| |
| |
| |
IV.
Zooals steeds na een crisis, was het leven op de colonie nooit zoo prettig geweest als de eerste dagen na het vertrek van den letterzetter. Eens dat deze zijn besluit had medegedeeld, was de rest vanzelf gegaan. Voor den vorm hadden de anderen aangedrongen dat hij nog een paar dagen blijven zou. En zoover liet hij zich ook overhalen, maar de zaak was beklonken. Op den vastgestelden dag had Pierre 's morgens het karretje ingespannen en de koffers opgeladen. Nog eens vaarwel, en het gezin werd naar het station gebracht.
Nu was de atmosfeer gereinigd als na een onweer. Het was als voelde iedereen, met zijn spijt over de vroegere onverzoenlijkheid, een bijzondere behoefte om zich toch maar hartelijk te toonen. Nog nimmer was Pierre zoo communicatief tegen Jasques geweest, die van zijn kant de gemoedelijkheid in persoon leek. De verzoening vierde hoogtij in wederzijdsche voorkomendheid. Nu de letterzetter weg was, hadden al de colonisten vrede met de plannen aangaande de drukkerij. Deze zou er komen, zoo spoedig mogelijk.
Den ganschen dag werkte Pierre in de steengroef. Of hij klaarde de plek waar men aan het grondwerk voor de nieuwe loods zou beginnen; vierkantte balken, zaagde kepers voor het dak. Jacques was met dat alles in den hoogsten hemel. Terwijl hij over zijn eeuwige letterkassen gebogen lag, floot hij revolutionnaire liedjes, die Marius met zijn mooie basstem begeleidde. Aan tafel sprankelde het van moppen en kwinkslagen, terwijl de aperitiefs aangesproken werden. Gedurende het werk in den tuin leerde Marius aan Vincent, die nu al mooi provençaalsch begon te verstaan,
| |
| |
de klankrijke volksliedjes uit zijn streek. De sociale theoriën bleven rusten; maar de zonnige stemming, van de eerste dagen toen hij hier verbleef, was weergekeerd. Als de tuinarbeid hem verveelde ging hij met Pierre steen uithalen of bleef in Jacques' kamer, die er als een heusche zetterij begon uit te zien, om er te leeren composeeren.
Op een goeden dag vertelde Pierre dat ze dien nacht om hout gingen. Nu men binnenkort met het bouwen moest aanvangen, werd het tijd voor materiaal te zorgen. Dat moest 's nachts gebeuren, want eigenlijk leverde hun dat het bosch. Voor een communist zijn grond, wild en woud toch gemeenschapsbezit? Eenig gevaar kon zoo'n tocht niet opleveren. Uren in de verte strekte het woud zich uit; geen menschelijk wezen was daar ooit bij nacht te zien. En wie kende hier beter den weg dan de colonisten zelf?
Gewoonlijk was het Pierre, die op zijn zwerftochten hier en daar een stam velde welke hen later te pas kon komen. Het woud was zoo uitgestrekt, dat een stam meer of minder zelfs niet werd opgemerkt; zoo leverde het ook al het hout waaraan de colonie behoefte had. Steeds had Pierre een half dozijn opslagplaatsen, waar de stammen, behoorlijk geborgen in sloot of ravijn, onder mos en blaren te droogen lagen. Eenige voorzorg was eigenlijk overbodig. Maar ze kozen den nacht omdat een beetje romantiek daar eigenlijk bij hoorde. Na 't avondmaal bleef men nog een uurtje praten, op de bank voor de deur. Toen zette men zich op weg.
- Eerst gaan we naar den Grooten Eik, beslistte Pierre. Daar heb ik een half dozijn mooie beukjes liggen. Verleden week heb ik er een ge- | |
| |
veld die me twee karren brandhout opbracht en nog moet ik er de zwaarste takken uitkappen. 't Is maar een kwartier ver, zoodat we vóór middernacht den heelen voorraad binnenhalen. Als het meevalt kunnen wij ook met den tweeden voorraad aan den Vijfhoek beginnen. De rest is voor een volgend maal.
