| |
| |
| |
IX.
Het was een kleurlooze najaarsdag, die klammig de ruiten besloeg van de drukkerij, waar Vincent aan de pedaalpers stond. Hij had het thans zoover gebracht in het vak dat hij behoorlijk een eigen artikel zetten en drukken kon. Zoo vaak had Jacques hem al iets gevraagd voor het blad. Maar de fut was er uit. Wat had hij nog te schrijven over communisme en anarchie....
Gele en bruine bladeren plakten tegen de ruit. Bij elken zucht van den wind door de boomen, trommelden de mistdroppels op het zinken dak. Er brandde geen vuur. Alles wat men aanraakte was vochtig, klam en kil. Gutemberg prikte almaar door met den zethaak in de compositie, zwijgend verslonden in zijn arbeid, wat de stemming nog ontzenuwender maakte.
Sedert eenige dagen heerschte weer een bijzonder gedrukte stemming op de colonie. Een der maandelijksche wissels voor de drukpers naderde zijn vervaldag en dan legde Jacques een bedrijvigheid aan den dag, die gewoonlijk zwaar van allerlei aanleidingen tot tweedracht ging. Bevreemdend mocht het daarbij heeten dat Gutemberg en Marius plots dikke vriendschap gesloten hadden. Er hing over alles een atmosfeer van intrigues en dubbelhartigheid, die beklemmend werkte.
Het vertrek van den Caucasiër, Matrocian, den eenigen man op wien hij nog eenige vage hoop had gebouwd, deed aan Vincent zijn eenzaamheid slechts scherper voelen. Daar juist had de post een briefkaart voor hem gebracht: een haastig gekrabbelde groet uit Londen. Een kort moment van toenadering was het geweest, waarvan nu wel niets verder meer te verwachten viel.
| |
| |
Maar Jacques koesterde alweer andere plannen. Een paar dagen na het vertrek van Matrocian had de colonie een ander bezoek gehad, waar hij groote verwachtingen aan vastknoopte. Ditmaal was het een vermogend Spaansch anarchist, die zoo pas uit zijn vaderland gebannen was, na een geruchtmakend proces wegens vermoedelijke medeplichtigheid in een mislukten aanslag op het leven van koning Alfonso.
Voorloopig verbleef hij nu te Parijs, waar hij naar een nieuw arbeidsveld uitzag. Want Francesco Lopez had reeds een bestaan van onvermoeidbare propaganda achter den rug. Vincent had meer van hem gehoord. In alle libertaire milieu's had zijn naam goeden klank. Van eenvoudig schoolmeester had hij zich omhoog gewerkt, zijn academische graden veroverd, en dan te Barcelona, de revolutionnaire fabrieksstad, een uitgebreid werk voor volksontwikkeling ingericht. Een oude bewonderaarster had hem gansch haar vermogen, verscheiden millioenen, achtergelaten, om zijn plannen ten uitvoer te brengen. Zelf leefde hij met de grootste zuinigheid, ontzegde zich elke weelde-uitgave, om ook den laatsten stuiver van zijn fortuin, dat hij als een gewiekst financier wist te plaatsen, aan zijn werk te besteden.
Dezen nu, hoopte Jacques financieel voor zijn ondernemingen te interesseeren. De ondervinding had Vincent geleerd eenigszins sceptisch tegenover al de apostels van de nieuwe leer te staan. Maar de Spanjaard maakte een anderen indruk: een gezet figuur, met kort geknipte, reeds grijzende haren; levendig, maar rustig van gebaar; een blik vol vinnige energie. Kortom: een levend contrast met de romantische haarlokken, de flambards en zwarte lavallière-dassen, die gewoonlijk
| |
| |
een leidende rol in de revolutionnaire groepeeringen speelden.
Un enthousiaste à froid had Jacques hem gekarakteriseerd, die toch wel menschenkennis bezat. In elk geval een sterke persoonlijkheid, waar een fascineerende kracht van uitging.
Francesco Lopez was van meening dat een hervorming van de huidige samenleving, van onder af, met het onderwijs, moest aangevangen worden. Op de schoolbanken reeds werden geest en gemoed van het kind misvormd door allerlei valsche begrippen over tucht en eerbied voor overlevering en gezag; vaderlandsliefde kweekte rassenhaat; eerzucht, huichelarij, afgunst, eigenbaat werden rechtstreeks of onrechtstreeks door een kapitalistische opvoeding aangewakkerd.
