| |
| |
| |
XV. Clotilde aen Amelie.
Brussel, 6 December 1843.
Indien gy niet zoo zeer, door den hartstogt die u beheerscht, van de wereld als afgezonderd leefdet, zoudt gy ligt opgemerkt hebben, dat sedert eenigen tyd, terwyl gy uw schryven verdubbelde, myne brieven integendeel zeldzamer geworden zyn. Het is, myne goede vriendin, dat myn toestand jegens u niet nalaet zeer lastig te wezen. - Ik kon u wel schryven wat er my te Brussel overkomt en met welke bezigheden ik myne uren overbreng; doch dat is alles zoo alledaegsch, zoo weinig beduidend, dat ik het waerlyk aen het papier niet durf toevertrouwen. - U in de driftvolle wereld van uw gevoel volgen, is my even moeijelyk en ik ben, onder dit opzigt, byna verpligt geweest een sprakelooze aenschouwer van
| |
| |
hetgeen gy uw geluk noemt te wezen. - Gy weet het, myne goede Amelie, myne liefde is my noodlottig geweest en myn hart is daerby verbryzeld geworden. Ik kan nu nog wel met genoegen, met innerlyke voldoening, een ander van liefde hooren spreken, maer om, zoo als in de eerste jongheid, nog met eene vriendin, in het ryk der schoone droomen, van de liefde te dweepen, daervoor is myne ziel te zeer onttooverd, myn hart te koud geworden.
Dan, ik beklaeg my over dien toestand zoo zeer niet; want hy heeft my een voordeel op u verschaft, waervan ik denk te moeten gebruik maken. - Hoe diep ook uwe vreugden in myn hart eenen weêrklank vonden; hoe zeer ik met belangstelling de ontwikkeling van uwe ziel heb nagegaen; zulks heeft my nogtans niet belet het alles, ter zelfder tyd, met een kalm gemoed op te volgen en koud te berekenen, van den eersten stap, dien gy op de baen der liefde gezet hebt, waertoe het gevoel u zou leiden en tot welk een einde gy zoudt zyn gekomen...
Indien uw geluk my niet zoo zeer aen het hart lag - indien ik u niet als eene zuster lief had - indien onze vriendschap niet eene heilige vriendschap ware, welke met de hedendaegsche wereldsche aengekleefdheid niet kan vergeleken worden, dan voorzeker zou ik u dezen brief niet schryven. - Thans zelfs, met al het gevoel dat my beheerscht, heb ik lang inwendig moeten kampen, voor aleer ik er toe besluiten kon u open en klaer myn gedacht te zeggen, zoo als ik voornemens ben te doen. - Ik heb de overtuiging gekregen, dat de vriendschap het my tot eenen geheiligden pligt maekt u te zeggen, wat ik waerheid denk en wat slechts uw geluk kan ten doel hebben of ten minste, myne goede Amelie, met dit opzigt zal gezegd worden.
| |
| |
Ik heb uwe liefdegeschiedenis van stap tot stap gevolgd. Ik ben by het ontwaken van uw rein gevoel, als het ware, door het lezen uwer brieven, tegenwoordig geweest, en heb God gedankt dat hy u dit zuiver en onuitsprekelyk heil heeft laten smaken. Allengs heb ik uw zacht gevoel tot eenen warmen hartstogt zien overgaen en eindelyk tot eenen gloênden drift zien klimmen. Ik heb my verheugd in al de zaligheid die gy daerby gesmaekt hebt. Doch zie hier, myne goede vriendin, wat ik, langs eenen anderen kant, heb waergenomen. -
Ik weet wel dat er in de min immer een der geliefden is welke den drift in eene hoogere maet gevoelt en eigenlyk bemint, terwyl de andere zich laet beminnen. Dat ligt zoo in de menschelyke natuer, en het mag zoo wezen; want beide toch kunnen zich daer door even zalig gevoelen. Maer, zoo die ongelykheid bestaen mag, is het langs eenen anderen kant zeker, dat het gevoel, ofschoon niet in den zelfden graed, toch met openhartigheid moet gedeeld worden, en dat daer waer slechts een enkel bemint, de liefde noodzakelyk eens in ramp moet verkeeren. - Welnu, Amelie, vergeef my den twyfel dien ik in uw gemoed koom storten...vergeef my den vriendschaps pligt dien ik volbreng, terwyl tranen in myne oogen blinken...Amelie, ik geloof dat gy alleen bemint, dat alleen uwe ziel brandt en blakert en dat die van Laurens tot hier toe koel en onverschillig is gebleven...