Hij floot den schapershond die in wilde vaart kwam aangeschoten. De vier mannen doken weg in de diepblauwe schaduw van het woud. Het was een heldere maannacht, maar door den bladeren-koepel zeefde slechts zuinig wat weifelende klaarte. Fluweelzwart doken de stammen telkens in de schaduw vóór hen op.
Zoolang zij onder het schaarhout waren, steeg een walm van mos en varens en rottende bladeren omhoog bij elken stap; dan was het de pittige wierook van hars en dennennaalden in het pijnen-boschje; dan weer de zware geur van wilde bloemen toen zij aan de lichting kwamen. Zoo wist Vincent elke plek in het bosch te herkennen.
Vooraan stapte Pierre met den hond, die nu eens links, dan rechts vooruit schoot, een stuk wild of een verschrikten vogel opjoeg, die met zwaren vleugelslag in den nacht verdween. Hijgend kwam hij terug in het spoor van den meester. Beiden volgden hun weg met een zekerheid als in klaar lichten dag.
- Pas op dat je niet achterblijf, verwittigde hij Vincent. Moest je ons verliezen, dan kwam je zoo gauw niet terecht. Zelfs in vollen dag, kan je uren ronddolen zonder je weg te vinden.
Vincents blik was nu al zoozeer aan het duister gewend dat hij duidelijk de gestalten onderscheiden kon. Voorzichtigheidshalve trouwens, kwamen Jacques en Marius achteraan. Slechts als ze door
| |
| |
dicht schaarhout moesten striemden de twijgen hem in 't gezicht. Soms ook struikelde hij over een boomstronk of een wortel.
Het was de eerste maal dat Vincent zich des nachts in het volle woud bevond. Eerst dompelde hij weg in een bad van eindelooze stilte. Het geluid van hun stappen, het kraken van een dorren tak onder den voet, bleef voortrimpelen tot in de verte als de deining van de zee. Naarmate hij echter dit zwijgen kon doorgronden, herkende hij daarin al de verschillende nachtgeluiden die tot dan toe in den adem van het bosch opgelost bleven: de zucht van den wind in de kruinen, den fluweelen vleugelslag van vleermuizen en nachtvogels, het ritselen van een boschslang, het gegons van de insecten, het murmelen van een bron die tusschen de keien sijpelde.
Pierre stapte zwijgend voort. Zelfs de hond, eens zijn weelde uitgevierd, liep tegen den meester aangedrukt als werd hij met dezen opgezogen door den nacht. Ook Jacques en Marius, wier praten eerst zoo ontijdig de stilte stuk gebroken had, voelden geleidelijk de wijding die over de dingen lag.
Zij stapten door de blauwe schaduw, waaruit donkere zuilen oprezen om even snel te verzinken. Glimwormpjes lagen als sterretjes in het gras. Achter hun fosfoorblauwen glans strekte slechts donkerder het geheim van den nacht. Aan een lichting waren ze zoo talrijk alsof een stuk sterrenhemel daar tegen den rand van het schaarhout uitgespreid lag. Waar boven hunne hoofden het bladerengewelf openkoepelde vloeide de klaarte van den melkweg.
Weer doken zij in lager hout, een helling af, waarvan keien en aardkluiten wegrolden onder hun voet.
| |
| |
‘Wij zijn er! verwittigde Pierre. Hier beneden ergens heb ik de stammen weggestopt.
Hij scharrelde in de dorre bladeren van een sloot.
- Hier, jongens, pak aan!
Hun oogen waren den nacht zoo gewend, dat zij de dingen konden onderscheiden als bij dag. Hier stond jong plantsoen, met gladde, rechte stammen, waartusschen soms een stomp het wit van zijn wonde toonde, midden houtsplinters en gebroken twijgen. Daar was Pierre aan het werk geweest. Half verscholen tegen de helling stonden de takkenbundels op elkaar getast.
