| |
| |
| |
De profetie van Jacques Cazotte.
| |
| |
De profetie van Jacques Cazotte.
Les feuilles tombent tôt cette année...
(Lodewijk XVI op 5 Oct. 1789.)
Door de zware blauw-zijden gordijnen van het salon der mooie Fanny de Beauharnais drong slechts heel gedempt het laatste geluid dat weerklonk op de nachtelijke straat. Reeds moest het heel laat geworden zijn want sedert lang hadden de gasten de eetzaal verlaten om naar het salon te gaan. Daar had mij heer Restif de la Bretonne een hoofdstuk voorgelezen uit zijn roman: ‘Monsieur Nicolas’; lang en heftig had men over dit vreemde werk gepraat tot eindelijk het gesprek op een ander onderwerp was afgedwaald.
Het was het oogenblik van na den maaltijd waarop geprikkelder stemming te heerschen begint: onder het fijne poeder kleurden de gelaten met lichten blos, de oogen schitterden, een glimlach speelde rond menige lip, de geest was verfijnd en verscherpt, aardigheden en geestige zetten perelden op den mondhoek als in de fijn geslepen glazen de champagne-wijn.
Ondanks de hoffelijke beleefdheid die hier heerschte, broeide en gistte het in de luwe atmosfeer; de stemmen klonken zoo luid en hartstochtelijk dat meer
| |
| |
dan eens de heeren zich dienden te herinneren dat zij zich bevonden in het salon van mevrouw de Beauharnais, en niet in een politieke klub of zelfs in een koffiehuis. Dit was niet meer de vroolijke luchtige toon der salon-gesprekken onder Louis XV, niet meer de geestige paradoks of het ondeugend nieuwtje; het galante verhaal en het verliefde vers waren verdrongen door zware ernstige theorieën over wijsbegeerte of politiek.
Een encyklopedist verkondigde met innemenden lach een leer die de haren had doen ten berge rijzen van een nochtans weinig preutsche dame uit den Régence tijd: men sprak over eene omwenteling die alle bestaande instellingen omver werpen, heel de maatschappelijke orde veranderen zou; men sprak luider en driftiger dan een goede toon wel had toegelaten.
Want het was een erg gemengd gezelschap dat de kreoolsche gastvrouw rond zich had weten te scharen; beroemde mannen van alle gezindheden kwamen hier, aangelokt door de lieftalligheid der mooie dame.
Geen andere gastvrouw, hoeveel moeite zij zich ook gaf om een schitterend gezelschap in hare salons te verzamelen, mocht er zich over verheugen zooveel beroemdheden, zooveel doorluchtige geesten bijeen te brengen. Zonder zelfs te rekenen de mindere salons lijk die van een mevrouw d'Auberval, of d'Aligre, of
| |
| |
d'Astorg, of van de markiezin de Sauval, van mevrouw de Signy, de Symiane of de Broglie, - allen nochtans van hoogen adel - was ook het gezelschap van mevrouw Vauban en van mevrouw d'Angivilliers van veel minder belang.
Noch mevrouw Necker - van wier echtgenoot men verwachtte dat hij het rijk in deze moeilijke omstandigheden redden zou - had een salon dat bij dat der Beauharnais kon vergeleken worden; dat was het salon der ekonomisten door wie het boek van den heer des huizes ‘des Impôts’ druk besproken werd; niemand minder dan de geleerde Condorcet, dan de onbescheiden Grimm wiens Journal zooveel opgang maakte, dan de wellustige dichter Parny, bezochten dezen kring in wiens midden ook nog de dochter des huizes zelve schitterde, die later zou beroemd worden onder den naam van haar echtgenoot: madame de Staël.
