| |
| |
| |
Hoofdstuk V.
De ‘quatorze juillet’ was voorbij. Het was als hing er in de straten nog eene herinnering aan de feestgeluiden der vorige dagen, zoo lijk daarginder tegen een gevel een vaandel slap aan den vlaggestok hing, even kleurrijk lichtend op de grijze atmosfeer. Verder bleef alles grauw: de lucht, de straat, de huizen, het droeg alles de weemoedige kleur van voorbije feestelijkheid. In de broeiende zwoelte van een overwolkten zomerhemel sloegen de geluiden dof neer tegen het houten plaveisel, lijk het gerucht van ver-rommelenden donder. De menschen leken heesch en schor na het zingen en joelen van den vorigen dag, met hoofdpijn en kater na drie dagen doorgebracht met dansen op muziek van schelle kopers onder 't licht van wit-rood-en-blauwe vetlampions.
Maar Vincent had zich gedurende deze dagen niet vermaakt. Daar het natuurlijk onmogelijk was te arbeiden in de algemeene feeststemming, en de bibliotheek die dagen overigens gesloten bleef, had hij moeten meedoen met de vroolijke menigte, terwijl de vernederingen en ontgoochelingen, al de onrust over de laatste ervaringen hem aan 't harte knaagden. Wel behield hij de opwekkende herinnering van een paar lieve meisjesgezichten die hem nog vriendelijk toelachten: ééne had hem smachtend tegen zich aangedrukt in de vervoerende dronkenschap van een wals, een andere mooie zwarte had luid lachend met scherpe gilletjes zich laten zoenen diep in den hals tusschen de kuivende haarkrulletjes. Want sedert de zes weken dat hij hier verbleef, was hij ‘Parisien’ geworden en niet langer de bedeesde lummel, die bloosde als een meisje hem in de oogen keek.
Doch in dat alles had hij geen genoegen gevonden bij die onzekerheid voor de toekomst. Later, voor later was al die levensvreugde; nu moest hij aan andere dingen denken. Wezenloos keek hij door het venster naar de straat met haar droevig uitzicht van na een feest. Vóór het huis stond een rijtuig, waarvan de koetsier bezig was den huurder van het gelijkvloers - een student dien Vincent bij het in- of uitgaan wel een paar malen had ontmoet - te helpen koffers en valiezen en doozen tot eene hooge pyramide op den bok te stapelen. Nog een woord van afscheid aan den concierge, die in de deur naar de afvaart stond te kijken en daar verdween hij om den hoek.
| |
| |
‘Alweer een die met vacantie gaat!’ zuchtte Vincent, hem nastarend met een gevoel van drukkende eenzaamheid, als ware die onbekende student met wien hij zelfs nooit een woord had gewisseld, een laatste vriend geweest, die hem nu alleen en verlaten achterliet. Want het rijtuig, dat daar naar het station reed, was als een kenteeken van den algemeenen uittocht, die gedurende de heete zomerdagen al de Parijzenaars het broeiend asfalt voor de bries eener zeestad of de zuivere lucht van een verloren dorpje op het land ontvluchten deed. En Vincent begreep dat, in den komkommertijd die gedurende een paar maanden het stadsleven met verlamming ging slaan, het nog veel moeilijker zou worden, om eenig werk te bekomen.
Zoo juist had hij begrepen wat het beteekende, die uitwijking van al wien het maar eenigszins mogelijk was, toen hij de hoop die hij zoo innig gevoed had weer had zien verdwijnen, wel niet voor goed maar toch voor heel langen tijd. Op de bureelen van het dagblad, waarvoor de bekende schrijver hem eene aanbeveling had meegegeven, hadden ze hem eerst op allerlei manieren willen verhinderen persoonlijk den redacteur te spreken: dan na veel dralen en lang wachten werd hij in het kabinet toegelaten. De man, na de aanbeveling vluchtig te hebben doorloopen, ondervroeg Vincent over wat deze zoo al kende en of hij reeds aan een dagblad had gearbeid. Het ontkennend antwoord deed hem even de wenkbrauwen fronsen... nu, men zou zien, binnen eenige dagen moest hij maar eens komen kijken.
De eerste maal dat hij weerkeerde, werd hij door den kantoorknecht afgescheept met het bericht dat de redacteur afwezig was en of Mijnheer niet eens binnen acht dagen weer wou komen; een paar keeren ging hij nog en dan was er een kort briefje gekomen: dat hij voor eenige weken met vacantie ging en het gedurende dien tijd onmogelijk was zich met de zaak bezig te houden; binnen hoogstens een paar maanden was de tijd beter geschikt en daartegen zou men wellicht een ‘secrétaire particulier’ kunnen gebruiken.
Twee maanden! en binnen veertien dagen moest Vincent de kamerhuur betalen. De tweede betalingstermijn reeds had eene bedenkelijke leegte in zijne beurs gemaakt; nu kon hij niet meer, zoo juist had hij het geld, dat hem nog overbleef, nageteld en het was ontoereikend. Onmiddellijk nog
| |
| |
moest hij iets vinden dat hulp kon brengen; met eeuwig te blijven wachten was de kleine som zachtjes ten einde geraakt.
Twee maanden! zoo lang kon hij niet meer; op enkele dagen moest hij genoeg verdienen om de huishuur te betalen. Beangstigend spookte de datum van den vervaldag voor den geest. Wel had hij in den laatsten tijd zoo zuinig mogelijk geleefd; toch zou hij nog minder moeten uitgeven en ergens een armoedig kamertje huren.