Slechts een ruim vrijzinnig onderwijs kon een geslacht vormen dat later, op het puin van de huidige samenleving, de toekomstmaatschappij zou vestigen. Volgens die beginselen had hij in gansch Spanje zijn moderne scholen gesticht. Zijn rustige geestdrift werd door onvermoeibaren ijver en taaie volharding geschraagd. Er ging van hem een overredende kracht uit, die anderen voor zijn werk wist te winnen.
Hij was geen fantast, geen plannensmeder, maar een man van nuchtere werkelijkheid. Hij liet ruime, luchtige scholen bouwen, waarin hij jonge, vooruitstrevende, goed bezoldigde leerkrachten aanstelde. Waar het niet mogelijk was scholen te stichten, richtte hij volksboekerijen op. Hij bezuinigde op zijn eigen onderhoud, maar schonk ruime toelagen aan alle werken van libertair of vooruitstrevend karakter.
En hier nu was het wel, zoo begreep Vincent, dat het schoentje wrong. Vandaar de troebele stem- | |
| |
ming die er sedert Lopez bezoek heerschte. Want als practisch zakenman ondersteunde deze slechts de werken die gezond en levenskrachtig bleken.
Jacques' plannen waren natuurlijk grandioos. Als hij maar wat kapitaal had, kon hij deze onderneming uitbreiden tot een groot communistisch drukkers- en uitgeversbedrijf, dat de boeken voor scholen en bibliotheken zou leveren. Zoo'n afzetgebied alleen, moest voldoende zijn om het bestaan van de drukkerij te wettigen. Ze zouden de klassieken van de anarchie uitgeven: Bakunine, Kropotkine, Alexander Herzen, Jean Grave, Stirner, Tolstoj.... Vincent kon Fransche vertalingen leveren. Een anarchistische bibliotheek die reuzen-invloed zou uitoefenen!
De wereld verruimde voor Jacques' zienersblik. Zijn gewone geestdrift had aan de makkers dit prachtige plan reeds voorgespiegeld, op een van de laatste mooie najaarsavonden, toen ze saam voor de deur tegen den boschrand zaten. Gutemberg was natuurlijk op zijn hand en Jacques bezat psychologisch inzicht genoeg om ook in Marius den licht ontvlambaren meridional te treffen.
Alleen Pierre was bij deze preparatieven niet aanwezig. Maar best ook. Hij bleef toch altijd een spellebreker. In den laatsten tijd was hij nog stroever geworden en trok dagenlang op jacht in het bosch, zonder zich om de anderen te bekommeren.
Ook Vincent had reeds te veel van dat goedkoope enthousiasme gezien om er nog mee in op te gaan. Hij wilde de kinderlijke vreugde van de anderen echter niet bederven, geen roet in het eten gooien en wachtte zich dus wel eenige nuchtere opmerking te maken.
Toen een paar dagen later echter Lopez kwam,
| |
| |
speet het hem bijna zich niet te hebben verzet, want dit alles leek wel op een zorgvuldig ineengestoken ensceneering om op den bezoeker toch maar een gunstigen indruk te maken.
Lopez vond immers alles in volle bedrijvigheid, in bloeiende welvaart en roerende eendracht schier. Jacques en Gutemberg waren volop bezig met te zetten voor het blad. Vincent verbeterde de drukproeven van een brochuurtje van Carpenter, door hemzelf uit het Engelsch vertaald. Een manifest van het syndicaat der metaalbewerkers lag op het marmer. Marius was aan 't aardappelen rooien en de ntuin. Gervaise en Felicienne plukten de gedroogde boontjes. Het was een idyllisch tafereel. Temeer daar Pierre afwezig bleef.
Had de klaarziende man zich door dat alles laten beet nemen? Een paar dagen was hij op de colonie gebleven en na zijn vertrek had Jacques geen woord meer over het gansche geval losgelaten. Was er iets over de nog te vervallen wissels besloten? De onzekerheid woog nog steeds op de colonie. Marius, die op den man af aan Jacques gevraagd had hoe het nu met de zaken stond, had slechts een uitwijkend antwoord gekregen. Nu hield hij zich weer gekrenkt op afstand en had toenadering bij Gutemberg gezocht, omdat hij veronderstelde dat deze er meer van moest weten.