Een half dozijn stammen lagen daar. Er was niets minder dan Pierre's reuzenkracht van noode, om zoo'n karwei alleen klaar te spinnen. Van onder de bladeren had hij bijl en hakmes te voorschijn gehaald, waarmee hij voor elk een flinken knuppel sneed. Dan togen zij aan het werk. Met hun gevieren, den boom op de schouders, Pierre vooraan, gingen zij op weg. Een moeilijke tocht, vooral de helling op, en de stok bleek geen overbodige weelde. Niet zonder moeite bereikten zij verder den karreweg, aan welks einde zij den witten gevel van de colonie in de maneschijn zagen blinken.
Viermaal herbegon de tocht, telkens langzamer en met langer rustpoozen. Na den reeds goed gevulden dag voelde men de vermoeienis loom in de leden zijgen. Wat zou het lekker geweest zijn in openlucht te slapen, hier in de zoelte van het woud! Den ganschen dag was het stikkend geweest; de koelte deed hen goed.
Met den laatsten boom bleven ze wachten. Pierre had geen tijd gehad om de takken weg te kappen uit de kruin die nog in het schaarhout hing. Zijn
| |
| |
bijl flitste door den nacht. De slagen galmden luid in de verte. Ze hadden geen moed dezen nog mee te sleuren. Morgen zou men de boel wel opruimen. Nu waren ze te vermoeid.
De zomernacht zong Vincent in het hoofd. De adem van het woud streelde hem door de haren. Hij had zich willen neervleien op het mos, de oogen star naar den hemel, totdat de sterren van daarboven door het bladerdak op hem neer kwamen regenen.
De volgende dagen schoot men flink op met de loods voor de drukkerij, die nog vóór het slechte weer onder dak moest. Het grondwerk was voltooid. Het materiaal lag klaar. Zondag zou er een metser komen, een partijgenoot uit het naburige vlek, die een hand aan het lastigste werk zou slaan tot de anderen voortkonden. Natuurlijk voor de zaak! Want de colonisten deden alles zooveel mogelijk zelf; beurtelings waren zij houthakker, grondwerker, metser, timmerman, schilder en behanger, om ten slotte als zetter vóór de letterkas te staan en zelf geschreven artikels te drukken in een zelf ingerichte drukkerij!
In deze dagen leerde Vincent een heele boel. Hij, die zich zelf veeleer als onhandig had aangezien, stond er nu verwonderd over hoe flink hij alles aanpakte en zich uit den slag wist te trekken. Nadat hij verleden week metserdiender had gespeeld, mortel mengde en muren hielp optrekken, ontpopte hij zich nu als een timmerman die schaaf en beitel hanteerde dat de krullen in 't ronde stoven. Jacques deed het fijner werk. Ze waren bezig in de kleine loods naast den stal, waar verder nog een primitieve smis, een draaibank en allerhande ander gerief onder stof en spinrag stond te sluimeren.
| |
| |
Het was gezellig werken, in de halve schemering, waar de terpentijnreuk van versch geschaafd dennenhout zich huwde met den rook van Jacques' sigaret. Het kleine raam stond open op de diepgroene schaduw van het bosch, waar, in de verte, de kreet van een roofvogel uitklonk boven al het getjilp en gegons.
Jacques, die zoo wat van alle ambachten een beetje kende, was niet weinig in zijn schik met den nieuwen leerling dien hij boor en beitel, zaag en voorlooper leerde hanteeren. Dat alles werd door anarchistische theoriën gekruid. De onvermoeibare debater, die op dit gebied voor Marius niet moest onderdoen, kon niet nalaten met zijn welsprekendheid uit te pakken, zelfs als hij maar één enkelen aandachtigen toehoorder vond.
Maar zijn stokpaard draafde langs interessanter paadjes dan de gemeene plaatsen waar de papieren stijlbloempjes fleurden van Marius' wetenschappelijke terminologie. Hij had veel beleefd en veel gezien. En veel onthouden ook. Met warmte en kleur, maar niet zonder de oratorische effecten van den volksredenaar, vertelde hij tal van gebeurtenissen en anecdoten waarin hij zelf een rol had gespeeld.