Tegenwoordig arbeidde hij den ganseben dag, maar zonder moed of hoop. Waartoe al dien arbeid, die toch niets opbracht, zelfs niet genoeg voor zijne kamerhuur? Reeds van 's morgens vroeg, nog vóór het openen der bibliotheek, schreef hij zijne nota's over, om straks onmiddellijk te kunnen voortwerken. Soms ook ging hij in de dépèchen-zalen der groote bladen ‘Le Temps, Le Figaro, Le Journal of Le Matin’ zich in lichten voor de Parijsche kronieken, die hij dan naar allerlei dagbladen in het vaderland stuurde, in de steeds ijdele hoop dat het een of ander zijn werk opnemen en betalen zou.
Iederen dag verminderde de kans en zag Vincent de armoede naderen. Met eerlijk, zuiver kunstwerk was het onmogelijk den kost te verdienen, dat had hij ondervonden; maar er bestonden nog andere middelen. Wel viel het hard dit te moeten bekennen; slechts de laatste ontgoocheling, het vertrek van den dagbladschrijver had hem een besluit doen nemen. Nog denzelfden dag was hij met ander werk begonnen, iets dat kon verkocht worden en geld opbracht: hij zou vroolijke, luchtige historietjes voor ‘illustrés’ of bloederige prikkelverhalen voor volksbladen schrijven.
Je moest toch leven! later als het wat beter ging, zou hij terug keeren tot de groote, reine kunst. Er waren zooveel bekende schrijvers die, door de ellende gedwongen, minderwaardig werk hadden verricht. Het kon niet anders: hij wilde niet veronderstellen dat ook dit niet geplaatst kon worden...... neen, dat kon niet, dat zou te erg zijn, daar wilde hij zelfs niet aan denken. En toch had hij al zooveel ondervonden; misschien ware 't beter heelemaal buiten de letterkundige wereld eene betrekking te zoeken, eene eenvoudige plaats in een handelshuis of groot magazijn. Doch dan had hij evengoed thuis kunnen blijven; daarvoor had hij geene toekomst moeten breken. Nu moest hij lukken: juist kwam er in de laatste dagen weer een nieuwe ‘illustré’ te verschijnen: een blad op talrijke dui- | |
| |
zenden exemplaren getrokken, dat een oproep deed aan alle jonge schrijvers om nieuwe, oorspronkelijke bijdragen in te zenden, dingen die pakkend en sensationneel moesten zijn.
Vroeger had Vincent aan dergelijk werk niet willen meedoen en zelfs het denkbeeld met verontwaardiging verworpen. Nu was het anders: na enkele dagen had hij een paar verhaaltjes klaar; iets aangrijpends, juist om in den smaak van het groote publiek te vallen, dingen volgens Engelsch en Amerikaansch model die in de mode begonnen te komen: eene detectievenhistorie à la Sherlock Holmes en eene griezelige geheimzinnige spookhistorie met de verschijning van worgende handen en gesmoorde kreten in den nacht.
Op enkele dagen had hij ze afgekregen; ze hadden groote inspanning van fantazie gevergd, maar Vincent was er tevreden over. Stellig zou dit werk de aandacht van den uitgever trekken... als deze het las. Maar hij was besloten zich niet te laten afwijzen; hij wilde volstrekt met den bestuurder of hoofdredacteur spreken, desnoods zou hij dagen lang wachten en de verhalen zelf voorlezen. En dan, er viel niet aan te twijfelen, ze zouden zijn werk aanvaarden, zouden bemerken hoe het in den smaak viel van het groote publiek, waarvoor het eigenlijk ook geschreven was.
Bondig en zakelijk zou hij den directeur overhalen: zeggen dat hij geen kunstwerk had willen leveren maar iets voor de massa, iets pakkend en nieuw, dat de menschen zou boeien en dwingen verder te lezen om het vervolg te kennen, juist wat een blad noodig had voor den verkoop. Hij wilde zijn eigen werk niet aanbevelen, maar vroeg slechts dat men het las - het was zelfs niet noodig tot het einde te gaan, de eerste bladzijden zouden voldoende bewijzen dat dit het ‘genre’ was, waaraan men behoefte had. Hij zou er bijvoegen, dat hij in moeilijke omstandigheden verkeerde die hem verplichtten het werk voor een gering en prijs af te staan.
Door eigen woorden wond Vincent zich op. Ja, dat was de weg waar redding lag. Als de uitgever een verstandig man was, moest hij onmiddellijk het voordeel zien dat er uit dergelijk sensatiewerk te trekken viel. Waarschijnlijk zou hij een flink... neen maar toch een fatsoenlijk honorarium bieden. Met zijne verbeelding genoegzaam in te spannen, kon Vincent wel enkele dozijnen dergelijke verhalen leveren. Misschien zouden ze hem later eene plaats bij de redactie inruimen, hem voordeelige
| |
| |
voorstellen doen aangaande zijn werk; hij zou Engelsche en Amerikaansche schrijvers in het Fransch vertalen... Vincent's verbeelding klom weer tot geestdrift en bouwde luchtkasteelen; zoo zou hij later ook beter werk kunnen leveren en echte kunst voortbrengen.