Het gebrek aan onderling vertrouwen, de atmosfeer van achterdenken, hing voelbaar over gansch de colonie. Eerst was Marius zijn beklag bij Vincent komen maken; klare wijn werd door niemand geschonken. Nog nimmer was dat alles zoo onbehaaglijk geweest.
Reeds na een poosje drukte het zwijgen in de kleine zaal. Gutemberg deed even kil als buiten
| |
| |
de najaarslucht. Nog steeds trommelden bij poozen de droppels op het zinken dak. Buiten werd de nevel dikker, zoodat hij nu ook langs deur- en vensterreten binnendrong. Het liep tegen den middag, zoodat men er aan kon wanhopen nog wat zon door den mist te zien heen-breken.
- Is Marius niet weergekeerd? vroeg Vincent eindelijk, meer om de stilte te breken da nuit belangstelling.
- O! die is zeker in de stad gebleven. Gister was er vergadering van de vrije groep en je weet: daar voert hij het hooge woord. Ze zullen het wel druk gehad hebben.
- Misschien komt hij terug met Pierre, die naar de markt is geweest...
- Nou, dan kunnen ze onderweg de groepsvergadering nog wat voortzetten! schamperde de andere weer.
Gutemberg wou blijkbaar nijdig doen. Stak er iets bijzonders achter die groepsvergadering? Sedert Jacques hem niet langer op de hoogte van zijn plannen hield, had Marius zich beslist tegen hem gekeerd. En ditmaal zou het niet langer bij woorden blijven! had deze gedreigd. Tot nog toe had iedereen zich door al dat woorden-gegoochel, door al die schitterende toekomstplannen laten verblinden. Nu stond het vast: Jacques was de slechte geest van de colonie. Hij moest weg. Dat was de eenige oplossing.
Het ergste was dat de onderhandelingen met Francesco Lopez Marius ditmaal een ernstig wapen in de hand gaven. Zijn talrijke bezoeken, in den laatsten tijd, aan allerlei vrienden en geestverwanten uit de naburige stad, hadden zeker wel het een of ander doel. Zoo pas nog waren er
| |
| |
in een paar anarchistische blaadjes, naamlooze berichtjes opgedoken, met allerlei zinspelingen op den toestand in de colonie: het eigenmachtig optreden van één enkele, die een gevaar voor de gansche onderneming was. En de steeds nog maar voortslepende werkstaking, waarvan geen gunstig einde te voorzien was, begon Jacques gezag leelijk te ondermijnen; en als nu de financieele hulp van Lopez achterwege bleef...
- Je zal zien, had Marius onlangs nog tegen Vincent gezegd, Jacques zal het zoover brengen, dat de makkers hem hier uit de colonie zullen trappen.
En daar de andere geen antwoord gaf, ging hij voort:
- Zou alles hier niet veel beter marcheeren zonder Jacques? Hij was het die met zijn dwaze plannen en zijn eigenzinnig optreden, zoowel de verantwoordelijkheid voor al de tweedracht als voor den miserabelen financieelen toestand droeg. En de vrienden hier uit den omtrek, zouden zij maar laten begaan? Hadden zij geen woordje mee te spreken? Hadden zij de colonie niet helpen stichten? Hadden zij van het begin af aan niet meegeholpen? Waren ze niet bijgesprongen waar het noodig bleek? Was het niet hun eigen werk; de vrucht van hun steun en offervaardigheid? Hadden zij niet, des Zondags in hun vrije uurtjes, schuren en stallingen opgetrokken en zelfs het groote, witte huis? Zij hadden geld bijeengebracht en omhalingen gedaan om huisraad te koopen. Hoe dikwijls had Jacques geen beroep op hen gedaan! Hadden zij geen aandeelen in de drukkerij genomen? Ja, de colonie was het werk van hen allen; en zij hadden recht controle uit te oefenen op wat hier gebeurde.
| |
| |
Op dat alles was er niet veel te antwoorden. Toch wou hij Marius geen gelijk geven, want deze zou zoo'n instemming dadelijk tegen Jacques hebben uitgespeeld. Dat gaf maar olie op het vuur. En waar stuurde Marius trouwens op aan?
