| |
| |
| |
III
Van over de boomen kwam een langgerekt hallogeroep de vallei uit haar middagsluimer wekken. Dat was Pierre, die met kar en paard van de vroegmarkt uit de naburige stad terugkeerde en aldus zijn komst placht aan te kondigen. Hij moest nu ongeveer aan den Vijfhoek zijn. Als hij zoo joedelde was het een teeken van goed humeur. Dan had hij een voordeeligen marktdag gehad.
Het was immers Pierre die de producten van den tuin, hier overal in de industriedorpen van de Maasvallei, aan den man bracht. Daar waren vooral de zware groenkoolen die in den vetten kleigrond welig gedijden, een specialiteit van de colonie welke reeds overal in de buurt bekend werd. De vroege soort begon nu juist op te brengen. En de langwerpige Parijzer knolletjes voor de soep!
Pierre wist zijn waar bij de huisvrouwen aan te prijzen. Jammer dat het nog een tijdje zou aanloopen, eer hij zijn aardappelen op de markt kon brengen.
In dit seizoen vertrok hij bijna iederen ochtend, nog vóór zonsopgang, met de volgeladen kar. Des Zomers was dit hun voornaamste bron van inkomsten. 's Winters moesten ze meer op de voordrachten van Jacques of op den verkoop van het weekblad rekenen.
De zon blaakte. Het was te warm om op het veld te arbeiden. Gisteren had Vincent een zonnesteek betrapt. In den hals, en tusschen de schouderbladen op den rug, waar de hemdskraag open lag, tintelde pijnlijk de verschroeide plek. Nu was hij bezig met het beekje af te dammen, opdat ze van avond water zouden hebben voor 't besproeien
| |
| |
Met die lange droogte gaf de bron zoo weinig dat ze zuinig moesten zijn. Lag de beek droog, dan moesten ze met de ton tot aan de vijvers. Dat was me geen kinderspel. En de jonge koolplantjes moesten toch water tebben. Anders gaat de boel kapot! jammerde Marius.
Deze vlocht matten voor de broeibakken. Ook het jonge plantgoed diende voor de geweldige hitte beschut. Vincent ploeterde barrevoets in de modder van de beek. De koelte sloeg hem lekker tegen de naakte kuiten. Eerst maakte hij een afdamming van graszoden; dolf dan de bedding dieper uit om den afloop van het water te regelen. En herbegon enkele stappen verder. Zoo kreeg hij telkens een putje voor een paar emmers.
Weer klonk het joedelen van Pierre. Veel dichter nu, aan de bocht. Vincent antwoordde en ook in huis moest men hem gehoord hebben, want de roode japon van Felicienne verscheen op het bordes en haar schelle stem galmde luid over de boomen.
Vincent liet zijn werk staan om bij het uitspannen te helpen. Hoofd en schouders van Pierre dobberden juist boven het schaarhout uit, met het gelijkmatig schokken van de kar. Hij riep de vrienden een vroolijken middag toe.
- Goed verkocht, hoor! Ik ben alles kwijt. En ik heb wat lekkers meegebracht voor de vrouwen.
Ze spanden uit. Vincent bracht het paard op stal. Toen hij terug kwam zaten Pierre en Marius al aan den rand van het bosch. Daar, in de schaduw, dekte men de tafel in de open lucht. Ze zouden een flinken aperitief nemen. Vandaag mocht het er af. Een prettig uurtje rust zouden ze zich gunnen, want in deze middaghitte kon men onmogelijk arbeiden. Marius zorgde voor koel bron- | |
| |
water, terwijl Felicienne met de absinthflesch kwam.
- Voor jou, Vincent?
- Wel zeker, lachte Pierre. Behandel hem nu niet als een schooljongen. Een alcoolieker zal hij bij ons niet worden, maar we moeten er daarom nog geen afschaffer van maken.
