijn ijdele woorden voor hen; dit gaat hen niet aan... Boeken nemen zij nooit in handen; ja toch, ik bedrieg mij: Paul De Koch, Pigault-Lebrun en nog schoonere dingen
kennen zij van buiten: daar maken zij hunne studie van, daar worden zij geleerd in; in andere schrijvers willen zij zich niet verdrieten. En waarlijk, zij hebben geen al te groot ongelijk: gelijk zij de schilderkunst begrijpen, hebben zij volstrekt geene kennissen noodig. Om bierpotten, glazen en ander huisgerief te schilderen, moet men geene statige schriften lezen. Hoe zij zich in de maatschappij te gedragen hebben, dienen zij ook niet te weten; verwaandheid is hun genoeg, en toch een schilder moet immers aan een wild mensch gelijken. Zijne kleederen mogen, wat zeg ik, moeten, om den kunstenaar te toonen, besmeurd en gescheurd zijn; zijne haren mogen niet gekamd worden; in een woord, men moet slordig, walgelijk zelfs voorkomen, dit is immers het teeken van waar genie!!... Dit zij voor den beginneling. - Wat den meergevorderde betreft, die heeft eene andere levenswijze aangenomen: hij blijft wel even onwetend; doch zijne kleeding ondergaat eene volkomene verandering; hij wordt een hoofsch jonker, een springer; hij rijdt in een tilbury, of los te peerd, en gaat nooit uit zonder sporen aan de laarzen te hebben. De wereld, zegt hij, eischt zulks. Het is mogelijk; doch bekennen wij, lieve vriend, dat de kunst slechts eenvoudigheid behoeft. Maar wat zeg ik: Kunst! Begrijpen zij die? Neen!... Voor hen is de heilige kunst een stiel geworden, meer niet. - Doch ik zal dit onderwerp een andermaal wijd en breed behandelen.