Toch bleef hij een beetje wantrouwig tegenover zich zelf: wetend hoe bedeesd hij steeds was, vreesde hij in de aanwezigheid van den directeur zijn branie te verliezen en niets te zeggen. Ditmaal wilde hij mannelijker zijn; hij zou den uitgever verteederen als het moest, hem herinneren aan de moeilijkheden die ieder artist bij zijn begin ontmoet.
Morgen zou hij gaan, zonder van den eenen dag tot den anderen uit te stellen. Hij had al tijd genoeg verloren, met het ontzenuwende wachten dat je wankelend hield tusschen hoop en vrees en steeds meer neerdrukte; daar je dagelijks een einde zag naderen zoo vol ellende, dat het beter was er maar niet aan te denken. Alles hing af van dat onderhoud met dien redacteur; nu moest bij maar zijn woord doen.
Den volgenden dag ging hij ook. De kantoren lagen in een hoog nieuw gebouw, dicht bij de groote boulevards. Het was er modern weelderig ingericht: door de groote ramen waren in den sous-sol de snel-draaiende rotatiefpersen zichtbaar, waaronder elastisch zacht de bedrukte band papier voorbij schoof. Een gegalonneerde lakei bracht Vincent langs den breed marmeren trap met rood fluweelen looper naar het eerste verdiep, waar de redactiezalen gelegen waren. In een keurig vestibuul kon hij zijne beurt afwachten met talrijke anderen die daar reeds zaten. Aan den massieve lessenaar van een deurwaarder schreef Vincent zijn naam van onder de lijst der aangedienden. Waarschijnlijk zou hij vandaag den bestuurder niet meer kunnen spreken: ieder der ingeschrevenen kreeg een volgnummer en moest wachten tot hij aan de beurt kwam.
Toch besloot Vincent te blijven uit vrees dat men zijn nummer voorbij liet gaan. Ongeduldig telde hij het getal wachtenden; sommigen zaten doelloos vóór zich uit starend op de roodfluweelen bankjes aan den wand, doorbladerden een tijdschrift of ontplooiden een dagblad, anderen wisselden eene onverschillige bemerking over weer en wind. Er waren artisten met lange haren en losse dassen, met onder den arm de dicht geknoopte portefeuille, waaruit de witte randen staken van teekeningen en caricaturen; letterkundigen met het manuscript onder den arm, sommigen gaven
| |
| |
hun bundel af aan den bureeljongen, terwijl anderen den hunne terug ontvingen. Er waren ouderen en jongeren; deftige heeren, die slechts hun kaartje hoefden te vertoonen om aanstonds te worden toegelaten en bedeesde debutanten lijk Vincent; arme stakkerds in valen rok, soms te zenuwachtig om hunne onrust te verbergen, schijnbaar kalm en onverschillig, berustend, op voorhand al moedeloos.
Eigenlijk was het niet aanmoedigend: het uitzicht van al die menschen vertelde duidelijk de geschiedenis van onverpoosd rondleuren met moeilijk geplaatste en karig betaalde kopij. Hun schamel uiterlijk vlekte hel op de weelderige zaal; de gezichten spraken van den dagelijkschen strijd om het bestaan, de gestopte jassen getuigden van deftig gedragen armoede en handig verborgen ellende. Telkens de deurwaarder een naam afriep, keerden verwachtende gelaten zich naar hem toe en haastig verdween de geroepene in de deur die achter hem dicht viel... Langs een anderen kant moesten zij heengaan, want men zag ze niet weer; slechts hoorde men nu en dan de electrische schel die een volgende binnen riep.
Van drie tot vijf was het ontvangstuur; nog was de wachtkamer half gevuld, toen de deurwaarder kwam aankondigen dat de tijd voorbij was: ‘Messieurs! c'est l'heure’. De heeren werden verzocht overmorgen terug te komen; drie dagen per week was de bestuurder te spreken. Moedeloos keerde Vincent naar huis langs den eindeloozen weg, met de gedachte van alweer een dag te hebben verloren, alweer een dag dat hij had moeten voortmaken met razende haast, om toch maar aan de dreigende toekomst te ontsnappen. En telkens ging er eene illuzie heen; dit was het laatste sprankje hoop dat verdween.
Toch was het slechts het begin van eindeloos langer wachten. Nog al spoedig was het gelukt het handschrift met een paar woordjes af te geven, maar heel wat langer duurde het eer er antwoord kwam. Toen Vincent wat later terugkeerde, werd hij een der eersten in het kabinet van den bestuurder toegelaten waar deze, achter een monumentalen lessenaar met bronzen garnituur, heelemaal verdwijnend onder boeken en papieren, van uit zijn gemakkelijken leunstoel met een neerlatend hoofdknikje tot spreken uitnoodigde. Spelend met een artistiek ivoren vouwbeen gaf hij nauwelijks acht op Vincent die, zenuwachtig stotterend; zijn diskoersjeuitstamelde, de ‘zakelijke redeneering’ die hij lang te voren had klaar ge- | |
| |
maakt om den uitgever te overtuigen: dat hij hem slechts verzocht deze twee verhalen te lezen, zeker zou zoo'n werk bijval vinden... dat hij om een spoedig antwoord verzocht: hij bevond zich in benarde omstandigheden en het leven hier was zoo moeilijk voor een beginnend letterkundige...