- Waar het differentiaal evenwicht der organische verhoudingscomplexies niet verbroken wordt, beweren sommige medici, kan ook de physiologische stimulans van sommige op zich zelf wel nadeelige stoffen, zooals alcohol, nicotine, caféine, geneutraliseerd...
- Marius! blijf ons in 's hemels naam nu met al je geleerdheid van het lijf. Klets niet, maar leer liever aan je discipel hoe hij volgens al de regelen van de kunst een absinth moet klaar maken.
De scherpe muntaroom dreef prikkelend op de zwoele zomerlucht. Zooals ze daar rond de ruwhouten tafel zaten of neerlagen in het gras, was dit een heerlijk rustpoosje na zwaren arbeid. Trouwens hing er deze laatste dagen een zonnige stemming over de colonie. Iedereen was goed gehumeurd. Er werd muziek gemaakt en gezongen. 's Avonds bleef men gezellig praten om nog een en ander te regelen. De volgende dagen schoot het werk op als nooit te voren.
Vooral Pierre leek veranderd. Niet langer zat hij weggedoken in zijn eenzame hut. Nu werkte hij mee in den tuin, koos het zwaarste werk voor zichzelf, bracht door zijn attenties de licht ontvlambare Felicienne in verrukking of wist, als het werk soms te saai werd, met een knipoogje van verstandhouding, aan den argeloozen Marius weer een mooie tirade te ontlokken.
Al spoedig waardeerde Vincent in zijn makker,
| |
| |
naast dien humor en dat nuchtere gezond verstand, nog een aangeboren tact, die bij zoo'n eenvoudig arbeider toch wel zeldzaam was. Het was een plezier om met Pierre te arbeiden, zoo wist deze voor afwisseling en ontspanning te zorgen door een aardigheidje ongemerkt weg. En als hij iemand opmonteren kon, straalde heel het bronzen gezicht, door de verwildering heen van zijn lange haren en kroezelbaard.
- Zeg eens, Marius, vroeg Vincent, toen beiden weer in den tuin bezig waren, vind je ook niet dat Pierre er thans zoo opgeruimd uitziet?
- Ja... dat is hij altijd, als Jacques weg is... als ging er hem een last van het lijf...
Hij wilde nog verder spreken, maar beet plots den zin af. Lagen er voetangels op dat terrein?
- Maar waarom dan toch? Kunnen ze 't niet vinden met elkaar? Ligt het aan Jacques?
Marius aarzelde. Hij zocht naar woorden.
- Wat zal ik zeggen?... Jacques is nu eenmaal niet bijzonder sociabel aangelegd. En dat dient men hier nochtans te zijn. Hij is de echte individualist die alles op eigen houtje doet, alles zelf bereddert zonder ooit iemands raad te vragen. Hij zou zich gekrenkt voelen, moest je hem op een vergissing wijzen. O! hij meent het best. Hij zal je zeggen: ik ben libertair anarchist, en het is om volgens mijn overtuiging te leven dat ik de colonie heb gesticht... Maar voor de anderen is dat wel eens minder aangenaam. Pierre weet dat en wij weten het allemaal. Als het niet ware dat Jacques andere hoedanigheden bezit, en dat wij allen van z'n goede bedoelingen overtuigd zijn...
Marius hield weer op. Over den middentuinwegel kwam Pierre aangestapt. De zon neeg reeds naar de toppen van de boomen, zoodat het
| |
| |
tijd werd om voor den marktvoorraad te zorgen. Dat gaf heel wat werk. Verscheidene honderden koolen moesten uitgezocht en afgesneden, een gansch bed knollen en worteltjes uitgedaan worden. Alles moest aan de bron gewasschen en gesorteerd en gebundeld, een smerige arbeid die je kletsnat tot op het hemd bemodderde.
Daar het oude, halfblinde paard met dien last de steile helling vlak buiten de vallei niet op kon, brachten zij eerst de helft tot over het moeilijkste deel van den weg. Zoo kon Pierre het bijladen den volgenden morgen. Dat tochtje door het slapend woud, was voor Vincent een der aangenaamste oogenblikken van den dag. Hij ging mee om Pierre bij het afladen te helpen. Ze stapten naast de volgeladen kar, onder de rustige boomen, door de stilte van den nacht.