Meest waren het herinneringen uit de jaren 90 - les années rouges - de romantische jaren van de anarchie, toen Ravachol, Vaillant, Emile Henry, Angiolillo, Caserio en Lucceni met hun roode geestdrift een capitalistische maatschappij terroriseerden. Sommigen onder dezen had hij persoonlijk gekend. Hij was een vriend geweest van Ravachol, dien hij als een stil en naarstig arbeider, een hulpvaardig makker had gewaardeerd. Hij had den negentienjarigen Emile Henry gekend, als een rusteloos studeerende jonge man, die geen dier kon zien dooden. Tot zij tot het uiterste gedreven
| |
| |
door het schouwspel van al de sociale ongerechtigheid, plots naar het wapen hadden gegrepen, om de Daad daar als een wrekend voorbeeld te stellen.
Jacques beschreef de geheime bijeenkomsten van de Parijzer anarchisten, op een achterkamertje van de Rue Mouffetard, in de sjofele arbeidersbuurt der Gobelins. Beneden, bij den marchand de vins, stond een makker op wacht, gereed om het sein te geven als er onraad dreigen mocht. Of de eerste anarchistische drukkerij, op een zolder te Montmartre, waar een paar letterzetters 's avonds na den arbeid, op een kleine pedaalpers, de manifesten drukten die den volgenden dag de terreur over de gansche stad zouden zaaien.
Ademloos spannend werd zijn verhaal als hij vertelde hoe de politie hen op de hielen zat. Hen voortdreef als opgejaagd wild. Hoe de opgejaagden, nu hier, dan daar, bij vrienden en geestverwanten onderkomen vonden en nooit langer dan één nacht in hetzelfde bed durfden slapen, steeds met de vrees dat men hen mocht uitbranden.
Maar het asielrecht was heilig! Geen makker die hen het onderkomen weigerde; geen die een onbekend voortvluchtige zelfs zijn naam zou vragen. Steeds hielp men hem verder, zoodat hij onder allerlei vermommingen, na de meest fantastische avonturen, steeds weer wist te ontsnappen, soms één oogenblik vóór dat de politie het nest binnen viel en het pas beslapen bed nog warm vond.
In de Rue de Vaugirard had hij het kleine laboratorium bezocht waar de bommen met acide picique vervaardigd werden, en dat eerst aan een Russisch student had toebehoord, doch van de eene anarchisten-generatie aan de andere werd overgeleverd, zonder dat de politie er ooit maar een luchtje van kreeg. Tot de ijver van een oner- | |
| |
varen partijgenoot heel de werkplaats in de lucht deed vliegen en hemzelf alsmede zijn geheim onder de puinen bedolf.
Jacques kende al de libertaire broeinesten, niet slechts te Parijs, maar in heel Europa schier, bij de mijnwerkers in de Noorder departementen, de zijdewevers van Lyon, de metaalbewerkers van Saint Etienne, de havenarbeiders van Toulon en Marseille. Te Barcelona, Milaan en Londen telde hij vrienden.
Tot in de minste bijzonderheid herinnerde hij zich den ochtend waarop zijn jongere broer was onthoofd, op de Place de la Roquette, de negentienjarige knaap, die het huis van een verklikker had opgeblazen, bommen in een politie-bureel had geworpen en de agenten welke hem achterna zetten onverbiddelijk had neergekogeld.
Negentien jaar!... hij was eerst sedert twee jaar op stiel, want moeder had er haar laatsten cent aan gehangen om hem te laten studeeren... Een grauwe voorjaarsmorgen. De boompjes van den boulevard stonden nog niet in den knop. Met een half dozijn partijgenooten waren ze vooruit-gedrongen, zoo dicht mogelijk bij de veuve, vlak achter het troepencordon. Nog hoorde hij de volle jongensstem, die hem zoo goed bekend was, in de scherpe morgenlucht vive l' Anarchie roepen, toen de doffe slag hem het woord afsneed.
De duisternis strooide haar asch over het stofferig werkplaatsje. Er lag een wondere glans in den blik van den kleinen, zenuwachtigen man die daar aan de schaafbank stond, met zagemeel in baard en kroezelhaar en op wiens gelaat de avondschaduw scherpe trekken uitdiepte, zooals van een dier apostelfiguren die de primitieven in de kerkportalen gebeeldhouwd hebben. Jacques zweeg.
| |
| |
Het werk was vergeten. Vincent dacht aan den negentienjarigen knaap, die met bom en revolver een nieuwe wereld wilde bouwen en daarvoor zijn jong leven had veil gehad.
