| |
| |
| |
X.
De dagen die volgden wogen loodzwaar. Zonlooze herfstdagen met druilenden regen. Dagen vol ontbering en kommer, waarvan een groot deel op Vincent's schouders drukte. Marius' vertrek had een verzoendag ingeluid. De poeslieverigheid tusschen Jacques en Pierre, was te opvallend om gemeend te zijn. Het ging zelfs zoover dat deze laatste zijn gitaar weer te voorschijn haalde, terwijl Gutemberg naar het dorp om wijn moest. Tot laat in den nacht werd er gezongen en gedronken.
Dat alles was te mooi om te blijven duren. Vincent trouwens, stond buiten die vreugde. De wrokkige Jacques vergaf het hem niet dat hij verzachtende omstandigheden voor Marius had gepleit. Gutemberg deed gluiperig. Zelfs Pierre scheen hem te ontwijken. Maar die schaamde zich over eigen zwakheid. Ach! al het raadselachtige in dat karakter, was het misschien niet enkel willoosheid?
Overigens had Vincent geen lust om aan dat algemeene comediespel mede te doen. Nu Marius weg was, stond hij gansch alleen voor al het werk in den tuin. Veel moest nog binnengehaald worden: de gedroogde boontjes, de koolen, aardappelen, uien, knollen... een reuzenwerk dat boven zijn macht was. Jacques noch Gutemberg bekommerden er zich om. Die zaten in de drukkerij. Na die jongste wittebroodsdagen was Pierre weer afgedropen en hield zich op zijn eentje. Zelfs was hij die laatste dagen niet meer naar de markt geweest, zoodat de kas reeds op den bodem geraakte. Het was alsof alles hem onverschillig geworden was.
Slechts van de vrouwen kreeg Vincent eenige
| |
| |
hulp bij het lichte werk. Maar ook zij hadden de handen vol met den winter-inmaak. Zoo stond hij nagenoeg alleen. En er viel wat te doen. zoo zij het slechte seizoen niet zonder voorraad wilden tegemoet gaan.
Het werd voor Vincent een quaestie van eigenliefde, hier alles nog zoo lang mogelijk recht te houden. Het was een verloren zaak, dat stond vast, maar hij zou volhouden tot het einde toe, redden wat er te redden viel. Zijn geloof in het anarchistisch ideaal was sedert lang vervlogen. Wat had hij hier nog te verwachten, bij deze menschen die hem vreemder werden met iederen dag?
Maar hij zou het niet opgeven. Ondanks al zijn gebreken, was Marius toch een leermeester voor hem geweest. Die had hem de liefde tot den arbeid geleerd, om den arbeid zelf. Het was Vincent alsof hij zijn taak overgenomen had. Werken zoolang mogelijk, alleen maar om er de zaak boven op te houden.
Nog om een andere reden voelde Vincent de afwezigheid van Marius als een leemte. In al deze maanden was hij aan hem gewend geraakt. Hij kende zijn zwakheden en eigenaardigheden. Wist welk een pedant ingewikkelden volzin er volgen ging op een leukweg onnoozel gestelde vraag. Wist bij voorbaat hoe die goede Marius op alles reageeren zou.
Nu hij voor goed vertrokken was, begon Vincent hem zelfs allerlei hoedanigheden toe te dichten. In den grond meende hij het toch niet kwaad; Marius, het was toch een makker, die hem nu ontbrak.
Een paar late bezoeken nog, brachten rond dezen tijd de opwekking van hun eerlijke overtuiging. Zoo kwam er een foorkramersgezin met zijn
| |
| |
woonwagen. Ze moesten langs de groote baan voorbij en hadden den omweg gemaakt om een paar uurtjes door te brengen op de colonie, waarvan ze zooveel gehoord hadden. Slechts moeizaam had het oude paard langs den halfgebaanden aardeweg den verloren heuveltop bereikt, zoodat heel de familie zich in het gareel had moeten spannen of aan de wielen duwen om dit land van belofte te bereiken.