Nauwelijks roerde hier of daar een blad. Hun stappen, het geluid van de dokkerende kar, werd opgezogen door het dikke gras en mostapijt. Een enkele onvoorziene schok, weerklonk tot in de verte tegen de stammen, die als zuilen wegrezen in de duisternis. Hier en daar, aan een lichting, brak het gewelf van zwart fluweel open voor een stuk sterrenhemel. Glimwormpjes ontstaken blauwe fosfoorlichtjes tegen een slootkant. Reuken van groen en varens, van vochtige aarde, dor hout en rottende bladeren slierden langs den nauwelijks gebaanden weg.
Op de deinende kar gezeten keerden zij terug, laat in den nacht. Met een woord, een gebaar, maakte Pierre zijn makker opmerkzaam voor het nachtelijke leven dat deze schijnbare stilte overal in zich borg: het wegbuitelen van hazen en konijntjes, het ritselen van een reebok of ander groot wild, de schier onhoorbare tred van een vos,
| |
| |
het flapwieken van een nachtuil. Verder zwegen ze. Soms hadden ze geen tien woorden gesproken op hun tocht. Maar de nacht en het bosch hadden hen nader tot elkander gebracht.
Een paar dagen later keerde Jacques terug van reis. Daar hij laat thuis gekomen en Vincent reeds van 's morgens vroeg in den tuin bezig was, ontmoette hij hem eerst aan het ontbijt. Jacques was in zijn nopjes over de reis. Te Parijs waren zijn zaakjes niet weinig opgeschoten. Hier moest alles klaar komen om met het begin van den Winter zelf te drukken.
Het groote nieuws echter was dat er een makker bijkwam: een letterzetter-drukker die hier de zaken in gang moest helpen. Als definitief colonist kwam hij niet; de man was een beetje vermoeid; een verblijf in de gezonde lucht zou hem opknappen en ondertusschen kon hij Jacques op de hoogte stellen van het vak. Zoo een beetje zetten en drukken kon deze wel, maar niet genoeg om met een gansche drukkerij op te schieten. Hij moest nog leeren met de nieuwe machine omgaan en een blad ineensteken. Dat ging me wat worden! Ze zouden eens zien!
Ditmaal wekte Jacques' geestdrift slechts luttel weerklank. Toen hij het bemerkte viel er een kilte. Iedereen spoedde zich om gedaan te maken en zijn weg uit te gaan.
Wou Jacques hen zoo maar een nieuwen makker opdringen zonder dat hij de anderen geraadpleegd had? Vincent vond het ten minste zonderling. Een zoo gewichtig besluit verdiende toch wel algemeen overleg. De ondervinding had het immers geleerd.
Toen hij er Marius over sprak, stemde deze volmondig bij. Pierre vooral zou opkijken. Die was
| |
| |
er altijd tegen geweest dat de colonie zoo'n toevluchtsoord werd voor allerlei vreemde gezellen, waarvan je nooit recht wist wat voor vleesch je in den pekel had. Dat liep altijd op herrie uit.
Zoo opgeruimd de stemming in den laatsten tijd was geweest, zoo gedrukt werd het de volgende dagen. Jacques liet geen woord meer los. Pierre bleef onzichtbaar. Hij kleuterde ergens op zijn eentje of dwaalde door het bosch. Als hij 's middags van de markt kwam, galmde zijn hallo niet meer over de boomen. De maaltijden die onlangs nog zoo gezellig leken, konden thans niet kort genoeg zijn, alsof iedereen vreesde den ander in het gezicht te kijken.
Ook Marius wrokte. Jacques' besluit druischte nu toch al te zeer in tegen de principes van solidariteit, zooals hij zich die, uit zijn boeken en brochuurtjes had voorgesteld. Maar er bestond ook een revolutionnaire casuistiek: die nieuweling kwam immers niet bepaald als colonist... alleen zoowat als gast... om Jacques in zijn werk te helpen... Ja... als men de zaak van dien kant bezag...