Gelukkig! Ze waren verder nu! Je moest de toestanden uit de jaren negentig kennen, toen er voor den arbeider slechts ellende en verdrukking was, om het gebaar van die révoltés te begrijpen. Te begrijpen en te vergeven. Al bleef het ook een gebaar... een ijdel gebaar... Nu volgden zij andere wegen. Daar viel opbouwend, vruchtbaar werk te verrichten.
Zoo won de oude anarchist weer iets van de sympathie en het vertrouwen die anders in de jongste dagen deerlijk waren geschokt. Zoo vestigde zich bij Vincent ook weer het wankelend geloof in het sentimenteele ideaal van een toekomstmaatschappij waar alle menschen broeders zouden zijn en alle leed onbekend. Die samenleving waren zij hier aan het voorbereiden, niet door de terreur, maar door hun vrije gemeenschap. Ieder colonist was een voorlooper en een baanbreker. Zoo die baan ook langs laagland en barre vlakten liep, de zekerheid van het einddoel schonk het bewustzijn en de zelfvoldoening om, ondanks de ontgoochelingen, vol te houden tot het einde toe.
De naar applaus hunkerende redenaar die in Jacques huisde, was een overtuigde, die zelf warm werd bij het eigen woord. Niet zonder zelfgenoegzaamheid kwam hij telkens weer terug op zijn werk, het stichten van de colonie: hoe hij zonder één cent begonnen was en toch alles had tot stand gebracht zooals het daar lag; de verwezenlijking van een lang gekoesterden droom.
Want hij kende de streek, land en lieden, eer hij begon. Hij wist welk een revolutionnaire geest er
| |
| |
sluimerde bij deze arbeiders van de Maasvallei. En welk een vruchtbare grond dit voor de propaganda was. Daarom had hij midden in het woud de geschikte plaats gekozen, vruchtbare grond, ver genoeg van de samenleving om er niet door gestoord te worden. Maar niemand die den weg kende door het bosch, ginder de helling af, kon in een half uur aan den stroom te midden van de fabrieken staan.
Daar was hij begonnen. Al wat hij bezat had hij ten gelde gemaakt en daar dit niet voldoende bleek om den grond te koopen, had hij beroep gedaan op een vermogend geestverwant die, als het een ernstige onderneming gold, wel te vinden was. Die had enkele hectaren aangekocht om ze in bruikleen af te staan. Vijf jaar geleden, ongeveer rond hetzelfde seizoen, was hij hier aangekomen met zijn hond en een zak proviand, een ijzeren kookketeltje en eenig ander gerief.
Eerst voerde hij een echt Robinson-bestaan. In de luwe zomernachten sliep hij onder den blooten hemel. Het inrichten van een winterverblijf was de eerste zorg. Een voorover hellende rots in den heuvelwand werd met boomstammen geschraagd. Dan had hij de holte verder uitgediept, er een vuurhaard in aangelegd, de wanden met plaggen en graszoden afgedekt, een ruwe deur en venster ineengetimmerd. Zoodat het in een vrij bewoonbaar onderaardsch hol herschapen leek.
Heel dien tijd leefde hij van paddestoelen, die er in overvloed waren, en van het wild dat hij in stroppen ving. Kastanjes en hazelnoten vormden zijn wintervoorraad. Een paar keeren kon hij een voordracht geven en keerde dan telkens terug met een zijde spek en een halven zak meel die hem den winter doorhielpen.
| |
| |
Elk begin was hard. Behalve dat inrichten van zijn woonhol, had hij nog een strook grond ontgonnen, waar hij vroege aardappelen had gepoot. Zijn eerste oogst! Dien winter hield hij het uit met die gedroogde nootjes en dat meel, een zak boonen en erwten; half ingesneeuwd, in den bijtenden rook van vochtig hout, schreef hij zijn eerste brochure over experimenteel communisme. Wel ja, hij had het prettig gevonden, ver van de menschen, alleen met een paar boeken en zijn hond.
