| |
| |
| |
VII.
Nu was het drukkerijtje in volle bedrijf. Reeds den dag na zijn komst, toen ze den pas-ontscheepten letterzetter zoo dadelijk met zijn compositie bezig zag, had Felicienne hem Gutemberg gedoopt. En die naam was hem gebleven ook.
Een makker hadden zij er eigenlik niet aan. Marius vond dat hij het een beetje achter de mouw had. Klein en onaanzienlijk, school hij om zoo te zeggen weg in de schaduw van Jacques, met wien hij zich in de drukkerij bezig hield.
Ze schikten het lood en de letterkassen, regelden de nieuwe machine, werkten nog eens met de pedaalpers en vooral zorgden voor de compositie van hun blad. 's Middags gunden ze zich zelfs geen tijd om behoorlijk te eten en waren al dadelijk weer aan den arbeid.
Maar Gutemberg bleek een geschoold arbeider. Hij kende zijn vak en dat dwong eerbied af. Onder zijn leiding geraakte alles op een paar dagen klaar. Het door Pierre getimmerde houten wiel, waar de hond inliep om drijfkracht voor de machine te leveren, werkte voorbeeldig. De pers draaide volop: de bedrukte kranten vielen gelijkmatig op de tafel. Gutemberg deed dienst als inlegger, Vincent en Felicienne plooiden de bladen en Jacques schreef de adressen.
Men was aan de laatste exemplaren. Allen waren dood-afgemat, want ze hadden een zwaren dag achter den rug. Daar straks reeds was Marius met een zwaar pak kranten, door het bosch, naar Nouzon, het groote nijverheidsdorp op de Maasoevers gegaan. Zoo dadelijk ging Vincent ook met Jacques, die ginder een meeting houden moest.
| |
| |
Later kwam Pierre dan, met nog een pak, want men rekende op een goeden verkoop.
Sedert de conferencie van den bekenden Zondag enkele weken geleden nu, hadden de gebeurtenissen niet stil gestaan. In de gieterijen was de staking uitgebroken en, daar er geen vordering kwam, begon het te gisten. Tot nog toe hadden de stakers zich vergenoegd meetingen te houden of vreedzame betoogingen in te richten. Nu de patroons aan geen toegeven dachten, maar uit den vreemde onderkruipers hadden doen komen, werd, het erger. Een paar van die vreemdelingen hadden een bad in de Maas genomen en bij een fabrieks-bestuurder waren de ruiten uitgegooid.
Dat was maar een begin! had Jaques verklaard. Als de nood voor goed te nijpen begint, dan is het oogenblik daar. Dan kon men propaganda maken. Het ijzer werd heet! nu moest er bovenarms gesmeed worden.
Vanavond zou hij in het Volkshuis de stakers toespreken. Hen aanwakkeren tot den strijd. Zijn artikels zouden dan olie op het vuur blijven gieten. Het ging hard tegen hard. Men wist dat de prefect troepen had doen komen om de orde te hand, haven. Maar toegeven zouden de arbeiders niet. Liever den rooden haan over de fabrieken laten kraaien.
Jacques stond gereed met zijn krantenpak. Vincent maakte een beetje toilet en at haastig een stuk brood uit de hand. Het werd tijd, want hij zou deze gelegenheid ongaarne missen. Zoo dikwijls hadden Marius, en zelfs Pierre, die zich anders over dergelijke dingen toch niet druk maken kon, Jacques' welsprekendheid geroemd, dat hij benieuwd was hem eens te hooren. Daarbij, de beweging interesseerde hem. Nog ging hij er niet
| |
| |
heelemaal in op, zooals Jacques en Marius, maar toch stonden hier ook de belangen van de colonie op het spel.
Ze waren klaar. Gutemberg, die nog voor het drukken van de laatste bladen moest zorgen, kwam straks wel met Pierre.
Jacques sloeg links af, het smalle pad in tusschen hazelaren en eikenhout. Ze moesten zich goed oriënteeren om, dwars door het bosch, juist bij het dorp uit te komen. Voor Pierre die, zoowel bij dag als bij nacht, uren ver in de ronde zijn weg door het bosch te vinden wist, was dit een kleinigheid. Jacques was er minder thuis. Ze moesten scherp uit de oogen kijken. Daar, achter dien heuvelkam, lag de Maas! Ze mochten niet van de rechte lijn afwijken, op gevaar ergens boven of beneden het dorp uit te komen.