Loom, lusteloos, kroop een week voorbij. Den Zondag ging Jacques den nieuweling halen aan het drie uur ver afgelegen station. Vroeg in den morgen had hij zelf het karretje ingespannen. Nu behoorden paard en kar meer speciaal tot Pierre's domein, die zijn stakkerd van een knol niet graag in handen zag van menschen welke er niet mee wisten om te gaan.
- Had Jacques zich maar een beetje toeschietelijker getoond, maar een woord tegen Pierre gezegd, dan was alles wel vergeten, zuchtte Marius, toen het gespan aan de bocht verdween. Maar nu....
| |
| |
En na een poos:
- Pierre ergert zich dood over zijn paard, als hij het bemerkt. Hij alleen kent den ouden knol en weet hoe hij hem de moeilijke hellingen op moet helpen. 't Beest is schuw en half blind. Als Jacques in zijn opvliegendheid er de zweep over legt, kan je niet weten wat er nog gebeurt...
En weer na een poos.
- Daarbij, hij moest niet denken dat de zaak zoo maar afgeloopen is. We zullen nog wat zien.
Het werd niet beter toen ze, tegen den avond, den nieuweling zelf te zien kregen. Hij was niet alleen, zooals men had mogen verwachten, maar bracht vrouw en kind mee. Boven op het karretje, torende een vracht koffers, manden en doozen, die Pierre nimmer aan zijn paard had toevertrouwd.
- Jaques heeft ons eenvoudig bij den neus gehad, gromde Marius. Op den dag zelf dat die menschen hier aankomen, wil ik geen ruzie maken. Maar zoo loopt het niet af.
Jacques stelde den nieuwen makker voor, die wel eenigszins het hachelijke van de positie scheen te bevroeden. Pierre was niet te zien. Maar de vrouwen waren dadelijk dol op het kleintje, een alleraardigst meisje van een jaar of zes. Felicienne legde er beslag op om haar de konijntjes en kippetjes te toonen, terwijl Gervaise koffie zette voor het bleeke, spichtige stadsvrouwtje, dat van den langen tocht op de schokkende kar erg vermoeid scheen.
Toen iedereen aan tafel zat, kwam Pierre norsch uit zijn hut om het afgejakkerd paard, dat daar heelemaal vergeten stond, uit te spannen en te verzorgen.
Een oogenblik vreesde Vincent een uitbarsting.
| |
| |
Maar eens het paard op stal, ging Pierre weer zonder een woord het bosch in.
Jacques toonde aan de bezoekers heel de colonie. Uitvoerig zette hij zijn drukkerij-plannen uiteen, en wou het oordeel van den bevoegden makker kennen over zijn stapels letterkassen en het reeds aanwezige materiaal. Nog een poosje praatten de mannen onder elkaar, terwijl de vrouwen den tuin bekeken. Hoezeer Jacques zich ook bleef inspannen, het gesprek vlotte niet. Vincent en Marius reageerden niet op zijn geestdrift. Daar de vreemdeling ook al niet veel te zeggen had, werd het ten slotte een alleenspraak. Een voordracht, die de attentie van het zeer dunne publiek slechts matig boeien kon.
De volgende dagen geraakte de nieuweling moeilijk ingeburgerd. Toch lag het niet aan Vincent en nog minder aan Marius. Deze vooral toonde zich tegemoetkomend. De nieuwe makker hield zich echter blijkbaar op een afstand. Den ganschen dag zat hij met Jacques opgesloten in het loodsje, waar de zetterij moest komen. Men zag ze meten en plannen teekenen, hoorde gehamer en gezaag; het was als gold het een geheimzinnige arbeid, waar geen der anderen iets af weten mocht.