Noch het hoog aristokratische salon van den prins de Lambescq, noch de avonden van Madame de Montoissieux of van den maarschalk Duras, van mevrouw de Créqui, de gravin de Seignelay; noch zelfs het vroolijke drukke gezelschap van de markiezin de Chambonas waar men den geestigen Rivarol ontmoette met zijn vrienden Champcenetz en Suleau die later de ‘Actes des Apotres’ zouden opstellen, het blad dat zoo geestig het oude regiem tegen de omwenteling zou verdedigen.
| |
| |
Noch het salon van de ‘geleerde mevrouw’ van madame de Genlis, dat bijna gelden kon als eene voorkamer van het Palais-Royal en waar men dan ook al de vrienden aantrof van den lateren Philippe Egalité: Choderlos de Laclos, schrijver van 't verderfelijk boek ‘Les liaisons dangereuses’; Louvet de Coupvray, schepper van den zedeloozen Faublas; en daarop afstekend Bernardin de Saint Pierre, schrijver van den teederen ‘Paul en Virginie’; verder trof men daar nog aan een onbekend maar talentvol jong advokaat zonder processen: Camille Desmoulins.
Noch in dat van mevrouw Helvetius te Auteuil, waar de oude groep der nog levende encyklopedisten kwam: Volnay, Cabanis, de abbé Syjès. Noch in dat van mevrouw Pancoucke, echtgenoote van den uitgever, en waar men dus vooral letterkundigen vond, zooals Marmontel, Sedaine, La Harpe, Fontanes, Arnaud Baculard, Garat en Barère - welke twee laatsten in de Konventie een koning zouden ter dood veroordeelen. Noch evenmin in het salon van Julie Talma waar men vooral dichters en kunstenaars trof: Ducis, André Ohenier, de schilderes Vigée-Lebrun, den chemikus Lavoisier, den lateren girondijn Roland.
Geen van al die gastvrouwen was er in geslaagd een gezelschap te vereenigen zoo schitterend als datgene welk zich op de Vrijdagen van mevrouw de Beauharnais verdrong; haar salon had den roem en de bezoekers geërfd van de oudere ‘bureaux d'es- | |
| |
prit’ van maman Geoffrin en van mademoiselle de Lespinasse. De door de dames zoozeer geprezen galante dichter Dorat had in het salon der Beauharnais verkeerd met Collé, Pezay en Collardeau; de Crébillons vader en zoon, de abbé Mably en zelfs Buffon waren daar geweest.
Geleerden en letterkundigen elders door den stijven toon eener mevrouw Necker afgeschrikt, voelden zich hier beter gestemd door de aanvalligheid der mooie kreoolsche die zelfs de helden uit andere salons ook onder hare gasten telde. Zoo vond men er nu de twee schitterende ‘causeurs’ Chamfort en Rivarol, twee gelijke krachten en doodsvijanden tevens; ieder van hen de fijnste geest van gansch Parijs, had hij in den andere geen mededinger gevonden. Ook trof men er aan de reeds genoemden: Condorcet, La Harpe, van wien men vertelde dat Voltaire hem als zijn opvolger had aangeduid; den geneesheer der koningin, Vicy d'Azyr, den bekenden sterrekundige Sylvain Bailly, den dichter Roucher, wiens mooi poëem over de seizoenen zoo algemeen bewonderd werd.
Somber afstekend op zoo'n glanzenden kring - de gastvrouw keek minder naar den stand harer bezoekers dan naar hun geest - vond men er ook twee bescheiden personen, eenvoudig in grijs-bruin pak gekleed. weinig pratend als voelden zij zich hier eenigszins misplaatst: de een was de vruchtbare romanschrijver Restif de la Bretonne, die zoo straks een
| |
| |
hoofdstuk uit zijn werk had voorgelezen; de andere op wiens plompe vierkante schoenen nog het slijk kleefde der straat was Sebastien Mercier, schrijver van de zoo zeer opgemerkte ‘Tableaux de Paris’. - Verder waren er nog talrijke anderen, vrouwen zoowel als mannen: de fijne mevrouw de Grammont, zuster van den oud-minister Choiseul, en van wien men vertelde dat zij zoo goddeloos als een encyklopediste was; mijnheer de Malesherbes, mijnheer de Nicolaï en nog meer.
