‘waarom heb ik verbeten eene goede daad te verrichten; waarom heb ik niet getracht die armoede te lenigen? Want, ja, armoede, diepe armoede moet in dit huisgezin wonen! - Doch,’ dacht hij voort, ‘ik zou dit niet hebben durven doen; die grijsaard is niet gewoon almoezen te ontvangen, ik heb dit op zijn gelaat gelezen; en wie weet wat hartpijn hem mijne aanbiedingen zouden gedaan hebben: - eene pijn grooter mogelijk, dan die, welke hem de armoede veroorzaakt....’
De jongeling verloor zich in gedachten. Hij was van zichzelven niet tevreden, en eene onuitsprekelijke ongerustheid woelde hem in den boezem, ‘Arm meisje!’ zuchtte hij; en als ontsteld en vervaard van die gedachte, beliep eene huivering zijn gansch lichaam. Zijne blikken daalden tot den grond, en aan zijne houding zou men gezegd hebben, dat hij aan niets meer dacht. Een zijner makkers naderde hem, en hem op den schouder kloppende, sprak:
‘Walter, het schijnt, dat de verbeelding ongehoorzaam is, en de kunstgeest uw brein vandaag niet beschijnen wil?’
Walter had, als in eene stuiptrekking, zijn hoofd opgeheven en sprak als verdwaasd:
‘Ha, Frans, zijt gij het?’
‘Waarlijk,’ was 't half lachend antwoord, ‘zoo als gij ziet, mijn beste; maar zeg mij, wat duivel! Ik herken u niet...’
Walter greep de hand zijns vriends en klemde ze in de zijne. Het scheen, dat Frans dien handdruk verstond, want zijne spraak die te voren zoo licht en blijgeestig was, scheen nu op eens te veranderen, en zichtbaar medelijden en deelneming in de onsteltenis zijns vriends verspreidden zich eensklaps over zijn gelaat.
‘Walter,’ sprak hij op gevoelvollen toon, ‘willen wij de lucht wat gaan scheppen?’
Walter vergenoegde zich met, op die vraag, zijne bovenkleederen aan te trekken en zijnen vriend te volgen. Wanneer beiden op straat waren, zegde Walter:
‘Mijn vriend, is het u nooit gebeurd, dat gij naberouw in uwen boezem voeldet wroeten, omdat gij het verrichten eener goede daad verzuimd hadt?’
‘Ja.’
‘En wat hebt gij dan gedaan?’
‘Ik heb getracht,’ sprak Frans, ‘het verzuim te herstellen.’
‘En zoo dit onmogelijk was?’