Marius nam het den nieuweling bijzonder kwalijk dat deze zijn pogen tot toenadering zoo afwijzend beantwoord had. Hij was gekrenkt in zijn eigenliefde. Zoo graag had hij, ook eens voor den nieuwen makker, al zijn kennis van de anarchistische theorieën tentoon gespreid. Anderzijds was Pierre, sedert den bewusten Zondag, niet meer te zien geweest.
Daar kwam bij dat deze drie gasten, ineens gansch het evenwicht van de colonie verbraken. Er moest een kamer ingeruimd worden; de dage- | |
| |
lijksche sleur was verbroken en het met zooveel moeite recht gehouden budget geraakte op een bedenkelijke helling, zoodra er maar een marktdag minder gelukkig was geweest. Want op den verkoop van Jacques' brochures of op eenig honorarium van zijn voordrachten, viel er in den zomer niet te rekenen. Te meer daar deze, anders niet onaardige verdiensten, nu heelemaal door het verwezenlijken van zijn plannen werden opgeslorpt: aankoop van lood en materiaal, zonder zijn reizen te rekenen die hem thans telkens weer deden afwezig zijn.
Vincent kreeg ongeveer den indruk alsof hij tusschen twee vijandelijke kampen stond die de colonie verdeelden: Marius en Pierre eenerzijds, tegenover Jacques en zijn drukkersgast. Het was een onweer dat zich samenpakte en vroeg of laat losbreken moest. Dit liep hier uit op een botsing, die noodlottig kon worden voor de colonie.
En dat wilde hij niet. Hij herinnerde zich nog de heerlijke overtuiging, in die eerste dagen van zijn verblijf. Neen: alles was niet zooals hij het zich had voorgespiegeld. Maar de ontnuchtering die zijn jeugdbevliegingen hem reeds meer dan eens hadden bezorgd, zou hij ditmaal ten minste zoo maar niet lijdzaam afwachten.
Vroeger was hij 'n schuchtere, onervaren knaap, die zich door de omstandigheden liet meeslepen. Nu zou hij worstelen en het hoofd bieden. Ervaring had hem gerijpt. Hij voelde zich sterk om den strijd aan te binden... voor de colonie en het idee dat hem lief was. Ook al bezorgde hem dit de onvermijdelijke ontgoochelingen.
Hij had zijn toekomst op het spel gezet om hier, in de colonie, zijn innige overtuiging daadwerkelijk
| |
| |
te dienen. Nu mocht het niet dat de tweespalt tusschen de makkers, een onbeduidend meeningsverschil, het mooie werk in gevaar brachten, waar zij allen toch hun beste kracht aan besteedden. Was hier geen rol voor hem te vervullen? Kon hij de bemiddelaar niet worden die beide partijen nader tot elkander bracht?
In den grond was Jacques niet onwillig. Als men het maar wat handig wist aan boord te leggen, als men hem vooral niet tegen het hoofd stiet, zou hij wel inzien, dat hij verkeerd had gehandeld. Pierre en Marius zouden even goed reden verstaan. Vermits die drukkersgast nu toch eenmaal hier was, zouden ze de zaak maar zoo laten. Als er dan van de andere zijde, van Jacques, ook wat toenadering kwam.
Maar dan moest vooral de nieuweling niet volhouden in zijn nukkige, weigerachtigheid. Dat ging wel een nauwelijks verholen uitdaging voor de anderen lijken. Ja... Vincent, kon ook de aarzelende houding van den man begrijpen die zich een indringer voelde en wantrouwen tegenover wantrouwen stelde... Doch dat ze nu allen eens water in hun wijn deden.
Een middeltje was gauw gevonden. Als Vincent maar een beetje het vertrouwen van den nieuweling wist te winnen en deze zich eenigszins thuis gevoelde, kon men hem diplomatisch tot wat meer toeschietelijkheid jegens Pierre en Marius brengen. Moeilijk viel dat niet. Een beetje attentie voor de kleine Loulou, het dochtertje, veroverde hem de gunst van het gansche gezin.