Zeer laat in den nacht was het geworden; het gesprek daar straks nog zoo levend begon ietwat te kwijnen, Als afleiding had Chamfort een paar zijner ondeugende vertellingen voorgelezen die de dames slechts aanhooren durfden het gelaat verborgen achter door Greuze en Fragonard beschilderde waaiers telkens het verhaaltje wat al te ver gewaagd leek. Daarna was het gesprek weer opgesprankeld als een knetterend vuurwerk, schoten de fijne zetten als vuurpijlen omhoog, barsten de woordspelingen los als raketten, telkenmale begeleid door een verdoofd lachen in ieder pratend groepje dat zich had gevormd; dan verminderde het, lichtte nog even op in een afgezonderden hoek, om eindelijk zachtjes weg te sterven.
Maar nu het uur vorderde en over het gezelschap zich de loomheid van den laten nacht verspreidde, werd het weer ernstiger: men had het over de pas verschenen boeken, over de laatste uitvinding der ge- | |
| |
broeders Mongolfière die de natuurwetten overwonnen hadden en 't waagden in de hemelen op te stijgen, over de Amerikaansche republiek en mijnheer Lafayette die de opstandige burgers geholpen had de vrijheid te veroveren.
Zoo was het gesprek terug op het brandende vraagpunt geraakt, op de onvermijdelijke omwenteling die ook hier uitbreken zou, die alle misstanden zou doen verdwijnen en een nieuwe staat oprichten in navolging der strenge republieken van Grieken en Romeinen. Deed niet alles voorzien hoe het bestaande spoedig baan zou ruimen voor een nieuwe regeling. Had de spot van Voltaire niet reeds de oude goden onttroond, en hadden Rousseau, Diderot en D'Alembert niet verder de omwenteling in de geesten der menschen voortgezet.
Hoog werd de naam geroemd van alle Encyklopedisten die 't menschdom van dweepzucht en duisternis hadden bevrijd. Zooals hun geslacht de omwenteling in de geesten had gebracht, zoo zou het volgende die omwenteling voortzetten op staatkundig terrein, de nieuwe orde scheppen waar Rede en Wijsbegeerte zouden heerschen in plaats van verouderde begrippen vol willekeur en tyrannie; een staat vol eendracht en tevredenheid van algemeene liefde en verdraagzaamheid.
De geestdrift voor zoo'n heerlijk toekomstbeeld vervulde het gezelschap: men sprak over de heer- | |
| |
schende misnoegdheid, over het schoone voorbeeld dat de nieuwe wereld aan het oude vasteland had gegeven; uit ganscher harte riep men de omwenteling die ook hier deze nieuwe orde van dingen instellen moest; men sprak over den tijd die er tot dan vervliegen moest. Enkelen achtten dat er nog eeuwen verloopen zouden eer zoo'n heilstaat kon ontstaan; anderen meenden hem heelemaal onmogelijk, doch verreweg de meesten verwachten die omwenteling binnen enkele jaren reeds. De oudsten betreurden het dien toestand niet meer te zullen beleven; de jongeren verwachtten hoopvol dat zij zelf het hunne tot die omkeering zouden bijdragen.
En monsieur de Chamfort hief vervoerd zijn glas in de hoogte om te drinken op de omwenteling die de maatschappij der toekomst brengen moest, dat heerlijk rijk van de rede en van het licht.
Slechts een ouderling, een weinig afgezonderd in een hoek gezeten, bleef koel bij al die geestdrift en leek vreemd aan het gesprek dat zoo'n algemeene belangstelling vond. Hij was een mooie grijsaard wiens lange lokken langs de schouders golfden; zijn groote blauwe oogen die ondanks den ouderdom wonderhel waren gebleven, staarden droomend over het gezelschap zonder iemand te zien.
- En gij, mijnheer Cazotte, wendde met een licht zweempje van spot in de stem, Condorcet zich tot den ouderling, wiens verstrooidheid hij had opgemerkt,
| |
| |
gij wien men beweert een weinig toovenaar of profeet te zijn, kunt gij nu de toekomst voorspellen en zeggen of ons geslacht die omwenteling nog beleven zal, of één van ons hier aanwezig dat rijk der toekomst zal zien?