Onder het kreupelhout grauwde schemering. Het was een zwoele Augustus-dag geweest. Een scherpe lucht van mos en bladeren dreef door het bosch. Met den avond was een loome stilte gevallen, nu en dan slechts verbroken door een zucht die door de bladeren voer.
Een poosje ging het door jong eikenhout. Kwamen dan hazelaren, dennen die men aan hun harslucht reeds raden kon; dan de vunze lucht van zwammen en paddenstoelen. Verder ging het door zoetgeurende varens en zerpen brem. Vincent raakte thuis in het bosch. Reeds kon hij in het duister elken houtslag aan zijn bijzonderen lucht herkennen.
Zwijgend waren ze voortgestapt. De duisternis was bijna heelemaal gevallen. Aan een lichting zagen ze, dat het een mooien sterrenhemel werd. Daar straks, toen het nog lichter was, had Jacques zich een flinken knuppel gesneden en Vincent
| |
| |
aangeraden hetzelfde te doen. Ze waren op een droge, steenachtige hoogte, waar men wel adders ontmoeten kon.
- Met onze laarzen kunnen zij ons wel niet veel kwaad, maar het is toch goed een stok bij de hand te hebben.
Plots viel de helling steil neer. Het hoogstammig woud lag achter den rug. Kleine sparren staken hun blootgewoelde wortels verraderlijk over het pad. Bij elken stap rolden de keien weg onder hun voet, de diepte in. De stok, dien zij daar straks gesneden hadden, bleek thans een onontbeerlijke hulp.
Al meteen, toen zij uit het hout te voorschijn traden, bleef Vincent bewonderend staan. Zoo tooverachtig was het schouwspel aan hun voet.
In de diepte van de vallei werd het oog verblind door den rooden gloed van de hoogovens die tot ver aan den gezichtseinder den hemel ontvlamden. Uit honderden cubilots, de kleine gieterijovens, rees de lichtelaai van lekkende vlammen en rozige rookpluimen. Zwart vlekten op den achtergrond van dien gloed de donkere lijnen van de heuvels en rotswanden op den anderen oever van den stroom, die zelf in de diepte met gulden en purperen glan-zingen te moireeren lag. Hel verlichte muurvlakken rezen uit het duister. Evenwijdige lijnen fabrieks-vensters doorstippelden den nacht. Lange rijen straatlantaarns en booglampen, klommen de hellingen op, tot in de verte, waar dan weer de klaarte vervaagde van een afgelegen wijk.
Jacques had geen oog voor die heerlijkheid.
- Daar! daar! wees hij, terwijl zijn stok naar onzichtbare plekken in de duisternis prikte: de cubilots van Fauriel zijn gedoofd... en daar, aan den overkant, nog een... en in de Espérance wer- | |
| |
ken zij ook niet meer met alle vuren. Jongens! toekomende week moet hier alles donker! Ze zullen toegeven, de patroons, of hun laatste oven gaat uit.
Ze bleven nog een poosje staan kijken eer ze verder de helling afdaalden. Aan den heuvelrand hield het bosch op, zoodat ze nu verder tusschen weiland en akkergrond stapten. Aan de omhegde tuintjes, waar hier en daar licht in een arbeiderswoning pinkte, werd de weg beter.
Reeds konden zij lager, in de straten, de drukke beweging onderscheiden. Dat moest de optocht van de stakers zijn, die naar de Werkbeurs of het Volkshuis gingen. Plots wierp een zijsteegje hen op de groote baan, midden in het rumoer, op een paar minuten afstand van het lokaal, waar het syndicaat gevestigd was.
Jacques werd reeds door kennissen aangeklampt.
- Kijk! de makkers van de colonie!.. 't gaat goed, Jacques!.. het stuift er!.. aan de quat' chemins hebben ze de onderkruipers van Ramecroix tegen de keien geslagen... Gendarmen te paard kwamen aangereden, maar de makkers hadden juist de plaat gepoetst.