Het was blijkbaar dat hij tegen Jacques complotteerde. En wellicht dat Gutemberg er meer van wist. Die twee stonden trouwens sedert eenigen tijd op goeden voet met elkaar. Beiden kwamen uit dezelfde libertaire milieus, waar zij, met een zelfden ijver in het discuteeren, ook eenzelfde liefde voor de coulissen-intrigue hadden opgedaan. Ze wogen tegen elkander op. Het zou Vincent heelemaal niet verwonderd hebben, als Gutemberg een dubbele rol speelde; aan Jacques de plannen van Marius, en aan Marius de plannen van Jacques ging verklappen. Later was het nog tijd om positie te kiezen.
Neen, met al dat prakkezeeren ging het werk hem niet af. Vincent liet den zwijgzamen Gutemberg aan zijn drukproeven over om zich even in de keuken te gaan warmen. Hij voelde zich geheel verkild. Van Gervaise, die het middagmaal klaar maakte, vernam hij dat ze nog op Pierre wachtten, die van de markt moest thuis komen. Als die al zoo vroeg weg was, behoefde hij natuurlijk een warm en stevig maal. Ook Marius zou niet lang meer wegblijven.
- Misschien komen ze wel saam? herhaalde hij nogmaals de veronderstelling van daar straks.
Maar hij kon het niet gelooven. Pierre en Marius, dat waren tegenvoeters. Pierre, die zoo'n hekel aan alle intriges had....
- Laat je niet op sleeptouw nemen door Marius had hij onlangs Vincent nog verwittigd; die heeft het achter de mouw....
| |
| |
Ja, daar broeide iets. Vincent wilde er het fijne van weten. Hij zou Pierre tegemoet gaan om ophelderingen te vragen; zoo niet toch eens ernstig over den toestand spreken. Al dat achterbaksche gekonkelfoes was niet langer te dulden.
Hij kon Pierre niet misloopen. Daar was maar één weg, de aardeweg door het bosch, waar hij met de kar door kon. De mist van dezen morgen was nog dichter geworden en omhulde gansch de vallei. Hij hing zoo dik dat Vincent geen tien stappen vóór zich uit zag. Vóór hem rezen de stammen uit den blauwen mist om achter zijn rug weer in het grauw te verzinken. Gelukkig kende hij het woud, zoodat er geen vrees voor verdwalen bestond. Evenmin moest hij bang zijn den makker te missen, want zijn geoefend oor herkende van uit de verte het schokken van de kar, boven al de andere geruchten uit van het bosch: de gezapig vallende waterdroppels of het eentonig gehamer van een specht.
Zelfs in dit ongunstige weer, onderging Vincent de bekoring van het woud. De reuk van in ontbinding zijnde bladeren walmde uit den grond, waar de voet ieder oogenblik dreigde uit te glijden op het gladde, bruingroene mos. Volgens gewoonte sneed hij zich een fermen stok; onder de bast vlekte het hout als een versche wonde. Nog waren de kruinen niet te onderscheiden, maar het bosch leek lichter te worden. Hier en daar glommen zilveren vochtstrepen over de bruine en grauwgrijze schors. Dikke waterdroppelen vielen hem in den hals als hij door het schaarhout ging.
De zenuwachtigheid van daar straks was geheel geweken. Een gesprek met Pierre zou hem opluchten.... Kijk, hoorde hij daar niet een stap in de verte, door het getrommel van de water- | |
| |
droppels heen? Was Pierre dan niet met zijn kar? Hij dacht nog na over het zonderlinge van het geval, toen hij plots, aan de bocht van den weg, tegenover.... Marius stond.
Deze had zijn baret overmoedig in den nek geschoven, den wandelstok op den schouder. Dauwdruppeltjes glinsterden in zijn blauwzwarten ringbaard. De plotse ontmoeting met den makker scheen hem hoegenaamd niet te verwonderen.
- Kijk! jij komt zeker om nieuws? riep hij triomfantelijk uit. Nou, jongen, 't is me de moeite waard, hoor! Wij zullen het boeltje eens overeind gaan zetten. De vrienden van de vrije groep hebben besloten ons autocraatje eens mores te leeren.
Met het autocraatje kon niemand anders bedoeld zijn dan Jacques. Het toeval bleek Vincent dienstig. Zoo zou hij vernemen wat er gaande was. Want Marius verkeerde in zoo'n opgewekte stemming, dat hij blijkbaar slechts iemand zocht om zijn plannen aan toe te vertrouwen.