Bij die luid gestelde vraag vestigde plots de algemeen aandacht zich op den aangesproken man; eene beweging van nieuwsgierigheid was ontstaan bij het hooren van dien naam Jacques Cazotte over wien zoo'n vreemde geruchten liepen als zou hij tot die geheimzinnige sekte der ‘Illuminés’ behooren, welke beweerden de hermetische wetenschappen te hebben overgeërfd van middeleeuwsche roze - kruisridders en tempeliers. Anderen wisten dat hij een der laatste leerlingen was van Mesmer en Cagliostro en van den vreemden graaf Saint Germain; dat hij bekend was geweest met de geheime leer ontvangen van Martinez de Paschalis en van Jacob Boehm.
Uit zijne mijmering gewekt hief de grijsaard het hoofd op om zijn rustigen blik te laten dwalen over heel het gezelschap, zoodat op menige lip de spotlach verstierf die er den zonderlingen droomer gold; een oogenblik dacht de oude man na alvorens te antwoorden:
- Stellig zal zij komen, de groote omwenteling die gij allen verwacht en veel vroeger dan menigeen denkt en zelfs dan hem lief zal zijn... het rijk van rede en van verdraagzaamheid...
| |
| |
Men keek een weinig vreemd op bij deze uitwijkende verzekering, doch Chamfort hernam spottend:
- Oh, mijnheer Cazotte, men hoeeft geen groot profeet te zijn om dergelijke waarheden te voorspellen; wij allen weten dat er een omwenteling komen moet, dat zij reeds een aanvang nam in den menschelijken geest, doch kunt gij ook voorspellen wie van ons zoo gelukkig zal zijn die dagen te beleven, wie er dan eene rol zal spelen en helpen zal dat toekomstrijk op te bouwen?
Een voor een, lang en nadrukkelijk, als wilde hij ieder gelaat in zijn geheugen prenten, bekeek Cazotte de aanwezigen, en onder den doordringenden blik van die groote heldere oogen voelde menigeen zich onrustig gestemd:
- Die onwenteling nadert veel rasscher dan men denken kan, want wij allen, zooveel wij hier aanwezig zijn, zullen die dagen van rede en verdraagzaamheid nog kennen leeren; maar wee ons dan dat wij zoo lang hebben geleefd!
- Zie zoo, dat is reeds beter, mijnheer de profeet, hernam weer Condorcet; zelden hoorden wij een orakel dat op zoo duidelijke wijze zijn waarheden wist te verkondigen, want zelfs de uitspraken van Delphi bleven gewoonlijk duister en vaag... Maar mag ik nu ook weten wat er verder met mij gebeuren zal gedurende de omwenteling die gij, de eenige van ons allen, zoo somber schijnt in te zien?
| |
| |
Een korte stilte viel in, nu iedereen's aandacht zich had gevestigd op den man die antwoordde:
- Wel zeker, mijnheer Condorcet, gij zult vallen als een der slachtoffers van de omwenteling waar gij zoo zeer naar hebt verlangd; gij zult sterven binnen de enge muren van een gevang kruipend over den grond na den langen nacht te zijn gefolterd door het vergift dat gij als eene welkome dood, in dit vooruitzicht steeds bij u zult dragen om desnoods te ontsnappen aan het schavot.
Het was als gleed er een donkere wolk over het gezelschap dat door deze ongepaste aardigheid uit zijn luchtig gesprek was opgeschrikt. Nog wist men niet of de grijsaard die daar zoo bedaard bleef zitten, slechts een spotter was dan wel of zijn profetie ernstig werd bedoeld; slechts den doordringenden blik voelde ieder gast onaangnaam op zich rusten. De prettige stemming was verbroken; alle andere gesprekken hadden opgehouden, iedereen had zich belangstellend tot den spreker bewend die het middenpunt van gansch het gezelschap geworden was.
- Ach, mijnheer Cazotte, spotte Chamfort, terwijl hij een korreltje tabak wegknipte van het goudgalon zijner mouw en de snuifdoos weergaf aan zijn gebuur Sylvain Bailly, ziehier nu een sprookje dat veel minder vermakelijk is dan uw ‘Diable Amoureux’, al schijnt het wel dat de overgebleven leerlingen van Cagliostro dat dingetje als ernstig hebben aanzien...
| |
| |
Doch wat heeft deze griezelige voorspelling te maken met de omwenteling die ons een toekomst-rijk moet brengen waarvan gij heelemaal geen voorstander schijnt te zijn.