Maar de bestuurder zette een rem aan al die welsprekendheid: ‘de redactie kon zich met die bijzonderheden niet inlaten; het manuscript zou gelezen en aangenomen worden als het dienen kon; binnen acht of veertien dagen mocht hij antwoord komen halen. Daarmee duwde de bestuurder reeds op de electrische schelknop; de kantoorknecht bracht Vincent tot aan een diensttrap en zoo bevond hij zich op straat eer hij er zelf aan dacht, slechts een weinig verbluft dat het gesprek, waarvan hij zoo veel had verwacht, zoo doodgewoon was afgeloopen.
Na acht dagen, gedurende welken tijd hij een derde verhaal van denzelfden aard had klaar gekregen dat hij met schier dezelfde wederwaardigheden naar een ander weekblad bracht, keerde hij terug naar de bureelen, waar nu voor goed een ontzenuwend wachten begon. Dag aan dag verminderde zijne hoop, maar met koppig aanhouden hield hij vol, niets onbeproefd willende laten.
In de gemeenzaamheid van eender lot, ontstaan door dezelfde verwachting en teleurstelling, knoopte hij kennis aan met de andere wachtenden daar in de vestibuul, die hem weldra bekend was. Gedurende de loome stilte, die slechts werd gestoord door het ronken der automobiels op de binnenplaats of het verdoofde rinkelen eener telefoonbel in het aangrenzend vertrek, besprak men fluisterend de kansen om een artikel geplaatst te krijgen, telde de bladen op waaraan men kopij kon leveren of vroeg bescheiden een ‘tuyau’ aan den deftigen deurwaarder, die van uit de hoogte zijner meerderheid neerzag op al dat plebs.
Weinig aanmoedigends kreeg je hier te hooren van al de ouderen die, wijzer geworden door eigen bittere ervaringen, spottend vroegen hoe je toch op het denkbeeld kon komen om van de kunst te willen leven, net of er geen andere middelen bestonden om armoede te lijden. Beter ware 't kruideniersgast te worden, dan liep je minder kans te verhongeren. Hoe ze 't toch maar niet begrijpen wilden, al de jongelui die in de litteratuur een bestaan zochten, dat voor één enkele die arriveerde er honderden het groote leger gedeklasseerden vermeerderen gingen... alsof er niet
| |
| |
genoeg rondliepen. Spoedig zag je uw illuzies verdwijnen: je begon met de hoogste verwachting, om later verheugd eenen ondergeschikten arbeid aan te nemen.
Pijnlijk voelde Vincent den honenden spot, die er voor hem in al deze opmerkingen lag. Voor deze lieden was hij een vijand, slechts een mededinger te meer in den harden levenstrijd die reeds bitter genoeg viel. Begoochelingen, ach, die waren zoo lang en zoo verre voorbij! Nu moest hij voort, daar hij niet anders meer kon; de nood was daar, dringender met iederen dag.
Een enkele toch van al deze broodschrijvers, een man van reeds rijpen leeftijd, afkomstig uit de Noorder departementen en die daarom in Vincent een halve landgenoot zag, toonde zich wat vriendelijker jegens den jongen makker; hij gaf hem de adressen van een paar uitgevers op den linkeroever die werk aan beginnelingen toevertrouwden, artikels of excerpten voor encyclopediën, levensbeschrijvingen voor biografische woordenboeken en zoo meer. Dat alles werd weinig betaald en nog waren er steeds talrijke liefhebbers. Het zag er niet rooskleurig uit, voor hen die te Parijs een bestaan kwamen zoeken in de wereld der kunst of litteratuur. Vooral als men onbekend was viel het leven hard, bitter hard. Misschien ware 't beter heelemaal niet meer aan kunst te denken en liever eene betrekking in een handelshuis of zooiets te zoeken; daar hij goed onderwijs had genoten en verscheidene talen sprak, zou hij licht eene plaats vinden die veel meer opbracht dan eene in de letterkunde of de journalistiek.
Zoo kon hij taalman worden in een hotel of een groot magazijn; of correspondent in een handelshuis. Zeker was dat niet schitterend voor een intellectueele die gehoopt had roem te verwerven... maar toch nog beter dan honger te lijden. En zoo je volstrekt wou volhouden, hardnekkig en onvermoeid, dan kon je misschien het doel bereiken... maar de eerste jaren waren zoo bitter, en soms duurde het zoo lang!
Ja, Vincent zou volhouden. Eerst wilde hij al het mogelijke beproeven, overal vragen en zich aan alles vastklampen. Als het niet ging kon hij immers nog zien, slechts naar huis keeren wilde hij niet. Het hoofd buigen? neen, daar dacht hij niet aan, dan werd hij nog liever kantoorklerk. Zelfs in armoede was het vrije leven heerlijk in deze groote stad; hoe gelukkigzou hij hier zijn, als hij een betrekking vond en verlost was van de schrij- | |
| |
nende onrust, die hem steeds aan 't hart had geknaagd van af 't oogenblik dat hij hier was aangekomen?
Met nieuwen moed ging hij op zoek, liep de uitgevers af van het quartier latin, de bekende firma's van den Boulevard Saint-Germain, klopte aan in de bureelen van den grooten Larousse. Ook hier leerde hij ‘anti-chambre maken’ en wachten onder het spottende oog van loopjongens en dienstboden. Nu hoorde hij thuis bij het intellectueel proletariaat, dat trachten moest min of meer van zijne pen te leven; schrijvers, betaald aan ‘un sou la ligne’ als zij zoo gelukkig waren hun werk geplaatst te zien.