Maar pas begon de sneeuw te smelten, of hij moest de handen uit de mouw steken. Met die eerste lente, bekende Jacques, heb ik ook de natuur ontdekt, want eigenlijk was ik een stads-mensch die nog alles te leeren had. Zoo was mijn aardappeloogst ook voor drie kwart mislukt. Maar toen had ik het ergste al achter den rug....
Dien eersten zomer, kwamen er wel een half dozijn colonisten, zoodat men flink vooruit boerde. Het onderaardsche hol werd vervangen door een houten hut, met twee kamers, en een stalletje waar ze kippen en konijnen fokten. Een flinke moestuin werd aangelegd. Gelukkig was er onder de nieuwelingen een mijnwerker die zijn eigen tuintje bebouwd had en hen wat op de hoogte bracht. De uitslag was beter dan met die aardappelen.
Anders had hij aan die nieuwelingen niet veel gehad. Stadsmenschen die niet konden wennen of wier overtuiging tegen geen ontbering bestand was. Zoolang het er op aankwam boomen te vellen of een loods ineen te timmeren, vonden zij dat prettig. Toen de grond moest bebouwd worden, waren zij er niet meer bij. De één na den ander kreeg er genoeg van en droop af. Zij hadden het zich hier anders voorgesteld. De pot was te schraal en het bestaan te lastig.
| |
| |
Toch bleven de recruten bijkomen, zoodat het aantal colonisten niet afnam. Eerst toen de eentonigheid der herfstweken op het landschap begon te wegen bleven ook de laatste weg, zoodat Jacques voor den winter weer alleen stond.
Ditmaal was het een heerenleven. Een warme, ruime hut. Brandstof in overvloed. Eigen gewonnen wintervoorraad, meer dan hij verbruiken kon. Zijn huisdieren werden aangevuld met een geit, die hem nu ook melk verschafte.
In den zomer verscheen zijn brochure, die flink verkocht werd en boter bij den visch bracht. Zij gaf ruchtbaarheid aan de onderneming. Er kwamen bezoekers die graag steun verleenden. Toen Jacques het bestaan verzekerd zag had hij Gervaise laten komen. Met hun beidjes hadden ze 't uitstekend gehad. Alleen kon de kou hier op de hoogte vinnig zijn. Ze hadden er een deel van het neerhof bij ingeschoten dat doodgevroren was.
De lente daarop kwam Pierre. Eindelijk nog een waar de colonie iets aan had. Met de anderen was 't misère geweest. Niet één die bleef. Toch waren er genoeg. Dit jaar stroomden de liefhebbers zoo talrijk toe dat het te klein werd. Soms met vijftien, twintig man te gelijk, die men dan niet wist waar onder te brengen en die op één dag de keuken plunderden om den volgenden morgen weer heen te gaan.
Wat men toen had zien defileeren was niet te beschrijven. Er was van alles geweest. Arbeiders zonder werk die zoolang bleven tot zij iets beters gevonden hadden. Anderen zagen het voor een vacantie aan en bleven tot zij het moe waren. Landloopers brachten den nacht door in 't hooi om met het ontbijt weer heen te gaan. Tweemaal verdwenen de beddelakens. Daar kwamen pas ontslagen
| |
| |
tuchthuisboeven en rechercheurs van den veiligheidsdienst.
Natuurlijk verleende men ook asiel aan geestverwanten, die om politieke of andere redenen werden opgespoord. Van hier kon men ze trouwens gemakkelijk over de grens helpen. Maar die waren met de anderen niet op één lijn te stellen....
Anderen stonden vast in de leer. Doordat geene leer zooveel secten telt als de zuivere anarchie, was dat niet voldoende om eenige saamhoorigheid te bekomen. Daar waren libertairen en revolutionnairen; individualistische, communistische en deterministische anarchisten; fourrieristen, Tolstojanen, natuurmenschen, vegetariërs, theosofen en christen anarchisten....