- Luister, kerel! deed hij gewichtig. Het is besloten. Zondag trappen wij hem d'r uit! Ja, Jacques moet van de colonie weg. Al lang weten de partijgenooten wat er hier omgaat. Ik heb ze op de hoogte gesteld. Iedereen weet dat hij er schuld aan heeft als het hier niet marcheert: jij, Gutemberg, Pierre.... je weet het net zoo goed als ik zelf. Het is een schandaal geworden. Daar moet een einde aan komen. Dat hebben we besloten. Zondag komen er een tiental afgevaardigden van de vrije groep. Die zullen den toestand onderzoeken en rekenschap vragen. Zij vormen een regelmatig aangesteld comité.... een soort comité du salut public, dat al de colonis- | |
| |
ten ondervragen zal... Je begrijpt... en dan trappen Jacques buiten...
Vincent begreep heelemaal niet. Het eenige was dat de toestand nog hachelijker werd. Jacques was er de man niet naar om zich zoo maar te laten buiten trappen. Het zou in elk geval van geen leien dakje loopen. Marius en zijn kornuiten mochten zich wel voorstellen hier zoo wat de rol van rechtherstellers te komen spelen, het viel alleszins te betwijfelen, of Pierre hen daarin de hand leenen zou. Dat ging hard tegen hard; zelfs als Marius met een overmacht kwam.
Trouwens was het te veronderstellen dat tusschen nu en Zondag Jacques niets vermoeden zou, dat hij geen tegenmaatregelen nemen zou? Wat was de rol van Gutemberg in dat alles geweest? En Pierre, die zoo'n hekel aan alle slinksche wegen had, zou hij laten begaan? En hij zelve, Vincent...?
Ze waren reeds aan den rand van het bosch, toen Marius nog maar altijd voort vertelde, in volle vuur, zonder zelfs de afzijdige houding van zijn makker te hebben bemerkt. Beiden traden de keuken binnen toen Gervaise opdiende.
- Pierre nog niet thuis? vroeg Vincent.
- Neen, antwoordde Felicienne. Maar we kunnen niet langer wachten. Hij is al meer dan een uur over tijd.
- Dan breng maar op! vond Marius. Met die kou heb ik honger als een wolf.
Vincent ging zijn handen wasschen. Toen hij terug kwam zaten Marius en Gutemberg gewichtig met elkaar te comploteeren. Naar gewoonte liet Jacques op zich wachten. Eindelijk kwam hij ook, slordig en verstrooid, een uitgebrande sigaret in den mond, die hij achteloos naast zijn bord neer- | |
| |
legde. Er werd zwijgend gegeten. Iedereen keek norsch vóór zich uit. Gervaise maakte een opmerking over Pierres uitblijven:
- De verkoop zal niet schitterend geweest zijn.
Niemand raapte de bemerking ou, zoodat de stilte wegen bleef. Er hing onweer in de lucht.
Eindelijk klonk buiten belgerinkel en het schokken van de kar. Een donkere schaduw schoof voor de bestoomde ruit. Wat later hoorden ze uitspannen en het paard wegvoeren.
Jacques, die in den laatsten tijd den stuggen makker blijkbaar ontweek, scheen ook nu geen lust te hebben hem te ontmoeten en dook weer in zijn kamer weg. Gutemberg zakte treuzelend af naar de drukkerij. De vrouwen waren in de keuken het eten gaan opwarmen. Slechts Vincent bleef aan de half opgeruimde tafel zijn krant zitten lezen. Marius deed een papierstrookje aan de vunzende houtblokken van den haard ontvlammen.
Ze hoorden Pierre zijn zwaar vernagelde schoenen tegen den drempel afkloppen. Blijkbaar slecht geluimd duwde hij de deur open, mompelde een onverstaanbaren groet en ging aan een hoek van de tafel zitten, waar Gervaise hem de dampende soep bracht. Doch hij had zichtbaar iets op den lever. Hij tastte niet toe, doch keek verveeld vóór zich uit; ging werktuigelijk met den lepel naar den mond om hem weer te laten zakken, keek eens rond wie er in de kamer was. En dan plots, het bord ter zijde schuivend, tegen Marius:
- Luister eens, Marius, jongen; ik wil je een goeien raad geven. Ik ben van morgen in de stad gebleven. Het is daarom zelfs dat ik zoo laat kom. Er wordt daar tegenwoordig veel gekletst over wat er hier omgaat. En hoe het zou moeten zijn,
| |
| |
en wat wij zouden moeten doen en laten om die heeren te believen. Graag zag ik al die betweters en babbelkousen den mond gesnoerd. Het gaat niemand aan wat wij doen, en jij, Marius, je moest verstandiger zijn en aan die kletsmajoors geen stof voor nieuwe praatjes verschaffen. Het is hier al beroerd genoeg om geen vreemden in onze zaken te mengen.
