zou, terwijl het militair-kritisch vernuft zich in vollen omvang ontplooide.
In de kolonnen van allerlei bladen voorspelde hij offensieven, deed de legers maneuvreeren, de reserves op het gepast oogenblik ingrijpen; stelde het geschut op, hield de ruiterij in bedwang; masseerde de infanterie, sprak van flank en van spits, van linker en rechter vleugel, en telkens eindigden deze strategische beschouwingen met de hoopvolle bemerking dat de Bondgenooten, ondanks hun eeuwige minderheid, steeds zegevierend weerstand boden.
Doch waarin de militaire kritieker zich zelf overtrof, was als er een aanval viel te beschrijven: dan sprongen de soldaten, gelijk de duivel uit een doosje, uit hun loopgraven met de regimentsmuziek aan het hoofd, de vaandels wapperend in den wind, de officieren liepen met het gevelde zwaard hun soldaten vooruit die luidkeels de Brabançonne en Vers l'Avenir zongen.
Dat er, bij het Belgisch leger, ooit pépés hebben bestaan, die eveneens bij zoo'n aanval een rol hadden te spelen, en dat de officieren zoo'n aanvallen gewoonlijk bestuurden van uit hun ‘abri’, scheen de militaire kritieker zelfs niet te vermoeden.
Toen hij, in het derde oorlogsjaar, met andere dagbladschrijvers, voor het eerst een bezoek ging brengen aan het werkelijke front, bracht dit geen wijziging in zijn eenigszinds antikwarische opvatting van den modernen loopgraven-oorlog. Hij schreef toen een brochuurtje over het Yzerfront en over het Belgisch leger, dat daar, met onwrikbaren heldenmoed het laatste strookje ongeschonden grond van het vaderland tegen den meineedigen overweldiger verdedigde. Welk brochuurtje door de officieele propaganda-diensten op ruime schaal werd verspreid.
Van af dien tijd dagteekende zijn groote beroemdheid. Hij had nu al een paar brochuurtjes op zijn litterair geweten, waarin de strafgespannen lier, in hoogdravend proza al de veldslagen en al de glorierijke daden van het Belgisch leger, en speciaal van dezes officieren, bezong; nu werd hij de officieuse historiograaf; hij werd ‘l'éminent critique militaire belge.’
De vluchtelingenbladen in Holland namen zijn artikelen over,