Zij waren acrobaten: man en vrouw met drie sjofel opgeschoten kinderen, wien men het kon aanzien dat zij alle watertjes der miserie doorzwommen hadden. Het oude cirkuspaard dat een met stukjes blik en ijzeren reepen gelapten woonwagen trok, was even mager als de geleerde hond die tusschen de wielen liep, of de lange slungel met den soldatenmantel en den verkleurden vilt, die zoo bezorgd zijn beesten de helling op hielp.
Ze waren kinderlijk opgetogen. Ze wilden alles zien, alles bewonderen, vonden alles even mooi, even heerlijk... ‘net zooals in de toekomstmaatschappij’, voegde de vrouw er aan toe. 's Middags deelden de bezoekers het schamel maal van de colonisten. De vader en beide zoons spraken met Jacques over den vooruitgang van de gedachte, nadat ze behoorlijk de drukkerij hadden bewonderd, die zooveel bijdroeg om overal het anarchistisch zaad te doen kiemen. Moeder en dochter hielpen Gervaise zuurkool inmaken. Graag waren ze langer gebleven, maar ze moesten voort om nog denzelfden avond een voorstelling in het naburig dorp te geven. Zoo vertrokken zij kort na den noen, niet zonder eerst een kleinigheid voor de propaganda te hebben achter gelaten.
Andermaal kwamen twee arbeiders uit den omtrek van Reims, nog jonge kerels die op een Zon- | |
| |
dag de colonie kwamen bezichtigen. Ze brachten een flink stuk rundvleesch mee voor den zondagspot, wat in deze magere tijden bijzonder welkom was. Na het eten, toen ze zagen, hoe druk Vincent het had in den tuin, speelden zij dadelijk hun jas uit om een handje toe te steken.
Onder het werk door vertelden zij hoe ze hoopten later ook een dergelijke colonie te stichten. Ze waren al begonnen met een klein coöperatief: zes mandenvlechters die korven voor champagneflesschen vervaardigden. Op hun loon hadden zij genoeg overgespaard voor een eersten voorraad teenen, die ze in hun vrije uren verwerkten. Als het meeliep zouden ze binnenkort, na den druivenoogst, heelemaal voor eigen rekening beginnen, op communistischen grondslag natuurlijk.
Andermaal kreeg men het bezoek van een paar gezellen uit de biscuiterie communiste d' Asnières. In die Parijzer banliene hadden enkele jonge snaken een communistische beschuitbakkerij opgericht, waar het eveneens raar moest toegaan. Het waren joviale makkers, echte parisiens, met de pet in den nek en de sigaret in den mond, en met bedenkelijke apachen-manieren, maar met de primitieve reinheid van principes die voor geen enkele consequentie achteruit deinst. Ze waren illega-listen. Eigendom is diefstal, gold als strikte moraal. Bij hen waren er geen sloten op de deuren en stond de geldlade open voor iedereen... wat trouwens slechts geringe bezwaren bood daar ze meestal ledig was.
De colonie te Asnières was er dan ook naar ingericht. Vincent vond de rekels interessant om hun temperamentvolle alluur en hun totaal gebrek aan scrupules. De anarchie was een milde moeder, die heel wat outsiders aan haar boezem koesterde.
| |
| |
Wat zij eigenlijk kwamen doen, begreep hij eerst niet goed. Gold dit ook een studiereisje? Of maar een vluchtig bezoek? Wilden ze hier een tijdje blijven? In elk geval schenen zij aan geen heengaan te denken en volgens de libertaire opvatting vroeg niemand hun eenige opheldering.
Toch verwonderde hun gedoe Vincent wel eenigszins, tot één van beiden hem bekende, zonder eenig bezwaar, met kinderlijk vertrouwen:
- Et puis aussi, on passe du toc, hein?...