- Neen! stellig. Niet zooals gij allen verlang ook ik naar dat rijk van wijsbegeerte waar men, juist in naam van vrijheid en verdraagzaamheid zooveel gruwelijke dingen zal plegen, wanneer men tempels zal wijden aan de godin der Rede...
- In dien tempel ten minste schijnt gij geen prieste te zullen worden, merkte Chamfort droogjes op, en met deze aardigheid lichtte weer een glimlach op menigen mond.
- Neen, mijnheer de Chamfort, ik niet doch wel gij zult er priester zijn; gij zult daarom niet ontsnappen aan het lot dat u allen wacht. Ook gij zult zelfmoord plegen om te ontsnappen aan het gevang; en daar een paar kogels u nog niet spoedig genoeg de dood zullen brengen, zult gij met het scheermes u de anderen doorkerven om uw einde te vinden.
- Wat al gruwelijke dingen wij nog hooren moeten, zoo mengde Vicq d'Azyr zich in het gesprek. Gelukkig dat de droomen van ‘illuminés’, zooals onze goede vriend Cazotte, maar zelden tot werkelijkheid worden.
- Ook gij, heer dokter, wendde zich tot hem de onverbiddelijke profeet, zult een geweldige dood sterven. Zelf zult gij u de aderen niet openen, een vriend
| |
| |
zal u dien laatsten dienst bewijzen. Gij, mijnheer Sylvain Bailly die ongeloovig het hoofd schudt, zult sterven op het schavot; gij ook zult vallen als een slachtoffer van dien tijd; gij, mijnheer de Nicolaï op het schavot... mijnheer de Malesherbes... op het schavot.
De spotlust verdween bij ieder aanwezige als zijn naam door den ouden man werd genoemd. Sprakeloos staarden de gasten elkander aan met een heel bleek lachje dat trachten moest de innerlijke onrust te verbergen. De jonge dichter Roucher wilde nog met een aardigheidje een luchtiger stemming wekken.
- Men zou zeggen dat de profeet het vooral op onze akademie-leden gemunt heeft: Condorcet, Chamfort, Vicq d'Azyr, Bailly, Malesherbes... allen echte beroemdheden uit Richelieu's huis! en ons, gewone stervelingen, is ons eender lot beschoren?
- Gij ook, waarde dichter, zult sterven op het schavot en met u nog een ander dichter wiens werk, schoon nu nog onbekend, u beiden overleven zal.
Roucher zweeg, en nu drukte de stilte loodzwaar op allen. Nog meer drukkend werd de zware atmosfeer door de hoogbrandende kaarsen die men vergeten had te snuiten en wier flikkerend licht nu vreemde schemer-spelingen wierp op de gepoederde gezichten.
De gastvrouw Fanny de Beauharnais voelde zich ontstemd tegen den vreugde - stoorder wiens onwelkome voorspellingen dit onaangename gevoel had- | |
| |
den gewekt; vruchteloos trachtte zij, de pijnlijke stilte verbrekend, het gesprek op een ander terrein te brengen; hare vriendin, mevrouw de Grammont, kwam haar ter hulp en vergoelijkte met een glimlach:
- Uwe geestigheid, mijnheer Cazotte, heeft nu lang genoeg geduurd. Zeker voorspelt gij ons een inval van Barbaren, Turken of Mongolen. Hoe zouden anders zoovele griezelige dingen mogelijk zijn?
- Daartoe zouden er wel mirakelen moeten gebeuren en aan mirakelen gelooven wij niet meer, ondersteunde een vriend, de jonge schrijver La Harpe, ongeloovige spotter en groot bewonderaar van Voltaire, wiens leerling hij was.
- Neen, heeren, dat alles is geen spot, alles zal in werkelijkheid geschieden; zelfs zullen er mirakelen gebeuren want de ongeloovige en goddelooze La Harpe zal dan christen geworden zijn.
