onder krijgen, vond de regeerings-agent: daarom werd Léonce aan het hoofd van een blad gesteld.
Nu kon hij zijn eigen wegen gaan.
Alles wat hij vroeger eenmaal had aanbeden, werd nu onmeedoogend verbrand. Allen die vroeger eenmaal zijn vrienden waren geweest, werden nu aangevallen, bekampt, verdacht gemaakt, belasterd, bevuild, door den modder gesleurd.
In dat opzicht is Léonce een ware baanbreker voor ‘le patriote flamingant’ geweest.
Maar ‘le flamingant patriote’ heeft het in het hanteeren van den modder nog zoo ver niet gebracht. 't Is waar; hij is nog zoolang niet op weg; volgens den loop dien hij neemt haalt hij den voorlooper misschien nog in.
Nog is er, voor Léonce, een ander reden om zoo meesterlijk met de modderkwast om te gaan. Hij is, wij zagen het reeds, van de jongsten niet meer; bij de vijftig al.
Ondanks zijn drukte-makerij had hij het tot niets gebracht; een middelmatig prozaschrijver, een slecht verzenrijmer, een mislukt journalist, dat alles te saam maakt juist een volledig ‘raté.’
Welk een genoegen voor dergelijk man alles wat naam en faam heeft door het slijk te sleuren; alle gevestigde reputaties, neer te halen, alles wat eerbied en achting genoot te bevuilen, alles wat werkelijk talent bezat naar den strot te vliegen met den bekrompen nijd van hem die noch talent, noch naam, noch faam, noch achting bezit.
Maar bijzonderlijk moesten er aan gelooven, allen die Léonce eenmaal hadden geholpen, allen uit wier hand hij eenmaal had gevreten, allen waaraan hij eenigen dank schuldig was.
Want menschen waaraan men iets schuldig is, dat zijn voor menschen gelijk Léonce de grootste vijanden.
Daar viel me wat te bevuilen in oorlogstijd!
Léonce bezat geen talent, maar is er talent noodig om iemand vuil te maken?
Léonce bezat geen achting, maar heeft men achting noodig om aan 't hoofd van een patriotardisch blad te staan?