En wat voor werk! een jammerlijk ondankbare arbeid, die slechts eene heel vage betrekking met letterkunde had. Zij die compilatie-werk konden leveren of artikelen voor een biografisch woordenboek behoorden nog tot de bevoorrechten; maar anderen moesten zich bezighouden met het vervaardigen van almanakken, van tabellen en inhoudsopgaven, van catalogi of registers en naamlijsten. Anderen rijmden raadseltjes voor familie- en modebladen; leverden per dozijn de woordspelingen voor de zoogezegde ‘journaux amusants’; anderen ‘doodgravers’, gingen den vergeten rommel uit oude bladen en tijdschriften delven.
Er waren zooveel van die ‘letterkundigen’ dat zij elkander dien verduften arbeid nog benijden moesten. Vincent bemerkte gauw dat het niet slechts jongeren waren zooals hij die, in afwachting van het ‘succès’ op die manier aan hun bestaan zochten te geraken; de meesten waren reeds ouderen, mislukten, die nooit meer eenigen bijval konden verhopen: compilators, publicisten, vertalers, dagbladschrijvers van minder allooi. Vroeger hadden zij misschien verzenbundels of romans uitgegeven, die bij de ‘bouquinisten’ langs de Seine-kaai sleurden of bij den papierhandelaar per gewicht waren verkocht. Van dat vroeger werk sprak geen enkele meer; het was als schaamden zij zich daarover. - Zij, die bloedige romans voor centenblaadjes leverden, verdienden nog het meest. Die dingen werden gewoonlijk door drie vier man in samenwerking geschreven; een groot uitgevershuis hield daarvoor een gansch personeel; een hoofdredacteur stelde de intrigue samen van heel het werk, dat dan werdt uitbesteed aan een half dozijn helpers, die ieder eenige hoofdstukken leverden. Of, een schrijver knipte uit oude prikkelromans de meest griezelige deelen, gaf ze wat nieuwe kleur en naaide dat alles aaneen door eenig
| |
| |
vaag verhaal, zoodat het weer als versche sensatie-litteratuur kon opgedischt worden.
Dan bestond er de vunzige specialiteit der uitgevers van het Saint-Sulpice-kwartier waar men kerkboeken samenstelde, en schietgebeden of korte levensschetsen van heiligen voor godsdienstige prentjes. Een ander soort uitgevers had weer tot specialiteit het leveren van bioscoop-scenarios: de schrijvers pijnigden rich de verbeelding om gansche reeksen onderwerpen uit te vinden, die door anderen werden ontwikkeld en uitgebreid.
Bekende schrijvers, geleerden en kritieken van naam, leden van Academie of Instituut, vergenoegden zich een plan van hun arbeid op te maken, om het ter uitwerking te geven aan een ‘litterair-agentschap’ dat al den ondankbaren dorren voorbereidenden arbeid door eenige arme drommels deed verrichten; de geleverde notas werden nogmaals aangevuld, geschift en geclasseerd door ‘secrétaires particuliers’ zoodat er den beroemden litteratoren en academie-leden niets anders te doen bleef, dan het hooge honorarium te ontvangen. De agentschappen eischten daarvan een flink deel; slechts zij die den moeilijken arbeid deden, bleven ‘auteurs à un sou la ligne’.
Hoe talrijk en verschillend al die bezigheden ook waren, toch bleef het moeilijk iets te vinden, zoo talrijk was het aanbod. Langzamerhand leerde Vincent de menschen kennen die zoo de uitgevers en redactie-kantoren afliepen; in het ‘quartier latin’ waar er slechts intellectueelen en schrijvers en kunstenaars huisden, waren zij bijzonder talrijk. Liefst gebruikten de uitgevers nog slechts specialiteiten: voor het excerpeeren, het maken van compilaties of het schrijven van een artikel voor een biografisch woordenboek moest je reeds dokter in de letteren of zoo iets zijn. De meeste ‘agences littéraires’ hadden een regelmatig personeel; om er in te komen, moest je een min of meer bekenden naam hebben of door iemand aanbevolen zijn; alle beginnende schrijvers waren gelukkig iets dergelijks te vinden. Voor de vertaling van een wetenschappelijk werk verkoos men een man van het vak en er waren hier veel vreemde studenten, die voor enkele centiemen per bladzijde zich daarmede belasten wilden; veel Russische studenten of politieke vluchtelingen hadden geen ander middel van bestaan. Dagelijks ontmoette men ze: bleeke armoe-gezichten met donkere
| |
| |
baarden omkranst, lieden met onfrisch linnen, glimmend afgedragen rok en scheef geloopen laarzen, met holle blauw-omringde onrust-oogen vol vragende nederigheid.
Bijna nergens had men werk; eindelijk, na veel zoeken vond Vincent een uitgever die hem wou belasten met het maken van den prospectus eener nieuwe onderneming: de vertaling uit het Engelsch van een groot wetenschappelijk werk, dat ging ‘gelanceerd’ werken. In ronkende frazen moest hij den lof zingen van het boek en spreken over zijne groote beteekenis voor de moderne wetenschap; verder eene levensschets geven van den Engelschen schrijver, waartoe hij de bijzonderheden in de Encyclopaedia Brittanica zou vinden; dan een korten inhoud geven van gansch het werk, hoofdstuk voor hoofdstuk, en daarbij nog een twintigtal vertalingen van Engelsche, Duitsche of Italiaansche recensies.