Dat u die woorden niet te zeer ontstellen en heb de kracht om met my, in kalmen gemoede, te onderzoeken of myn twyfel niet gegrond is. - Kunt gy u overtuigen dat ik my misgis, dan zal myne vreugde voorzeker niet minder groot wezen dan de uwe.
| |
| |
Wat ik u zeg, kan ik u zeker niet rekenkundig bewyzen; doch het is een gevoel dat zich allengs, by het lezen uwer brieven, in my heeft opgedaen en zich versterkt heeft en waeraen een soort van voorgevoel my belet van nog langer te twyfelen.
Ik heb Laurens nooit gezien en ken hem enkel door hetgeen gy my van hem gezegd hebt; doch dat is my genoeg geweest om my een volkomen gedacht over hem te maken. - Ik geloof dat hy schoon is: uwe ziel, die zoo zeer aen de kunst, aen het ideael gevoelig is, kan zich daerin niet bedrogen hebben. - Ik geloof te meer dat hy eene ziel heeft, bekwaem om diep te gevoelen en een geest bestand om de zaken diep te doorgronden. Doch, by die hoedanigheden, en uit kracht zelfs van die hoedanigheden, komt hy my voor als een dier noodlottige jongelingen, welke, met den blik des geestes, in alles diep gepeild hebben; welke met den vinger des gevoels, als ik my zoo mag uitdrukken, in het gemoed der menschen kunnen tasten en de vezels tellen welke, by iedere schokking van het hart, in werking gebragt worden. - Gy hebt my gezegd dat hy veel zielensmart in de wereld onderstaen heeft; zulks is noodig geweest om hem zyne noodlottige kennis te doen verkrygen en dat wel tot eenen graed die hem ongevoelig zal gemaekt hebben. - Die jongeling verkeert in eenen toestand die niet gelukkig mag genoemd worden. Zyne ziel is niet alleen ziekelyk; maer ongeneesbaer, omdat zy haer genoegen, haer voedsel in haren kranken toestand zoekt, omdat zy door die ziekte wil levert. Er is eene schokking noodig, die byna boven menschelyk moet zyn, om een nieuw leven in dit verkilde hart te storten, om die versteven en ingekrompen vezels op nieuw veêr- | |
| |
kracht te schenken, om het zachte, reine gevoel te doen herboren worden. - Hebt gy zulks kunnen te weeg brengen, Amelie, dan is uwe liefde met wederliefde beantwoord? - Doch ziedaer wat ik betwyfel...
Menschen zoo als die waervan ik u hier een gedacht wil geven, zullen eerder door eenen vleeschelyken drift geschokt worden; zy zullen eerder door het dierlyk worden geraekt, dan wel zich door een rein en zuiver gevoel te laten wegslepen. Het gevoel des hemels heeft hunne ziel begeven en zy zweven door de wereld, op alles eenen blik van hoogmoedig medelyden werpend, en wat wy, vrouwen, heil en geluk zouden noemen, is voor hen slechts droomery, inbeelding, geestbegoocheling, zielenziekelykheid...o Zy voelen niet, dat juist zy de zieken zyn en daerdoor de anderen van een valsch standpunt beoordeelen.
Dan, spreken wy nog meer bepaeldelyk over hem.
Ik vraeg het u, Amelie, en onderzoek u zelve aleer die vraeg te beantwoorden. - Heeft Laurens wel ooit iets gezegd, iets gedaen, dat zonneklaer zou bewyzen dat hy u bemint, dat hy u liefheeft, - liefheeft met dit gevoel welk van stonden aen eene gelykheid tusschen de twee harten daerstelt en ons doet begrypen, dat beider ziel op eens is vermaegschapt geworden?...Herinnert gy u dat gy eenen stond, gedurende den omgang met hem, beleefd hebt, waerop gy in eens gevoeld hebt dat gy ophoudet aen elkaer vreemd te zyn, dat er voor u beide geen verleden meer bestond, of liever, dat het u toescheen, dat gy elkander immer, altyd gekend hadt? - Ik antwoord voor u en zeg: Neen! dit oogenblik hebt gy nog niet beleefd...