Marius was onder de afstraffing rood geworden als een haantje. Hij sprong recht, stelde de handen op tafel en beet vinnig toe:
- En dat moet jij me verwijten, jij, die beter dan wie ook weet wat voor een smeerboel het hier is! Jij weet toch net zoo goed als ik zelf, hoe Jacques ons met zijn dwaze plannen ten onder brengt. En zijn autoritair optreden! Wij zijn anarchisten, libertairen; en we hebben deze colonie gesticht om er vrij, volgens onze communistische overtuiging te leven. Als ik mij door anderen de wet moet laten spellen, als ik een baas boven mij moet hebben, dan werk ik liever voor een patroon die me behoorlijk betaalt. Maar hier speelt Jacques over ons de baas, en het geld dat wij verdienen wordt door hem aan zijn liefhebberijtjes verkwist. Jij zelf, je hebt honderdmaal geklaagd; je hebt me gelijk gegeven als ik zegde dat het zoo niet kon blijven duren, dat er verandering komen moest... Maar je hebt niet den moed om voor je gedachten uit te komen. Nu krabbel je achteruit, als je ziet dat ik handelen wil. Een lammeling, dat ben je!
- Och kom! maak je niet druk, hernam Pierre, nu ook een beetje nijdiger, omdat hij voelde dat Marius in den grond niet heelemaal ongelijk had. Je weet wel wat ik zeggen wil. Het is heel wat anders onder elkaar eens over den toestand te
| |
| |
praten, dan wel die kletsers van de vrije groep op te ruien; met buitenstaanders te complotteeren dat ze hier alles overhoop gaan gooien en Jacques zullen buiten trappen. Wij beredderen zelf onze zaken en ik zal niet dulden dat hier iemand zich bemoeien komt met iets dat hem niet aangaat. Begrepen?
- Wat! het zou de makkers niet aangaan, wat hier gebeurd! Hebben zij de colonie niet helpen stichten met hun geld! Zijn ze geen aandeelhouders in al de ondernemingen die Jacques steeds zoo schoon wist op te schroeven! Op wie werd maar steeds beroep gedaan als er centen moesten zijn! En dan zou ik die makkers niet mogen zeggen dat hier misbruik van hun vertrouwen gemaakt wordt. Zou je durven beweren dat het niet waar is wat ik zeg? Je bent te laf om de waarheid te durven zeggen. Bang ben je voor Jacques!
Zijn vuist dreunde op tafel dat borden en glazen rinkelden. Bleek van woede, de tanden op de lippen geklemd, was Pierre op Marius toegegaan. Vincent sprong bijtijds tusschen beiden.
- Als we nu even kalm en bedaard de dingen willen bespreken, dan kan er wel een oplossing gevonden worden. Ruzie maken helpt niet. En met een beetje goeden wil langs beider kant...
Hij werd onderbroken door Jacques, die van op zijn kamer alles afgeluisterd had en woedend toeschoot.
- Wat! nom de dieu de nom de dieu! Mij buiten gooien! Ik die de colonie gesticht heb! Die heel mijn leven aan dit werk gewijd en er mijn toekomst en mijn welzijn aan opgeofferd heb!
Hij klopte zich theatraal op de borst, de korte gestalte opgericht als om Marius uit te dagen, ter- | |
| |
wijl de vloed scheldwoorden lyrisch van zijn lippen rolde:
- Jij gemeene rekel! Meen je dat ik niet al lang op de hoogte ben van je geknoei! Dat ik niet weet hoe je me hebt beklapt en vuil gemaakt! Hoe je met een bende schoeljes complotteert om mij buiten te dringen! Hoe je met lasterberichtjes in de partijbladen rondleurt om mij verdacht te maken, mij en mijn werk. Jij, jij zelf en niemand anders is het die de colonie ten onder helpt. Door jouw schuld, door jouw geklets komt het dat de menschen niet ingaan op mijn plannen welke hier welstand zouden brengen en de colonie groot maken. Godverdomme, godverdomme nog toe, gemeene schurk, als ik bedenk dat door jouw schuld Francesco Lopez... ik zou je kunnen omver steken zooals je daar staat.