Sommigen voerden dagen lang geen slag uit, onder voorwendsel dat de arbeid vrij was. Uitvinders en beterweters verknoeiden met hun experimenten in één dag meer dan de anderen in een gansche week weer goed konden maken. Voor de vegetariërs moest Gervaise een specialen pot koken; anderen eischten brutaal vleesch en eieren als men in de colonie soms al heel blij was met wat droog brood. Er kwamen Russische terroristen die hier bommen wilden vervaardigen en makkers uit Parijs die de plek juist geschikt vonden om valsche munt te slaan.
Wederzijdsche verdraagzaamheid was onder de aanhangers van zooveel verschillende strekking ver te zoeken. Iedereen hield er een eigen, vinnig verdedigde overtuiging op na, die de meest ingewikkelde vraagstukken wist op te lossen bij middel van een categorisch imperatief.
In de discussies ging het hartstochtelijk toe. En daar het de anarchistische scholastiek aan geen spitsvondigheden ontbrak, waren het de futielste
| |
| |
beuzelarijen waarover het felst gestreden werd. Zoo hadden op zekeren avond twee vijandelijke kampen met stoelen en banken op elkander losgeslagen, naar aanleiding van het vraagstuk over de verdeeling van den arbeid in de toekomstmaatschappij.
- Ja, besloot Jaques, 't was voor Pierre en mij geen kleinigheid er een vaste lijn in te houden. Wij hebben wel iets van het zuivere beginsel moeten offeren, om practische resultaten te bekomen.... Ik deed het slechts met tegenzin... en nog vraag ik mij af of ik wel goed gehandeld heb....
Ondanks al die wederwaardigheden ging de colonie vooruit. Het beste bewijs dat de onderneming leefbaar was en de idee ten slotte zou zegevieren.
Zoo had men de loodsen kunnen bouwen. Onder leiding van Pierre werden stukken grond ontgonnen om den tuin te vergrooten en akkerland te bekomen. Toen een van de colonisten was komen aandragen met een brochuretje waarin verteld werd hoe de bewoners van het Zwarte Woud grof geld verdienen met het teelen van forellen, waren zij de vijvers gaan delven om den vischteelt te probeeren.
Aan belangstelling of aanmoediging ontbrak het niet. De eigenaar van den grond, toen hij zag dat de zaken vorderden, schonk een paard. Een bekend auteur, die enkele dagen op de colonie vertoefde om zich voor een sociaal tooneelstuk te documenteeren, schonk een koe. Naarmate dit communistisch experiment ruchtbaar werd, richtte men er, zoo wat van overal, uitstapjes naar toe in.
's Zomers telde men des Zondags bij de honderd bezoekers, die na zoo'n lange wandeling graag een kop koffie of een boterham gebruikten. Trouw aan het communistisch beginsel, vroeg men geen
| |
| |
betaling. Maar allen lieten een - soms vrij aanzienlijken - steunpenning voor de propaganda.
- Ja, besloot Jacques, hier is een uitstekende propaganda te verrichten. Alleen reeds bij die bezoekers. Later heb ik nog twee verdere brochures geschreven om de beteekenis en de ontwikkeling van dit sociaal experiment uiteen te zetten. Dat wordt verkocht als broodjes.
Zoo had hij zich ten slotte een oude pedaalpers en een paar letterkasten aangeschaft om zelf enkele brochures en vlugschriften te drukken voor de syndicale beweging in de Maasvallei. Die moest steun vinden in de colonie. In verkiezingstijd had Jacques een actie op touw gezet tegen politiek en parlementarisme, die den arbeider zijn ware belangen maar uit het oog deden verliezen.
Ook had hij stakingen geleid om den revolutionnairen geest te onderhouden en aan te wakkeren. Kortom, de invloed van de colonie was zoo groot geworden dat ze, met steun van de syndicaten, een halfmaandelijksch blad konden stichten, dat overal in den omtrek, tot tegen de Belgische grens gelezen werd.
Jammer dat een pedaalpers te klein is, zoodat de drukker het beste van de winst opstrijkt. Als we ons eigen drukkerij hebben...
