Hadt gy my raed gevraegd, alvorens my de brieven te overhandigen, ik zou u gezegd hebben: ‘verbrand dit zielengeheim!’ en zoo gy my nu zegdet: ‘verbrand!’ dan zou ik u niet gehoorzamen. - Een harmonische toon heeft myne ziel geraekt en die toon moet hervoortgebragt worden. Gy hebt my het hart van Amelie laten ontleden, gy hebt my naer den geest van Laurens laten raden, en nu verlang ik dat iedereen met my naer de oplossing zoeke van het raedsel dat ons de geest en het hart van Laurens voorstellen. - Wat beteekent zulk een verlangen? Misschien niets anders dan dat de schryver, dat de dichter slechts een effen glinsterend vlak is waerin de natuer zich herspiegelt, eene snaer die, onder de aenraking van den goddelyken natuervinger, onwederstaenbaer trillen moet?...
Wat er ook van zy, anderen zullen met ons die bladzyde, zoo als gy het te regt noemt, van het groote boek van's menschen gevoel, lezen, en zoo als wy, er valt niet aen te twyfelen, zullen zy in hunne ziel gewaerwordingen voelen ontstaen, die slechts hun hart zullen kunnen vertederen, iets dat zoo veel zegt als beschaven.
Daerin zal het nuttige bestaen en daerby zullen wy verschooning vinden, indien men ons mogt beschuldigen van geheimen te ontsluijeren die voor iedereen hadden moeten geheiligd blyven.
Er is een punt, myn goede David, waerin ik uwen raed niet zal volgen. - Ik zal my wel wachten het eenvoudige gevoel een zoo gezegd letterkundig kleedje aen te passen.