Dagen lang zweette hij op dat ding; vooral de vertalingen uit het Italiaansch waar hij niet erg mee bekend was, kostten veel inspanning. Tweemaal moest hij herbeginnen daar de uitgever het niet loftuitend genoeg vond, tot hij eindelijk voor al die moeite de rijke belooning van vijf en twintig frank ontving.
Hoe onbeduidend ook, gaf die eerste kleine bijval toch weer nieuwen moed; hoe benard de toestand ook bleef, toch kon Vincent weer in 't leven kijken, zonder dat de gestadige vrees voor morgen hem folteren kwam. Ja, het bracht eene groote vreugde, dit eerste zelf-verdiende geld. Het was eene opjubeling van vertrouwen in de toekomst, een uitfladderen van opnieuw gewekte illuzies. - Neen, illuzies wel niet meer, die hadden reeds te dikwijls bedrogen; het was slechts een weinig hoop te kunnen recht blijven in dezen bitteren strijd.
De verdiende som kwam juist te pas: hij kon een voorschot geven aan zijne hospita, bij wie hij reeds verscheidene dagen met de betaling ten achter was. Overigens had hij besloten te verhuizen; nu hij beter de stad kende, zou hij een kamertje weten te huren dat slechts enkele franken per week kostte. Ook kon hij een deel van zijn linnen naar de wasscherij brengen; dat genot van weer eens rein ondergoed aan te hebben was iets dat hij vroeger, toen men thuis zoo oplettend voor hem zorgde, nooit had gekend. Reeds had hij geleerd, dat dit een belangrijk huishoudelijk vraagstuk was: hij moest steeds fatsoenlijk voor den dag komen en rein linnen aan
| |
| |
hebben om zich bij een uitgever of bestuurder van een blad aan te melden, en zelfs om in eene openbare boekerij te arbeiden. In de laatste dagen had dit hem meer dan eens verontrust, want wat moest er gebeuren als 't zoover kwam dat hij zijn wasch niet meer kon laten doen? Gelukkig was hij nu weer voor een tijdje gered.
Ook ging hij weer eens - sedert weken was het niet meer gebeurd - een avondwandeling maken langs de boulevards en veroorloofde zich daarbij een bescheiden dineetje in een kleine restaurant - o, heel bescheiden, ‘à vingt sous, vin compris’ - om daarna verder te slenteren door die drukte en weelde van rijke koffiehuizen en clubs, waar onder den rozen halo der gloeilampjes zwartgerokte mannengestalten met behoedzaam handenbeweeg de breede avondkrant ontplooiden en teere vrouwefiguren in 't ijle staarden met fijne vermoeide gezichten, waarin donker droomende oogen en wellustige roode lippen. Tusschen de tafels door gleden onhoorbaar zacht de wit-gedaste kellners; tziganenmuziek golfde op de lauwe late zomerlucht.
Vincent genoot van het leven en de kleur der straat, met hare in stralend licht schitterende winkelramen vol kostbare uitstallingen, hare geluiden, het geroep van krantenjongens, camelots en rondleurders, haar getoet en gerinkel en getromp van trams en automobiels en fietsen en rijtuigen; van de menschen die voorbij gingen, van de vrouwen die zoo mooi en lief waren lijk ze het elders niet konden zijn, de snoeperige ‘faubourienne’ die van het atelier kwam met een geur van wellust, eene atmosfeer van geluk achter zich aan.
Na dit eerste kleine slagen volgden echter de dagen weer even somber als voorbeen. Vruchteloos had hij alle uitgevers en redactiebureelen af te loopen, nergens vond hij verderen arbeid; het doode seizoen deed zich hier nog scherper dan elders voelen: wie schreef of las er in de zomersche vacantie-dagen? Zelfs de dagbladen hadden geene kopij: zij die anders op acht of twaalf bladzijden verschenen, wisten er nu slechts vier of zes te vullen met het oprakelen van oude geschiedenissen, waar niemand belang in stelde.
In de stad scheen alle leven uitgedoofd en nog dagelijks nam de drukte af; slechts zag men talrijker vreemdelingen die, met den rooden Baedeker in de hand, door de verlaten straten kuierden. Met iederen dag werd het
| |
| |
moeilijker voor Vincent; de vijf en twintig frank waren onmiddellijk verdwenen, opgeslorpt door de eerste behoeften.
Ook de zaak van de twee sensatie-novelletjes, waarvan hij zoo'n groote verwachtingen had gekoesterd, was mislukt: met veel aandringen had hij eindelijk den deurwaarder kunnen bewegen hem toegang tot het kabinet van den bestuurder te verschaffen; daar had hij dezen aan zijne inzending herinnerd, even sprekend over zijn nood die dringend eene uitkomst deed verlangen.
- Op al die persoonlijke zaken kon de redactie niet ingaan, herhaalde de bestuurder; alle inzendingen werden gelezen en welwillend onderzocht. Ieder moest zijne beurt afwachten, doch hij wilde zelfs eene uitzondering maken, omdat mijnheer zoo bleef aandringen... En op den electrischen schelknop drukkende, beval hij den binnenkomenden kantoorjongen het handschrift te halen dat een paar oogenblikken later, behoorlijk geclasseerd en genummerd te voorschijn kwam. De man opende den omslag die naam en datum droeg, om eventjes de twee verhalen te doorbladeren.