Ze brachten valsch geld in omloop... O! voor de goede zaak. Ze moesten zesduizend frank bijeen krijgen, voor een nieuwe machine, zonder dewelke de biscuiterie communiste onmogelijk met de anderen concurreeren kon.
Ditmaal was Vincent wel een beetje overdonderd. Maar ze wisten het hem fijntjes aan 't verstand te brengen. Een casuistiek die Marius hen benijd zou hebben. Ze waren communisten in den ruimsten zin van het woord; op voet van oorlog met staat en samenleving. Waarom zouden zij dan het monopool van den kapitalistischen staat eerbiedigen. Was het niet een eerlijk waagspel waarbij ze hun vrijheid in de weegschaal stelden voor de begeerde zes duizend frank?
Daar lag bravour in hun openhartigheid. Een eerste maal toen ze de som bijeen hadden, verscheen in de anarchistische pers een oproep ten voordeele van uitgeweken Russische revolutionnairs. Onder algemeene geestdrift werd er besloten het bijeengespaarde maar voor die heldhaftige makkers op te sturen. Een tweeden keer werd een aanzienlijk bedrag gestort in het strijdfonds van een extremistische krant, wiens kranige houding de bewondering van de vrienden gaande maakte.
| |
| |
Vincent had er een flinke hulp aan, al den tijd dat zij op de colonie bleven. De aardappelen moesten nog gerooid, de laatste vruchten binnen gehaald worden. Met zoo'n paar flinke helpers schoot de boel toch een weinig op.
Maar die hulp zelf bleek noodlottig, want als echte amateur-tuiniers deden ze eerst het heele veld uit, alvorens de aardappelen in zakken te doen. Ze moesten eerst behoorlijk droogen, dan zou het veel beter gaan. Toen kwam er, den tweeden of den derden dag, een telegram voor de beide vrienden die even plots de colonie verlieten als zij er gekomen waren.
Daarmee was het mysterie van hun verblijf ook opgehelderd. Met het delicate liefhebberijtje waaraan zij zich overleverden was dat niet moeilijk. Dreigde er onraad aan den horizon of was het onweer afgedreven? In elk geval, het telegram had hen verwittigd, dat zij in andere oorden hun tenten dienden op te slaan.
Op een paar mooie herfstdagen hadden ze dus de aardappelen uit gedaan. Nu stond het weer op keeren en de gansche oogst lag boven den grond. Als er een regenbui kwam was alles bedorven. Gansch alleen stond Vincent voor het werk en geen van de andere colonisten die een handje toestak. Jacques schreef een brochure en mocht in zijn inspiratie niet gestoord worden. Gutemberg deed droogjes opmerken dat hij letterzetter van stiel was en geen landbouwer. En Pierre? Die was onzichtbaar, die zat in het bosch. Alleen Gervaise en Felicienne vonden na het eten den tijd om wat aardappelen op te rapen.
Doch het bleek te laat. Tegen den avond begon het te regenen zoodat het veld weldra wegzonk in den modder. Acht dagen duurde het slechte weer.
| |
| |
Heel de voorraad bedorven door de eeuwige zorgeloosheid en eigenzinnigheid.
Nog steeds regende het voort, gezapig, zonder ophouden. Een regen fijn als mist die alles doordrong en loodzwaar op de stemming drukte. In de tegen de helling aan gebouwde loods stond Vincent hout te klieven. Hij joeg de zware bijl door de weerbarstige boomstronken dat de spaanders in het ronde stoven. Zweet parelde op zijn voorhoofd. Maar dit afbeulend werk liet ook geen tijd voor verdere gepeinzen. En dat was nog best.
Want de toestand werd steeds ellendiger. De lieverigheid van na de verzoening had natuurlijk niet kunnen duren; weer stonden de partijen scherper tegenover elkaar dan ooit. Aanleiding was het bezoek geweest van beide biscuitiers. Pierre had achterhaald dat de niet al te zeer gewenschte makkers op een flink getal aandeelen voor Jacques' onderneming hadden ingeschreven. Vandaar dat deze hun, in een hachelijk moment, de gastvrijheid geboden had.