Stemmen klonken verward dooreen. Iedereen wist nieuws. Sedert Zaterdag hadden de monteurs het werk neergelegd, bij Fauriel, Geauvaing, Ramecroix.. nog bij kleine patroons. Het gerucht was in omloop, dat de troepen nog vannacht zouden aankomen. Men moest ze dus vóór zijn, met een groote manifestatie, vanavond na de meeting nog.
Raffet, de departementssecretaris van de C.G.T., alsmede de plaatselijke secretaris, wachtten Jacques af in het lokaal van het syndicaat, waar ze het hoofdkwartier opgeslagen hadden. Een kroegje nabij het station. Onder enkele dansende
| |
| |
gaspitten met berookten blikken scherm, was het een drukte van belang. Ieder oogenblik liepen de berichten binnen over den toestand. Een afgevaardigde uit Parijs werd met den avondtrein verwacht. Men hoopte, dat hij op de meeting het woord voeren zou. Daarna optocht en betooging.
In het zaaltje hing een bier- en alcohollucht, tesaam met een reuk van vitriool en ijzervijlsel die den metaalbewerker kenmerkt. Vincent werd aan den secretaris voorgesteld. Een opgeschoten kerel met den onmisbaren flambard en lavalliére: joviaal, vrijpostig, familiair, rad ter tong. Iemand, die langs alle kanten handen drukte of bekenden op den schouder klopte.
Een fideele kerel, waarop men rekenen kon, verzekerde Jacques. Hij had Vincent maar éénmaal ontmoet, den bewusten Zondag der conferencie op de colonie, doch stelde zich aan als een oude vriend. Noodigde hem uit op een glas, aan de kleverige tafel.
Anderen werden voorgesteld: de secretaris van de socialistische federatie met een paar vrienden. Maar de politiekers waren hier niet bijster van tel. Ze begonnen flink terrein in de streek te verliezen ten voordeel van de meer revolutionnaire elementen. Met zijn collega van de C.G.T. stond hij op geen besten voet. Ofschoon de twee vijandige kampen een hand ter verzoening hadden gereikt om de gemeenschappelijke zaak, de staking te doen lukken, bleef er toch een zekeren afstand bestaan.
Weer gooide het gedrang rammelend de glazen deur open. Een nieuwe groep stuwde binnen. De departementssecretaris nu, met den afgevaardigde uit Parijs die van het station kwamen. Weer voorstellingen, handen drukken en een mominette.
| |
| |
Vincent geraakte verward in de titulatuur van die officieelen en officieusen der beweging: federale en departementale secretarissen, afgevaardigden, groepsleiders... Nog maar altijd groeide de drukte. Over de hoofden heen, rumoerden fragmenten van gesprekken, uitroepen, inderhaast opgevangen berichten.
- Aan de Fondeurs Réunis is men aan het vechten! - Het stationplein is afgezet door de politie! - Morgen vroeg komen de troepen uit Charleville! - Neen, vannacht nog! - Waar komen na de meeting de monteurs van Outre-Meuse bijeen! - Wie moet er eerst spreken: de afgevaardigde uit Parijs of de departementssecretaris? - Camarade Jacques in elk geval laatst: die geeft den doorslag. - Als de patroons niet toegeven, steken we den boel in brand! - Wij stegen 't al in den oven. - Au cubilot!
In die golf menschengezichten ontdekte Vincent plots ook Marius, die een zwaar krantenpak op het hoofd torste. Hij moest door het gedrang heen worstelen, eer hij hijgend vertellen kon:
- Pierre en ik hebben de andere bladen naar den depothouder gebracht. Morgen is het nieuwe nummer overal te krijgen; dat geeft een mooien verkoop. Pierre wou niet meekomen. Hij keerde liever terug naar boven omdat hij de vrouwen niet alleen wou laten.
- Och kom! grinnikte Jacques. We weten immers wel dat het hem hier niet bevalt.
Maar Gutemberg was meegekomen. Zijn schraal figuur had het echter niet vermocht door het gedrang te breken. Hij wachtte aan de deur. Het lokaaltje stroomde letterlijk over. Tot op den stoep drumde het volk. Voor deuren en vensters stond het saamgepakt. En nog groeide het aan!
| |
| |
- Al over acht! deed de secretaris van het syndicaat opmerken. Tijd voor de meeting, anders wordt het publiek ongeduldig.