Tot hier toe heeft Laurens nog geen enkel woord gezegd, dat gy hem als een woord van verbinding zoudt kunnen
| |
| |
opwerpen; tot hier toe is er nog geen woord zynen mond ontvallen, dat hy zou noodig hebben te moeten loochenen, indien hy zich van u wilde afscheiden, en al wat er gebeurd is als eene zekere soort van vriendschappelyke geneigheid zou willen doen voorkomen, welke hy voor de wereld het regt zou hebben als dusdanig te doen aenzien en die gy zelve niet zoudt kunnen anders voorbrengen. Tot hier toe heeft hy zyne overmagt nog niet afgelegd, met u zyne liefde te bekennen, met u te doen verstaen dat zyn geluk van u afhangt, dat zyn heil in uwe handen ligt. Tot hier toe, Amelie, zyt gy zyne gehoorzame en eerbiedige slavinne geweest. Hy, hy is uw heer en meester; hy reikt u, los en onaendachtig, zyne hand en gy, gy bedekt die hand met warme, driftige zoenen. - Hy laet u op zyne borst rusten en koestert zich aen uwen warmen boezem. Hy drukt u in zyne armen, omdat hem die donsige drukking zacht is. Hy spiegelt zich in uwe blikken, omdat hy voelt dat de gloed, dien hy daerdoor in uwe ziel doet overgaen, hem meer en meer over uwe ziel doet heerschen en zyne magt telkens doet vergrooten. Hy laet zynen adem door uwe lokken ruischen; hy drukt zyne lippen op uw voorhoofd, omdat die lokken fyn zyn en omdat uw voorhoofd een zacht, maegdelyk voorhoofd is; - met een woord, Amelie, wat hy in u bemint, zyt gy niet; maer de liefde zelve, welke gy voor hem gevoelt en toont; het is zyn eigen zelve dat hy in u lief heeft, het is zyne magt, waervan hy het uitwerksel op u ontdekt, welke hy in u aenbidt!...
Met dit alles echter geloof ik dat hy u goed wil, dat hy zich niet voorstelt u te bedriegen of u te verleiden. Doch is zulks genoeg voor uwe ziel, Amelie? is zulks de liefde weerdig waervan gy uwen reinen boezem voelt overstroomen?
| |
| |
de opoffering welke gy u bekwaem voelt voor hem te doen? Mag dat eene beantwoording aen uw gevoel genoemd worden! en ziet gy niet dat de grond van al wat gy in zyne woorden, in zyne gevoelens moogt ontdekken, slechts eene soort van ligtveerdigheid is, waermede men ons, vrouwen, zoo dikwils en zoo gemakkelyk beschuldigt en die, meer dan men het zou willen gelooven, aen de mans eigen zyn...
o Myne goede Amelie! mogt ik nu in myne veronderstellingen, in myne beredenering mistasten! mogt ik my gansch en geheel over de ziel van Laurens bedrogen hebben! mogt ik in uwe brieven, in het beschouwen van de ontwikkeling uws gevoels, misgegrepen hebben! o! Hoe gelukkig zou ik my niet achten!...
Doch ik kan myne overtuiging niet bewimpelen, niet onderdrukken en in myn hart roept eene stem, die my verzekert, dat ik de waerheid geraden heb. - Sprak die stem minder luid, Amelie, dan had ik voorzeker er niet kunnen toe besluiten om u die onttoovering voor oogen te komen spellen. Ik had het my kunnen getroosten om den loop der zaken af te wachten en my met de hoop te voeden, dat uw geluk geen einde meer zou nemen. Doch de pligt roept te luid in myn hart. Ik zou denken te kort te blyven aen wat de vriendschap my oplegt: de vriendschap, Amelie, die ons gebiedt, niet alleen het geluk onzer vrienden te vergrooten; maer ook hen voor onheilen in de toekomst te verwittigen; die ons oplegt zelfs, in sommige gevallen, het hart te wonden, om daer door eene ramp te sparen, welke ongeneesbaer zou worden en de dood, het verbreken van alles, na zich zou kunnen slepen.
Het is in dien zin, myne goede, dat gy dus myn schryven
| |
| |
moet opnemen. Ik gelyk op dit oogenblik aen een heelmeester die, om het leven te sparen, niet aerzelt het stael in de wonde te brengen, eer het te laet wordt. - En, ik hoop het, ik heb er de verzekering van, te laet zal ik niet gesproken hebben, en gy kunt nog, indien uw drift ongelukkig is, van dien drift genezen...
Onderzoek thans uwe ziel met kalmte; ga myne woorden na en zie of ze waerheid bevatten. Onderzoek myne verdenkingen en zie of ze gegrond zyn. Tracht uw hart te ontleden, tracht de ziel van Laurens te doordringen, en schryf my dan wat gy gezien, waeraen gy geloofd zult hebben. - Dan zyn wy beide daer, om ons in het geluk te verheugen of te samen middelen te zoeken om tot de volkomene genezing te geraken...
Mogten wy slechts aen de verheuging te denken hebben!...
Schryf my, Amelie! schryf my zoo spoedig mogelyk; want myne verwachting is angst, is smart, is ongeluk!...
clotilde.
|
|