dezen laatste ten minste de doodstraf wegens landverraad of ‘intelligence avec l'ennemi’ hadden bezorgd.
Een laatste bijzonderheid: onze litterateur was vurig rood socialist.
Maar met den oorlog greep er bij hem een ziele-krisis plaats, gevolgd door een evolutie, die niet alleen veel socialisten, maar ook veel penneknechten rond dien tijd hebben ondergaan.
Socialisme en Wallingantisme werden over boord gegooid; of neen, ze smolten weg in den smeltkroes der brandende liefde voor de ‘Union Sacrée’.
Puur van dapperheid, en om den gehaten overweldiger niet onder de oogen te moeten zien, verhuisde hij naar het gastvrije Holland, en stelde daar zijne pen ten dienste van het vaderland, wel wetend dat de pen een veel scherper wapen is dan het zwaard.
Daar schonk hij zijn proza aan de welmeenende vluchtelingenblaadjes, die zoo weelderig opschoten in de vruchtbare schaduw van allerlei propaganda-bureelen en offices om aan het helderziende publiek, de onbevangen, objektieve, en onbaatzuchtige waarheid voor te schotelen.
Van dat oogenblik af kreeg hij zijn hooi van dezelfde staatsruif, zijn dagelijksch rantsoen uit dezelfde haverkist, als al de andere helden van de pen met wier lot het zijne ook verder een treffende gelijkenis vertoont.
Trouw verdedigde hij dezelfde idealen die wij allen kennen: schold op boche en emboché, of flamboche en flamingo-boche, hanteerde de modderkwast en deelde brevetten van vaderlandsliefde uit, verkocht het vel van den ongeschoten beer en annexeerde den linker oever van den Rhijn, in afwrachting dat hij later hetzelfde met Luxemburg, Zeeuwsch Vlaanderen en Hollandsch Limburg zou doen; verheerlijkte van uit het moerassige Nederland, waar hij dus met kennis van zaken spreken kon, het prachtig moraal van onze soldaten die, in het slijk van den Yzer, zoo'n heldhaftigen weerstand boden.
Maar ondank is 's werelds loon. Al die goede werken konden niet beletten dat de bitterheden des levens en ook des zelfs wrange ontgoochelingen den ‘écrivain belge d'expression française’ niet gespaard bleven.