De glazen werden geledigd. Jacques stak een cigaret op. Marius verkocht zijn bladen als warme broodjes. Met dringen en stooten, na lang samentroppelen aan de deur, geraakte men op straat. Een nieuwe dichte drom sloot zich daar bij de leiders aan om hen, een paar stappen ver, naar het Volkshuis te begeleiden.
Op de verdieping, achter een gekalkt gangetje met uitgesleten trap, dreef de zaal in een schel electrisch licht, dat de gore naaktheid van de muren deed uitkomen. Boven de saamgepakte koppen walmde een broeiende menschenlucht van alcoholdampen en tabakswalmen. Reeds was de zaal meer dan half gevuld; achter de sprekers die met moeite den gang doorgeraakten, stroomde het in een oogenblik vol.
Vincent, Marius, Gutemberg, met nog enkele andere militants, waren achter Jacques tot vlak bij het podium gedrongen. Achter de groene tafel stonden een dozijn biezen stoelen. Nog een paar banken bleven voorbehouden voor de lijf- en eerewacht die, op de hachelijke oogenblikken desnoods in de bres kon springen.
Het was de secretaris van het syndicaat, die als leider van de staking de vergadering voorzat en dus eerst het woord voerde.
Met de woordenvaardigheid van den beroeps-politieker, hiet hij het talrijk opgekomen publiek welkom, dat hij tevens dank zegde voor zijn belangstelling. Nogmaals herinnerde hij aan het doel van den strijd: de arbeiders eischten officieele erkenning van hun syndicaat; door zijn bemiddeling wenschten zij hun zaken af te handelen. Dit
| |
| |
was dus geen strijd voor eenig direct stoffelijk voordeel, enkel voor het erkennen van een recht. Maar de patroons hadden zelfs geweigerd te onderhandelen. Een staking was onvermijdelijk. Eerst had zij zich tot de belanghebbenden beperkt, tot ook de andere vakvereenigingen meegesleept werden in de beweging. Nu staakten nagenoeg al de metaalbewerkers. Drie weken reeds duurde de strijd, die bitterder werd met den dag. Velen hadden de ontbering gekend, maar ze zouden de vruchten van de volharding plukken. Nog nooit had de organisatie zoo sterk gestaan: de kleine bonden waren tot een machtig syndicaat versmolten dat dagelijks nog leden bijwon. Lauwen en gematigden waren vurige strijders geworden; weifelenden en onverschilligen sloten zich aan. Uit deze beproeving zou hun syndicaat te voorschijn komen als gevestigde macht. Nog was de strijd niet gewonnen; maar ze konden rekenen op den steun van gansch het proletariaat. Hij zou dus het woord verleenen aan den afgevaardigde uit Parijs, die hen speciaal een blijk van solidariteit wou komen brengen.
Daverend applaus begroette het slot. Eer hij aan het woord kwam werd de parijzer makker aan het publiek voorgesteld door den departementssecretaris van de C.G.T. - heel de organisatie sloot immers als een bus, - die zelf ook nog een hartig woordje reppen wou.
De welsprekendheid van den afgevaardigde was van een ander allooi. Geen woorden. Die ging recht op de feiten af, goochelde met cijfers, met het incasso van de federatie, de hulpmiddelen van de C.G.T., haar leden-aantal. Hij raamde de bijdragen waar men op rekenen kon, berekende per dag en per hoofd hoeveel de stakers noodig
| |
| |
hadden, en noemde ten slotte het bedrag dat er als blijk van internationale solidariteit was toegezegd.
Volhouden! Volhouden! en nog eens volhouden! luidde de peroratie, daar in dezen strijd, het oog van heel het wereld-proletariaat op u gevestigd blijft!
De volgende redenaar, de man de socialistische federatie, oogstte minder bijval. In dit milieu waren er voor de politiekers slechts verwelkte lauweren te plukken. Ook vergenoegde hij zich met een afgezongen wijsje op de eendracht onder het proletariaat, die in de huidige omstandigheden, ondanks alle schakeering, gebiedend noodig was om, schouder aan schouder, den zege op den gemeenschappelijken vijand te behalen.