Hij greep naar het broodmes dat op tafel was blijven liggen en wou Marius te lijf. Maar deze was op zijn hoede en toen Jacques toesprong, trof hem een vuistslag in het volle gelaat, die hem huilend en bloedend over den vloer deed rollen. Zijn val rukte de tafel omver. Borden en glazen vlogen in scherven op den grond. Felicienne stiet gillend de keukendeur open. Ook Gervaise en Gutemberg kwamen toeloopen.
In stof en scherven rolden Jacques en Marius, vechtend vloekend dooreen. Het was een ongelijke strijd die spoedig beslecht werd. De veel sterkere Marius kreeg zijn tegenstrever onder de knie en beukte met hamerende vuist op den vijand los die, lenig en vlug, zich kromde en wrong om op de dij den revolver te krijgen welke hem nooit verliet.
Pierre en Gutemberg slaagden er eindelijk in de vechters van elkander te rukken. Zelfs met hun
| |
| |
beiden hadden zij alle moeite om den hysterisch schuimbekkenden kleinen kerel in bedwang te houden. Marius was in een hoek van de kamer geweken, waar hij dreigend een stoel zwaaide.
Zoover kwam het niet. Marius, die inzag dat hij den slag verloren had, zocht slechts een voorwendsel om eervol den aftocht te blazen. Hij had iedereen tegen, zoodat de zaak gauw beklonken was. Alleen Vincent sprak in zijn voordeel, wees op zijn ijver, zijn onverdroten werkzaamheid, waaraan de colonie toch het beste van haar middelen van bestaan verschuldigd was. Marius meende het eerlijk: hij was een overtuigde. Daarbij, zoo schitterend ging het hier toch niet, dat zij als rechters tegenover een makker optreden konden. Als iedereen maar eens zijn eigen stoepje wou vegen...
Doch de anderen waren al te blij een zondebok te hebben gevonden, wiens zoenoffer misschien een schijn van eendracht herstellen kon. Jacques eischte dat Marius gaan zou. Hij of ik! schreeuwde hij heesch. Ook Pierre was het eens met hem: hij had vreemden in de aangelegenheden van de colonie gemengd, de makkers tegen elkander opgeruid, gekuipt en geknoeid. Hij was een valsche broeder, de kwade geest van de colonie die alle oneenigheid had aangestookt en onderhield. Hij moest weg.
De anders zoo kalme Pierre wond zich door zijn eigen, valsch klinkende woorden op. Hij beloog zich zelf. In zijn verontwaardiging over Marius' geknoei, schoof hij nu op den hals van het slachtoffer de verantwoordelijkheid voor al de mistoestanden.
- Als Marius weg was zou alles beter gaan! Zoo werd de zaak beslist. De uitsluiting van Marius werd een voorwaarde tot algemeene verzoening.
| |
| |
Zelfs Felicienne, die het anders steeds voor haar landsman opnam, vond dat hij niet blijven kon, mits iedereen tegen hem was.
Marius zou op staanden voet de colonie verlaten. Een half uur later stond hij klaar, in zijn zwart fluweelen pak met lavallière-das en flambard. Het klassieke pak van den strijdenden anarchist.
Aan Vincent slechts reikte hij de hand tot afscheid.
- Wacht maar! Ze zullen mij nog eer terugzien dan hun lief is, dreigde hij. Ik neem alleen mijn kleeren mee. Aan jou vertrouw ik mijn gerief toe; mijn boeken en brochures, mijn papieren, mijn woordenboek. Jij, je bent een intellectueel, die de waarde van den geestesarbeid kent... Je zal er zorg voor dragen.
Dan zag Vincent hem verdwijnen, langs het weggetje door de vallei, langswaar hij, nog geen uur geleden, hem tegemoet was gegaan. Zoo snel was alles afgespeeld. Niet zonder een weemoedige ironie bedacht hij, hoe Marius hem tot de depositaris had gemaakt van zijn intellectueel eigendom: zijn geschriften en het groot sociologisch woordenboek.
|
|