beschaving waaraan het kazerne-ratteken deelachtig ging worden.
Door dat Fransch diene men te verstaan een mengsel van Beulemansch, marolliaansch, kazerne-fransch, flamand usuel en plat-boersch, dat de moeder van het ratteken zich nooit ontwennen kon.
Dat zonderling mengsel, vormde de moedertaal van den toekomstigen officier.
Met het Fransch dat hem bovendien op de pupillenschool werd ingepompt, kon hij zich dus heelemaal een ‘belge de culture française’ achten.
Toen hij het tot onderluitenantje had gebracht, kende zijn hoogmoed geen palen meer. Van dat oogenblik af, had hij alleen nog maar de diepste minachting over, voor alles wat in graad beneden hem stond, dus ook voor de oude kazerne-rat, omdat deze het nooit zoover als zijn zoon had gebracht.
Hij schaamde zich zoowel om zijn vader als om zijn moedertaal; voortaan sprak hij nog alleenlijk zijn kazerne-fransch; zijn familie het hij liever linksch liggen.
De militaire deugden schenen er bij hem ingeboren: plat als een luis voor alles wat maar een sterretje meer op den kraag, of een galon meer op de mouw droeg, was hij even hooghartig brutaal jegens allen die beneden hem stonden.
Algauw kreeg hij bij zijn ondergeschikten den naam van niet gemakkelijk te zijn, wat hem bij zijn bazen even natuurlijk den naam van een goed officier bezorgde.
Wee den onnoozelen jas! wee den onervaren schacht, die op een dergelijk heerschap viel; en driedubbel wee, wanneer hij daarbij een boerenjongen was die geen Fransch verstond!
Want zoo de kazernerat zich voor zijn omgangstaal zich slechts van ons nationaal Belgisch Beulemans bediende, hield hij daarentegen voor zijn soldaten een ‘flamand usuel’ op na waarin de woorden: stommen boer, lomperik, 'spèce d'idiot, verkenskop, smeerlap, enz. enz. de meest gebruikte termen waren.
Natuurlijk dat deze lieflijkheden dan nog meest gebruikt werden als de Vlaamsche schacht geen Fransch bevel ver-