Als het matig applaus gevallen was stelde de voorzitter den redenaar voor waarop iedereen tot nu toe slechts gewacht had: den zoo populairen en gunstig gekenden makker, die niet alleen sedert jaren zijn ijver en talent onbaatzuchtig ten dienste van hunne zaak had gesteld, maar wiens gansche bestaan, één voorbeeld van vruchtbaar pioniers-en apostelwerk bleef, zooals hij daar ginder, op zijn heuvel in het bosch, midden in deze streek van kapitalisme en groot-industrie, het nieuwe rijk van een betere en schoonere samenleving aan het voorbereiden was.
Ditmaal daverde het applaus tot de tabakswolken opgetrokken waren. De andere redenaars hadden zich vergenoegd van achter de groene tafel hun woorden de zaal in te slingeren. Jacques, als de tooneelspeler die zijn publiek kent en met één blik zijn getrouwen in de hoogte van den engelenbak weet te monsteren, deed twee stappen vooruit tot aan den uitersten rand van het podium. Zoo
| |
| |
meteen verzonken, daar achter hem, de vorige sprekers in het niet.
Want er ging een magnetische kracht uit van dien onaanzienlijken man, die daar plots zooveel grooter te worden scheen. Zoo stil was het in de volgepropte zaal, dat men een oogenblik lang, slechts het gonzen hoorde van het ventiel. In de eerste rij van het publiek, gloeide de kop van Marius, rood van verwachting. Gutemberg schoof zenuwachtig op zijn bank. Zelfs Vincent, die al deze redenaarsknepen nu toch wel had doorschouwd, geraakte eenigszins onder den indruk van het oogenblik. Nog een poos liet de spreker deze indrukwekkende stilte op de zaal wegen en begon dan, met berekende kalmte, rustig, in mineur.
Het was een aangeboren volkswelsprekendheid, getraind tot een doortrapte meetingrethoriek, met grove kunstgrepen en gemeenplaatsen gekruid, maar gestuwd door een overtuiging die den spreker zelf onder den indruk bracht van het eigen woord en zelfs een minder naïef publiek had medegesleept.
In forsche, breede trekken, opgeluisterd door een treffend détail, schetste hij eerst den toestand van de arbeiders uit de streek: hun zorg en kommervol bestaan; hun onverpoosd zwoegen in de fabrieken, in ongezonde gieterijen bij laaiende cubilots die de levenskracht sloopten en van den werkman een grijsaard maakten vóór den tijd. Hij beschreef hun krotten van woningen, zonder licht of lucht, hun gezin zonder zon, hun vrouw zonder bloei en hun bleeke kinderen die naar de glasblazerij moesten nog vóór ze volwassen waren.
Als contrast het tafereel van de rijke villa's aan den voet van de lachende Maasheuvels. Het luie
| |
| |
leven van de genieters die zich in weelde vetmesten aan het zweet van den arbeider. Het was als liet de spreker aan zijn publiek den geur van getruffeerde fazanten en van Bourgogne opsnuiven. En hij besloot met het klassieke beeld van den wellusteling, die in dancing en nachtbar, de dochter van den arbeider met zijn weelde verleidt, om haar daarna in het slijk te trappen.
Maar dan was hier een eerste kern van verzet ontstaan, die weldra een ernstige bedreiging voor het almachtige kapitaal worden zou. Het eerste plaatselijk syndicaat werd gesticht. Iedereen herinnerde zich nog die bijeenkomsten in het achterplaatsken van een marchand d'vins, waar zij hun stoutste plannen beraamden om gansch de arbeidersbevolking voor hun beweging te winnen. De eikel was een boom geworden, die zich van woekerplanten en parasieten had weten los te maken, om nu in volle vrijheid te groeien en te bloeien. Maar het kapitalisme had het gevaar ingezien en de strijd was ontbrand. Omdat ze begrepen hadden dat hier een macht aan het groeien was, waar het kapitaal eerlang mee zou af te rekenen hebben, omdat ze dat inzagen, wilden de machtige gieterijbazen het syndicaat klein krijgen Vandaar hun machtelooze woede, hun verbittering Om hen in weelde te laten baden, moesten de arbeiders arm en dom blijven. Voor niets zouden ze terug deinzen. Niets onbeproefd laten. Macht en list en geweld gebruiken. Liegen, beloven verdeeldheid zaaien, de arbeiders tegen elkander opruien. Ze hadden immers de volle brandkasten tot hun beschikking!