Het onwaarschijnlijke dezer laatste voorspelling verlichtte eenigszins de drukkende stemming en mevrouw de Grammont ging voort:
- Zoo, nu worden wij toch wat vroolijker; de heer Cazotte had ons allen nog den angst op het lijf gejaagd. Maar ik weet dat hij een hoffelijk man is, en de dames meer dan de heeren verschoonen zal. Ons wil hij geene griezelinge dingen meer voorspellen.
| |
| |
Die woorden werden schertsend gezegd, doch eene onzekerheid in de stem verried den angst dien zij niet te verbergen vermochten. Lang zweeg weer Jacques Cazotte; een flikkerende kaars wierp een rozigen schijn op de bleeke wang.
- Vermits gij het verlangt wil ik ook u het lot voorspellen, mevrouw; gij eveneens zult sterven op het schavot - hoe onheusch eene dergelijke profetie voor een mooie dame ook schijnen moge.
Stellig, ditmaal ging hij te ver; dergelijke aardigheden werden ongepast en men had het den ouden man zeker doen opmerken, ware de indruk door zjne woorden teweeg gebracht, niet zoo groot geweest.
Toch wilde mevrouw de Grammont nog tegenwerken, al klonk hare stem ook onzeker en al kon men merken hoe zij was bleek geworden onder de wolk poeder die haar gelaat bedekte; eene laatste maal wilde zij de meesteres des huizes ter hulp komen om de gezelligheid te redden van deze samenkomst die heelemaal dreigde bedorven te worden door een bijgeloovig ouderling.
- Wat een onheusch profeet die ook de dames het schavot voorspelt, glimlachte zij ofschoon heel bleekjes; zelfs geen medelijden met ons zwakke geslacht. ik wed dat hij mij zelfs geen biechtvader zal laten... En dit was wel een zeer onbehoorlijke scherts want iedereen wist dat mevrouw de Grammont eene vrij- | |
| |
denkster was, even als La Harpe eene bewonderaarster van Voltaire en de Encyklopedisten.
- Neen, mevrouw, u zal zelfs geen biechtvader worden toegestaan, evenmin als aan zooveel aanderen die u zullen voorgegaan zijn en nog zullen volgen. Den laatste wien een biechtvader zal worden toegestaan is niemand anders dan Louis XVI, koning van Frankrijk.
Allen keken op, staarden elkander aan, sprakeloos en ontroerd... Iets vreemds en beangstigds zweefde door de zaal; het was alsof de geest des doods hen allen beroerde met onzichtbare vlerk. Meer dan eens had men wel voorspellingen gehoord doch nooit met een dergelijke nauwkeurigheid, zoo stellig bevestigend ieder feit. Slechts de profeet zat daar kalm, afwezig schier. - De grijsaard zat onbewogen, lijk iemand die slechts verhaalt wat hij ziet, het vreeselijk tafereel schildert dat zich voor zijne oogen ontrolt.
In de stilte die gevallen was hoorde men slechts het knetteren der hoog-brandende kaarsen in de gulden luchters en het luide tikken der saksische penduul. Plots, daarboven uit, klonk, lijk het trillen van van een kristallen beker in de duisternis, eene heel freele stem die te vragen waagde wat geen ander te vragen dierf:
- En de koning dan... zal ook die...
- Hij ook zal sterven op het schavot...
| |
| |
Nu rezen de vragen heftig en dringend afgedwongen door den niet te overkomen angst die zich van allen had meester gemaakt... Vele bezoekers waren rechtgestaan en verdrongen zich rond den grijsaard die zwijgend in de toekomst staren bleef. De vragen klonken luid en ongeduldig, zonder nog den spottenden toon waaronder men eerst gepoogd had de innerlijke ontroering te verbergen: de koning zou sterven op het schavot... en de koningin, en mevrouw Elisabeth... op het schavot... allen op het schavot...
Dof klonk telkens het onverbiddelijk antwoord, lijk reeds den weerklank van den gevallen slag.
Weer viel de stilte; zij die hun lot kenden bleven neergedrukt onder den angst dien een voorgewend ongeloof niet meer kon verbergen; de anderen waagden het niet den profeet te ondervragen uit vrees dat hen ook het wreed antwoord treffen zou. Nogmaals verhief zich dezelfde zilverklare kinderstemme van daar straks:
- En gij zelve, mijnheer Cazotte, welk zal uw lot zijn in die verschrikkelijke tijden die gij ons voorspelt?