Nu waren gastvrijheid en asielrecht begrippen die door de libertaire moraal tot het uiterste gedreven werden. Een geestverwant in nood, zou bij iederen makker een schuilplaats vinden en door hem voortgeholpen worden, zelfs indien er voor dezen heel wat risico aan dergelijke gastvrijheid verbonden was. Wat Pierre echter niet dulden kon, was dat deze hulp berekend was.
Hij had er Jacques een scherp verwijt van gemaakt: niet om een paar makkers te helpen had deze gastvrijheid geboden, maar wel om er munt uit te slaan. En hij, Pierre, hield er niet van in dergelijke combinaties gecompromitteerd te worden.
Natuurlijk had Jacques de bemerking kwalijk genomen. Sedert dien liepen ze stug tegenover
| |
| |
elkaar, tenzij ze zij de minste gelegenheid weer vinnig opstoven. De gemeenschappelijke maaltijd had reeds aanleiding tot zooveel krakeel gegeven, dat iedereen nog maar liever wegkroop in zijn eigen hoek: Pierre in zijn hut, Jacques op zijn kamer, Gutemberg in zijn drukkerij, Vincent zoowat overal.
Het druilende regenweer sloot hen op in de gevangenis van een ontzenuwde prikkelbare stemming, waar ieder woord weer tot twist oplaaien kon. Vincent dreef de vlijmvlitsende bijl door de boomwortels, als wou hij met dien tegenstand ook zijn verdere ergenissen breken. Maar de nare gedachten weken niet.
Weldra zou er nood heerschen, en dat nog vóór de winter kwam. De tuin bracht niets meer op. Het was veertien dagen geleden sedert Pierre de laatste kar groente naar de markt had gevoerd. De opbrengst, enkele franks, was al lang verteerd. Zondagbezoekers die een brochure kochten of een penning in het strijdfonds stortten, waren niet meer te verwachten. Sedert de jammerlijk mislukte werkstaking werd het blad niet meer gelezen. Er kwam geen cent binnen, terwijl de schulden steeds grooter werden. Rekeningen voor papier, voor lood, voor druk-inkt, nieuwe wissels voor de pers, zonder zelfs van de nog steeds niet afbetaalde landbouwmachines te spreken.
Er was geen uitzicht meer. Ontmoedigd gooide Vincent de bijl in een hoek en zette zich op een boomstam neer. Neen, daar was geen uitkomst, nergens.
Plots schoof een schaduw vóór de grauwe klaarte van het deurvierkant. Pierre slofte binnen, bleef zwijgend tegen den deurstijl leunen, terwijl Vincent verwonderd naar den lang vermisten makker
| |
| |
opkeek. Deze zag er haveloos uit: den rug gekromd, de hooge gestalte gebogen, de ongekamde haren laag op het voorhoofd verward. De armen slungelden hem aan het lijf alsof hij er geen weg mee wist.
- Wel Pierre, wat is het lang geleden sedert wij je nog gezien hebben.
Maar de andere ontweek de onrechtstreeksche vraag en mompelde binnensmonds:
- Triestig weer vandaag....
En plots herinnerde Vincent zich, hoe het juist een dergelijk nevelachtig weer was geweest, enkele maanden geleden slechts, toen ze saam op de huifkar naar de stad reden en dat moment van heerlijke gezelligheid hadden gekend. Maar toen was het slechts een overtrokken zomerhemel, waar de zon straks triomfantelijk door zou breken. Nu stond de winter voor de deur. Met den nevel viel de avond vroeg. Pierre bleef stom, weifelend, zonder één woord. Er welde in Vincent een diep gevoel van deernis voor den makker dien hij wellicht nog meer ontredderd vermoedde dan zich zelf.