- Hm!... ja... veel te lang... ook begreep het publiek dergelijke psychische onderwerpen niet altijd... de detectievenhistorie was beter, doch kon zoo niet worden opgenomen; zóó viel zij heelemaal buiten den toon van het tijdschrift. Liefst gaf men slechts werk van bekende auteurs, een heelemaal onbekende kon niet verschijnen in een tijdschrift van eenigen naam... Maar hij wilde iets doen: de onderwerpen waren nieuw, er was iets mee aan te vangen. Wilde mijnheer die onderwerpen afstaan? Hij moest wel begrijpen: de ‘onderwerpen’ slechts; door een hunner eigen redacteurs behandeld konden die novellen wel opgenomen worden. Maar dan moest mijnheer alles afstaan; het was een verhaal, dat men het publiek slechts kon aanbieden in een vorm die bevallen zou. Laat zien: iedere ‘stof’ was wel tien frank waard.
Een oogenblik duurde het eer Vincent begreep; dan had hij dien heer de gemeenheid zijner handelwijze in het aangezicht meenen te werpen: een afzetter was 't, die hem kwam voorstellen om tegen een hongerloon zijn werk aan anderen af te staan: men zou een paar zinnen veranderen en er een ‘bekenden’ naam onder zetten. Wat was hij dwaas geweest met van zijn nood te spreken aan een man, die slechts op de armoede speculeerde om zoo iets te durven.
| |
| |
Toch aarzelde hij nog: hoe bespottelijk die geboden prijs ook was, nog had hij graag aangenomen. In zijn tegenwoordigen toestand drong de nood te zeer, en misschien bestond er kans meer te leveren. Ja, hij aarzelde; hij berekende hoeveel dagen hij leven kon van die twintig frank. Maar neen! zoover was hij niet, tot zoo iets wilde hij zich niet leenen! dan stelde hij liever reclamen op voor wetenschappelijke werken; hij kon nog altijd dien uitgever eens gaan opzoeken of deze geen andere arbeid voor hem had.
En deftig verzekerde Vincent dat het hem speet de voorwaarden niet te kunnen aannemen en het handschrift te moeten terug vragen.
Verwonderd zooveel verwaandheid bij een schrijvelaartje te ontmoeten, keek de zakenman op, meenend dat een hooger honorarium werd verlangd, en zei kortaf:
- Zooals u wil, mijnheer. Wij achten dergelijke vormelooze fantazietjes aan dien prijs ruim betaald. Later, zoo het werk bijval mocht ontmoeten, konden wij misschien iets meer doen, maar voor een debuut is dit genoeg. Overigens zijn er veel liefhebbers, die niet beter verlangen dan zelfs zonder honorarium hunne letterkundige proeven gedrukt te zien. Voor u maakten wij eene uitzondering, maar gezien die overdreven eischen, is het nutteloos verder te onderhandelen.
En den schelknop drukkend beval hij: ‘Reconduisez Monsieur’.
Beneden in de vestibuul ontmoette Vincent een kennis, dien hij al in een paar andere kantoren had ontmoet, de man die hem eenige inlichtingen had verschaft. Stikkend van verontwaardiging vertelde hij zijn wedervaren, den hatelijken koop dien men hem had voorgesteld.
Maar de man scheen geenszins die weigering goed te keuren: integendeel, hij vond dat Vincent had moeten aannemen. O! hij begreep wel: vroeger ook zou hem dat tegen de borst stuiten... maar een arme stakkerd heeft niet het recht kieskeurig te zijn en zelf voorwaarden te stellen. Zoo ging het in de wereld; menschen lijk dien uitgever vond men overal, zoowel in kunst- als in handelskringen: in tijdschriften, dagbladen en schouwburgen zoowel als op de beurs. 't Was een gemeene boel, maar overal waren zij meester en een beginneling mocht zeer gelukkig zijn, als ze hem tien frank wilden bieden voor een artikel, dat een andere zou onderteekenen. - Je hadt moeten aannemen; zoo 't verhaaltje in den smaak van
| |
| |
het publiek viel, had je voor een volgend meer kunnen vragen; maar 't was naïef te veronderstellen dat ze je zouden toelaten iets te onderteekenen. En nu je ééns geweigerd had, hoefde je niet meer terug te komen.
Zoo verdween Vincent's laatste hoop. Bijna kreeg hij spijt het onteerende bod niet te hebben aangenomen; maar een kunstenaar moest toch eerbied toonen voor eigen werk. Wanneer het noodig was, zou hij liever eene betrekking zoeken bij een boekhandelaar of zoo iets... jammer dat overal het slechte seizoen zich voelen liet.
Ook zijn kennis had hem aangeraden dat te doen. Voorloopig zou hij alle hoop om van zijne pen te leven laten varen. Eerst moest hij eene betrekking vinden, hoe gering ook; 't eerste 't beste aannemen. Verscheidene dagen lang liep hij nogmaals alles af: de uitgevershuizen van den Saint-Germain en de boekenwinkels van het ‘quartier des Ecoles’. Maar vruchteloos: in dezen komkommertijd was men verplicht overtollige bedienden weg te zenden in plaats van nieuwe aan te stellen
In een enkel groot huis was er nochtans juist eene betrekking vrij; het was niet veel meer dan eene plaats voor loopjongen, maar alles ware welkom geweest. Een ‘chef de section’ die Vincent ondervroeg, scheen niet ongenegen hem aan te nemen, hoorende dat hij verscheidene talen sprak en wat algemeene kennis scheen te bezitten... maar hij moest door iemand worden aanbevolen. Zonder aanbeveling kon het huis niemand eene betrekking, hoe gering ook, toevertrouwen. Kende hij hier dan niemand, een beroemd man, een academie-lid, een ‘député’ of een letterkundige? Een paar dagen nog zouden ze wachten vóór de betrekking aan een ander te geven.