Nog een jaar later was er het groote, witte huis gekomen. Een ingenieur had de plannen opgemaakt. De grondeigenaar had nogmaals een flinke som voorgeschoten. Veel materiaal was ter plaats te vinden, want maanden op voorhand, lagen de stammen geveld die er voor den bouw noodig waren.
Door de tusschenkomst van de syndicaten had het werk zoo goed als niets gekost. Op een mooien Zondag waren de makkers met honderden naar de
| |
| |
vallei gekomen. Metsers hadden den steenen onderbouw tot op manshoogte opgetrokken. Cement-bewerkers hadden de vloeren gelegd. Timmerlui de gebinten ineengeslagen; schrijnwerkers de deuren en vensters, metaalbewerkers het ijzer en en de dwarsliggers geleverd. Op enkele Zondagen stond het gebouw onder dak.
Alles puur uit liefde voor de zaak. Intellectueelen, handarbeiders, kunstenaars, hadden hier saamgewerkt om een stuk van hun ideaal te verwezenlijken. Het huis was niet alleen stevig gebouwd, maar een paar sobere wandschilderingen in de groote zaal, werk van een bekend schilder, bewezen hoe een zelfde overtuiging hier hand- en geestesarbeider vereenigd had.
Vincent was weer min of meer onder den indruk van die welbespraakte voordracht geraakt, want dat was het bijna geworden. Jacques zocht naar een treffende peroratie. Wees nog eens op de beteekenis van de gemeenschappelijke onderneming, deze eerste communistische vesting, vooruitgeschoven post midden in het vijandelijke kamp der capitalistische samenleving. Bestond er mooier voorbeeld van solidariteit: al deze arbeiders die aldus hun Zondagsrust opofferden om hun geloof in de toekomst te bevestigen!
En zoover zijn we nu! besloot Jacques. Weliswaar was het huis te groot. In één opzicht liet het resultaat te wenschen over: weinig menschen bleken voor dit leven geschikt. Verleden jaar was Marius er bij gekomen - die zou wel blijven. En wat later Felicienne, die eigenlijk niet als coloniste kon aangezien worden. Zoo waren ze gezessen. Eigenlijk maar vijf. Dat was niet voldoende. Maar het zou beteren met den tijd. Tot nog toe viel het bestaan te hard. Niet iedereen bezat de noo- | |
| |
dige offervaardigheid... Maar met de drukkerij...
In het groene licht dat onder de bladeren door de ruitjes zeefde, terwijl zij in het stuivend zagemeel de deurlijsten en raamkozijnen voor de toekomstige drukkerij aan het timmeren waren, beijverde Jacques zich om weer het vertrouwen van den jongeren discipel te schooren, dat door al die jongste tweedracht toch deerlijk was geschokt.
Was die nu heelemaal verdwenen? Het leek wel. Al bleef er steeds een bezinksel over.
En de financieele toestand? Vincent kende het gebruik: in de glazenkast naast den haard, stond de spaarpot waar al de inkomsten in gestort werden: de opbrengst van Pierre's groentenverkoop en van Jacques brochures. Daaruit kon iedereen putten ‘naar behoefte’. Veel was er natuurlijk nooit in. En nog vaker bleef hij heelemaal leeg. Gelukkig dat ze den tuin hadden voor het dagelijksch voedsel.
Apart hield Jacques nog kas voor wat de drukkerij en het blad betrof. Ook waren er schulden: maandelijksche kortingen voor de landbouwmachines en het drukkersmateriaal. Zou dat niet te zwaar worden, als daar nog den last voor de pers bij kwam? Jacques rekende op de syndicaten. De libertaire groepen te Parijs zouden wel bijspringen. Dan waren er nog de beschermers: gefortuneerde geestverwanten, schrijvers en artisten die coquetteerden met extremistische theoriën.
Zou dat alles volstaan? En blijven duren? Het leek zoo vaag, zoo onzeker om een toekomst op te bouwen.
De maan hing als een zilveren bal boven de donkere golving van het woud op den heuvelkam, toen Vincent nog op een der onlangs aangevoerde boomstammen te mijmeren zat.
|
|