- Hoort gij, riep de tribuin, terwijl hij een lange poos wachten bleef, zoodat een ademlooze stilte de zaal weer in spanning bracht, hoort gij daar
| |
| |
buiten het getrappel van de paarden? Dat zijn de detachementen cavalerie, die uw meesters ter hulp hebben geroepen om zich zelf en hun uit uw zweet en bloed bijeengeschraapten rijkdom, tegen uw rechtmatige eischen te beschermen! Troepen en soldaten! uw eigen kinderen! proletariërs, het vleesch van uw vleesch en het bloed van uw bloed, door het kapitaal tegen u in rij en gelid gesteld, om u te beletten recht te vragen! Zoo ontsteelt men u uw eigen kinderen, om ze te drillen als de wachthonden voor de brandkast van het kapitaal.
Toejuichingen daverden, dat het pleister van de zoldering viel. Nog voor het bedaard was, vervolgde de spreker met meer klem:
- Toch zullen ze niets vermogen tegen de ijzeren macht van onzen wil, tegen het laaiend vuur van onze geestdrift. Het is een strijd van iederen dag en van ieder uur, en toch een schermutseling slechts, in afwachting van den grooten strijd - le grand soir - de vooravond van deg eindomwenteling, de wereldrevolutie die den dageraad moet inluiden van het nieuwe rijk; de wereld waar er geen knecht of geen meester meer zal zijn, waar iedereen zal voortbrengen naar zijn vermogen en verbruiken naar zijn behoeften.
En in een lyrisch begeesterde slotfraze, tooverde hij voor de oogen van zijn publiek die gulden toekomstmaatschappij van de anarchie: alle menschen broeders, hand in hand, de wereld rond.
Ditmaal kwam er geen eind aan het applaus. De zaal kookte in geestdrift. De getrouwen van de eerste banken, wilden den redenaar op hun schouders naar buiten dragen. In een roes van geestdrift was Marius op het podium gestegen om de Internationale aan te heffen. De scherpe faussetstem van Gutemberg klonk boven de ander uit.
| |
| |
Die twee, die daar straks nog als geniepige maar verbitterde vijanden tegenover elkander stonden, communiceerden nu in eenzelfde geestdrift. Zelfs Vincent voelde zijn sceptisme verdampen in deze heete atmosfeer.
In een oogwenk spoelde de zaal leeg langs den klotsenden waterval van de trap. Buiten sloeg de geestdrift tegen de huizen op, zwelde aan van de honderden betoogers die in de zaal geen plaats gevonden hadden, rolde voort door den nacht tot in de verte, waar ze weergalmde langs de rotswanden aan de oevers van de Maas.
Het was een wilde bende betoogers waar geen houden aan was. De donkere menschenmassa holde als bezeten door den nacht. Klompen en zwaar vernagelde schoenen ketsten over de straatkeien. Boven de koppen zwaaiden begeesterde vuisten petten en flambards. Moesten ze de fabrieken in brand steken? De villa's plunderen?
Een lantaarn werd stukgeslagen. Scherven rinkelden. Op het pleintje aan het station botsten de betoogers op het politie-cordon. Weer en nogmaals rinkelden stukgeslagen ruiten. Vrouwen gilden. Steenen en ijzeren bouten vlogen door de lucht. Men tierde: En avant! En avant! Mort aux vaches! Alarmsignalen en woest gefluit gierden door den nacht.
Het opstootje luwde snel. Bij den afloop van de meeting had de politie de betoogers in klein groepjes gesneden, zoodat een algemeene volksoploop vermeden bleef. Maar overal waren kleine relletjes aan den gang, werd er gescholden of gevochten.
Met Jacques, Marius, Gutemberg en enkele militanten, had Vincent een kleine groep gevormd aan het hoofd van den stoet, die reeds op drie,
| |
| |
vier plaatsen doorgebroken was. Weer botsen zij op een politie-kordon dat den weg afsloot naar de fabrieken, waarvan met de logge schaduw in den nacht wegdonkeren zag.