- Ouwe jongen! gaat het niet?
- 't Zou me wat! zoo'n boeltje.
Dan, hortend, kwam het er uit: zijn moedeloosheid, zijn walg voor al dit geknoei, zijn verbittering tegen Jacques. Hij was wee van al dat twisten en krakeelen, van al dat gebrek aan regeling en verstandhouding, dat de colonie naar den ondergang dreef. Met Jaques was er niets te doen.
- Maar dat is toch jouw eigen schuld! Waarom heb je hem laten begaan? Inplaats van Jacques zoo onvoorwaardelijk bij te springen, toen hij op het vertrek van Marius aandrong, had je waarborgen moeten eischen dat het hier alles anders werd. Je weet wel dat ik het hoegenaamd niet eens was met
| |
| |
Marius' kuiperijen. Maar in den grond had hij gelijk. Het was geen reden om hem zoo smadelijk weg te jagen als jullie hebt gedaan.
Pierre speelde verlegen met een opgeraapt stuk hout. En met gemaakte ruwheid:
- Kijk! ik ben een vod! een fluim van een vent, een zwakkeling zonder karakter! Het is het ongeluk van mijn bestaan geweest. Ach! ik zie maar al te duidelijk in hoe het zou moeten zijn, doch als ik een beslissing moet nemen sta ik daar als een kind. Het is meer dan tien jaar dat ik Jacques heb leeren kennen, vier jaar dat ik hem hier heb gevolgd. O! ik ken hem door en door: hij meent het eerlijk, voor zijn overtuiging zou hij zich laten aan stukken hakken.... en toch! Ik was twintig jaar toen ik hem leerde kennen; ik wou kunstenaar worden, muzikant; ik had alles: vermogen, familie, vrienden, alles om mij den weg gemakkelijk te maken. Hij wist me voor zijn ideeën te winnen. Ik was jong, enthousiast, gereed om mij op te offeren voor een mooie zaak. Jij begrijpt niet welk een invloed die Jacques wist uit te oefenen op een jong gemoed. Ik heb hem bewonderd als een held en een apostel, alles laten varen om hem te volgen, voor zijn ideeën die de mijne geworden waren. Nu heb ik geen eigen wil meer. Begrijp je dat ik dien ouden invloed niet afschudden kan, niet kan opkomen tegen den ouden vriend, geen stand nemen tegen hem?
Stilte woog. Buiten viel de schemering. Het duister vloeide zachtjes binnen. Na een poosje vroeg Pierre:
- Weet je dat Jacques een laatste poging heeft gedaan?
- Om geld te vinden voor den wissel?
- En hij is mislukt. Men weet er alles van, over
| |
| |
de colonie. Marius is aan het werk geweest....
- Wat dan? Als de wissel nogmaals geweigerd wordt, kan de leverancier de pers terughalen.
- Ja, daarover hebben wij ruzie gehad. Je weet dat de landbouwmachines ook nog niet heelemaal betaald zijn.... 't gaat hier alles op krediet! Nu zou hij ze willen verkoopen om met de opbrengst zijn wissel te lossen. We hebben ze toch niet meer noodig, redeneert hij. Kan zijn.... al heb ik nog altijd hoop. Maar zoolang de machines niet heelemaal afbetaald zijn, kan er aan geen verkoopen gedacht worden. Zoo niet, wordt het afzetterij; ik heb de machines gekocht, ik blijf verantwoordelijk. Dat begrijpt hij natuurlijk niet; dat noemt hij de hereditaire vooroordeelen van mijn bourgeois-mentaliteit. Hij heeft me uitgescholden, verweten dat het mijn schuld zou zijn als zijn werk ten onder ging. Maar ik doe het niet....
Het was heelemaal donker geworden. De regen was dichter gaan vallen, zoodat men het water van het dak hoorde pletsen. Zwijgend zaten Pierre en Vincent tegenover elkaar in de duisternis.
|
|