Het hielp echter niet: Vincent kende immers niemand, geen mensch; hij stond gansch alleen in de groote stad. Of toch! er was nog ééne kans, dacht hij plotseling: hij zou den beroemden schrijver opzoeken, die reeds eene aanbeveling voor dat dagblad had gegeven. Die zaak was wel onvruchtbaar gebleven, maar toch, die man was de eenige geweest die een paar welwillende woorden voor hem had weten te vinden en getracht te helpen.
In elk geval kon hij maar weer eens beproeven; de schrijver zou wel het aanbevelingsbriefje leveren, het was eene kleinigheid waarmede de boekhandelaar hoogstwaarschijnlijk voldaan zou zijn;... de menschen
| |
| |
waren hier zoo opzichtig voor alles wat maar den minsten titel droeg en die beroemde dichter was ‘académicien’. Hij had Vincent zoo vriendelijk ontvangen; waarom was deze na dat mislukken met die krant niet eens opnieuw gaan aankloppen? Misschien had hij dan aan iets anders geholpen. Ja, toen had hij onmiddellijk moeten weerkeeren en aandringen: het was maar met iemand lastig te vallen dat men iets bekwam.
Hardnekkig klampte Vincent zich aan de laatste hoop vast. Nog onmiddellijk zou hij naar den schrijver gaan; hij was juist op weg naar huis en aan den hoek van het Cluny-museum sloeg hij langs den Saint-Germain-boulevard af om naar het ‘quartier de l'Alma’ te gaan. Het was vroeg in den middag, nog niet te laat, maar toch moest hij zich haasten om op tijd, daar achter de ‘Champs-Elysées’ de Alexander-brug over, de buurt te bereiken waarin de aristocratie der moderne letterkunde woonde.
Den langen Saint-Germain-boulevard moest hij ten einde gaan tot 't Bourbon-paleis; stil en rustig was 't in het oud-adelijke kwartier, waar boven de statige inrijpoorten de gebeeldhouwde wapenschilden pronkten, naarmate hij zich meer van de latijnsche buurt verwijderde en de Seine naderde; die volgde hij dan langs de oude kaaien waar beneden het blauwe water doomde in de heete najaarszon; langs den overkant kleurde herfst-bronzig het groen der Tuilerieën.
Voorbij de Alexander-brug kwam hij in het rijke moderne gedeelte der stad, waar winkels en koffiehuizen zeldzamer werden. De hotels leken dood: blinden dicht; de breede straten schenen te slapen in de schaduw der blanke gevels; hier en daar wuifde boven het kunstig gesmeed ijzerwerk van een hek, het groen van een tuin: ‘Rue Montaigne, rue Pierre Charron... de op elkander volgende straten droegen allen een bekenden naam. Vincent herinnerde zich de eerste maal dat hij hier was geweest.
In de spiegelruit van een winkelraam keek hij eens of hij er wel fatsoenlijk uitzag... ja, het ging nog: wel was zijn pak wat afgedragen, maar het was niet al te zeer merkbaar; hij kon zich aanmelden. Bij den portier van het hotel wachtte echter het ontgoochelende nieuws dat hij wel had kunnen voorzien: het zelfde noodlot vervolgde hem nu reeds sedert een paar weken lang en maakte het onmogelijk eenigen arbeid te vinden: de meester was eenige dagen geleden afgereisd: dit seizoen bracht hij altijd door in Bretanje, om slechts met het aanvangen van den winter terug naar Pa- | |
| |
rijs te keeren.
Toen, moedeloos en uitgeput na dien vruchteloozen tocht van het eene eind der stad naar het andere, Vincent huiswaarts keerde en zelfs daarbij het geld niet kon uitgeven om den tram of den ‘métro’ te nemen, sloeg de radeloosheid voor goed op hem neer. Nu voelde hij dat ook het noodlot tegen hem was: het moest gebeuren dat hij juist in den beginne van het slechte seizoen naar Parijs was gekomen, als alle bedrijvigheid ophield en voor de werkeloozen de nood het dringendste werd.
Nu eerst doorzag hij duidelijk zijn toestand; kon die nog erger, nog moeilijker worden? Hij voelde zich gebroken en heelemaal zonder wilskracht tegen de ellende die dreigend voor hem stond; hij was moedeloos, zoo oneindig moedeloos, verloren en klein in deze groote stad. Al de straten die vreemd en koel op hem neer keken, beangstigden hem. In den eenzamen faubourg Saint-Germain, waar het onder de schaduw der oude boomen reeds begon duister te worden, voelde hij een dommen onuitlegbaren angst voor deze donkere eenzaamheid. Eerst op den ‘boul' Miche’ waar weer het gewone drukke leven heerschte, voelde hij zich minder benauwd. Het was als kon hij slechts daar, verloren in de woelige menschenmassa, ontsnappen aan die ontzettende eenzaamheid, waarvoor de angst hem de keel toeneep.
|
|