Onweerstaanbaar werden zij vooruit gestuwd door de opdringende menigte. Hij zag lederen helmen, het flitsen van blanke sabels. Plots, een luid bevel. De politie rukte vooruit en nog eer Vincent wist hoe het kwam, was hij alweer verder medegesleept, een donkere zijstraat in, waar het fel geslonken groepje alleen stond, terwijl anderen weer verder stuwden.
Zoo ging het twee, driemaal. Zingend, joelend, tierend, holden ze voort, zonder te weten waarheen, sloten zich bij andere groepen aan, stieten op de politie en werden weer uiteengedreven om nogmaals met enkele anderen een nieuwe groep te vormen. De betooging liep dood: relletjes, omgerukte straatlantaarns, stukgeslagen ruiten, daar bleef het bij. In de verte moest nog ergens een sterke groep zich weer gevormd hebben, want van over de huizen klonk machtig het refrein van de Internationale.
En plots, terwijl ook dit in den nacht verklonk, hoorde men aan den anderen kant, op de chaussee die langs de rivier liep, een snel aangroeiend geluid, het regelmatig gekletter van paardenhoeven op de keien. Het was de per telefoon ontboden cavalerie uit Charleville.
Ze stonden daar nog, een twintig man: de colonisten, een der sprekers, eenigen van de lijf- en eerewacht....
- Het begint te stinken! besloot de secretaris van het syndicaat. Ze hebben ons in de mot, en moesten we in hun pooten vallen, dan is ons rekening klaar. Ze kennen ons te goed. We moesten
| |
| |
het hem zien te smeren. Wat zeg jij ervan, camarade?
Ook Jacques was een oude rat die ze niet zouden snappen. Hij wist wat er gebeuren ging. Nu was het spel op den wagen, de politie te been, de troepen ter plaats, de arbeiders verbitterd. Als er de volgende dagen geen opstootjes, geen aanslagen op patroons of fabrieken plaats grepen, geen onderkruipers in de Maas gegooid werden, als de roode haan niet op de woningen van enkele directeurs aan het kraaien ging of het dynamiet aan het woord kwam, dan wou hij nooit meer het woord op een meeting voeren.
Het kwam er maar op aan dat zij allen, met zooveel ze hier stonden, niet in de muizenval liepen. Als de leiders vastzaten, luwde de beweging van zelf. Dat wist de justicie ook. Daarom viel er op te passen. Ze zouden best, elk voor zichzelf, een heenkomen zoeken. Hij en de kameraden keerden terug naar de colonie. Vandaar zou hij de beweging wel wakker houden.
Alvorens te scheiden gingen zij nog een glaasje drinken, bij een makker uit de buurt, een betrouwbaren kerel, bij wien ze konden wachten tot de straat vrij werd; een paar stappen verder, in een achterkeukentje, nauwelijks groot genoeg om het heele clubje te herbergen. Er werden een paar flesschen absinth opgehaald en weldra vonkten de sigaretten, dat men geen hand voor oogen zag.
Het leek een echt samenzweerdershol. Men bleef plannen smeden. Niemand dacht aan huiswaarts keeren. Het werd laat in den nacht en vroeg in den morgen. Men rookte, dronk en praatte verder. Zij die geen stoel waren machtig geworden, hurkten neer op den grond.
Eerst had Vincent belangstellend geluisterd.
| |
| |
Later, toen de gesprekken steeds verwarder klonken, zat hij half te sluimeren in een hoek. Eindelijk toch, na een laatsten afscheidsdronk, gingen de vrienden uiteen. Bij groepjes van twee, drie. Een warme handdruk, een opwekkend woord. De colonisten en de mannen van de C.G.T. bleven 't laatst. Deze trokken de stad in, de anderen sloegen de helling op.
Het klimmen viel lastig, na dien vermoeienden, verboemelden nacht. Langzaam zakte achter hun rug het stadje in de diepte weg. De gloed van de cubilots verbleekte in den grauwenden morgen. Toen zij halverwege de helling, den rand van het bosch bereikten, klonk reeds vogelgetjilp. Uit de vallei klonk van een paar huistoe keerende betoogers nog een Internationale.
Zoo bereikten ze tegen den ochtend, door het bosch dat nat lag van den dauw, uitgeput van vermoeienis, de nog slapende colonie.
|
|