Een oogenblik slechts aarzelde de ziener; heel helder keek hij voor zich uit, en eene onzegbare rust lichtte in zjin oogen, terwijl hij, de witte lokken van van zijn voorhoofd wegstrijkend, vervolgde:
- Ten tijde van het beleg van Jeruzalem door Titus, nadat Jezus de goede boodschap had verkondigd
| |
| |
aan de Joden die hem kruisigden, kwam er een andere profeet, ook Jezus genaamd, die nu aan het volk de kwade boodschap brengen zou: de verwoesting der heilige stad en het uiteendrijven van gansch het Joodsche volk. En terwijl de romeinsche legers de stad omringden, ging hij rond, roepende: Wee! wee u Jeruzalem! wee over uwe kinderen!... Eens echter, toen hij alzoo roepende onder de muren der stad ging, voegde hij er aan toe: Wee u, Jeruzalem, en wee ook over mijzelve. En terwijl hij zoo sprak viel er een steen van den muur en doodde den profeet. Zoo roep ik ook nu: Wee over mij zelve, want ik ook, als zooveel anderen, zal eindigen op het schavot.
En toen hij dit gezegd had, zonder verder nog een woord te spreken of van iemand afscheid te nemen, stond Jacques Cazotte haastig op en ging heen, heel het gezelschap latend onder den indruk van deze wondere gebeurtenis.
* * *
Toen na den val der Girondijnen Condorcet buiten de wet was gesteld, gelukte hij er in acht maanden verborgen te blijven bij eene vriendin; doch vreezend ook haar aan het gevaar bloot te stellen ontvluchtte hij het gastvrije huis. Twee dagen lang dwaalde hij door het woud van Clamart om Bourg-la-Reine te bereiken waar hij in eene herberg werd herkend en
| |
| |
gevangen. Als men hem den volgende nmorgen op 8 April 1794 naar Parijs meende te voeren, vond men het lijk van den geleerde op den vloer van het gevang, hij had het gift genomen dat hij immer bij zich droeg in den steen van zijn ring.
Nicolaas Roch de Chamfort, een eerste maal aangehouden besloot te sterven als vrij man; toen hij zijne vrijheid ten tweede male zag bedreigd schoot hij zich twee kogels door het hoofd om daarna den dood te vinden in het gevang waar hij het verband van zijne wonden zou rukken.
Dokter Vicq d'Azyr deed zich door een vriend de aderen openen in een bad en stierf zooals de romeinsche stoicijnen, zooals de oude Seneca.
Op 12 November 1793 stierf op het schavot Sylvain Bailly die den eed van 't kaatsbalspel had voorgeleten, - eerste voorzitter was geweest van de ‘Assemblée Nationale’ en maire van Parijs. Het schavot eene eerste maal opgebouwd werd weer afgebroken om op een mesthoop te worden geplaatst, terwijl onder een killen winter-regen Bailly wachtte op de dood.
Verder stegen op het schavot Monsieur de Nicolaï; en op 7 Thermidor van het jaar II der Republiek de dichter Roucher in gezelschap van André Chénier.
En op 21 Januari 1793 werd Lodewijk XVI onthoofd, koning van Frankrijk, den laatste wien men een biechtvader heeft toegestaan; verder stierf de Malesherbes, die den koning voor de Conventie had
| |
| |
verdedigd; verder stegen op het schavot de koningin Marie-Antoinette, des konings zusters Madame Elisabeth, en ook nog de mooie mevrouw de Grammont.
En reeds lang voor dat alles op 25 September 1792, was op het schavot gestorven Jacques Cazotte de ziener dezer profetie. En van al gasten die op dien Vrijdag avond zich verdrongen in de salons van mevrouw Fanny de Beauharnais, is er slechts een levende gebldeven van wie ook de voorspelling is vervuld. En het is de schrijver La Harpe die later deze wondere geschiedenis heeft verteld.
|
|