Zooals altijd wonnen de menschen bij nadere kennismaking. Hij, een ontwikkeld Parijzer arbeider, die over alles te praten wist; een lange, bleeke man die voortdurend zware sigaretten rookte, of- | |
| |
schoon ze hem telkens aan het hoesten brachten. Zij 'n nog jong maar reeds half verwelkt vrouwtje met blauw omringde oogen en denzelfden, nukkigen hoest. Parijs deugde niet voor haar, bekende ze lachend, eens dat ze een bijzonder pijnlijke bui in haar zakdoek trachtte te smooren.
Zelf zou Vincent het niet hebben opgemerkt, als Marius het niet brutaal had uitgeflapt, eens toen zij in den tuin bezig waren. Die twee waren tuberculeus in den hoogsten graad. Een beetje vermoeid?... 't Zou wat... Doodziek waren ze, alle twee... en een gevaar voor al wie er mee omging...
Het sloeg Vincent als een klap in het gezicht. Dergelijke dingen kende hij slechts als propaganda-lectuur over de arbeidersexploitatie, als een sentimenteel argument op debatavonden: de tering de kwaal van de letterzetters... de giftige uitwasemingen van het lood... Maar het leven daar in zijn naakte werkelijkheid, dat greep hem brutaal naar de keel. Plots dacht hij aan de kleine Loulou; ze was één en al leven en uitbundigheid. Juist vlekte ginder haar roode jurkje op den witten gevel. Zou zij dan ook?... Neen: de gezondheid bloeide haar op de wangen, hier in de frissche lucht van het bosch.
Maar Marius bekeek de dingen van een geheel anderen, nuchteren kant. Het was eenvoudig onverantwoordelijk van Jacques, de andere colonisten aan het gevaar van besmetting bloot te stellen. Met koppig egoïsme kwam hij er op terug. De colonie was geen sanatorium. Ze hadden al moeite genoeg om den boel recht te houden. Als er dit nu nog bijkwam! De aanwezigheid van die menschen was een voortdurend gevaar voor de anderen. Jacques had hen dubbel om den tuin geleid. Hier was behoefte aan flinke, gezonde ar- | |
| |
beidskracht, menschen die een steun waren voor de collectiviteit maar niet die een lastpost dreigden te worden.
Zijn halve wetenschap deed hem het gevaar voor besmetting fel overschatten. De hygiëne was trouwens een onaanvechtbaar principe in de wereld der anarchistes-scientifistes van Paraf Javal, waarmee hij had verkeerd. En zijn werkelijke angst, deed hem argumenten vinden in al de individualistische theorieën, die hij maar voor het grijpen had. Hier werd egoïsme gebiedende plicht. Als men het welzijn van allen, het bestaan zelf van de colonie niet op het spel wou zetten...
Vincent oordeelde het overbodig te antwoorden. De dood-eenvoudige tragedie van dit gezin, deed voor hem al het onderling geharrewar der colonisten in het niet verzinken. Het gevoel van zijn totale machteloosheid versomberde hem dagen lang.
Ondertusschen werden de verhoudingen op de colonie steeds meer toegespitst. Aan eenige toenadering viel in deze omstandigheden niet meer te denken. In zijn optreden tegen degenen die hij nu de indringers noemde, liet Marius steeds duidelijker zijn gevoelens blijken. En ofschoon men van Pierre wat beters mocht verwachten, toch was het te vermoeden dat hij aan de zijde van zijn makker stond.
- Meen je misschien dat hij lust heeft zich de tering op den hals te halen! nijdigde Marius bits, toen Vincent eens een schuchter poging in dien zin had gewaagd. Als jij daar niets inziet, ik wel, hoor!
Onder de vrouwen ook, liep het niet best meer van stapel. O! wel met Gervaise; dat was de zachtmoedigheid in persoon. Maar de meer tempera- | |
| |
mentvolle Felicienne leende het oor aan Marius. En daar het parijzer vrouwtje ook niet op haar mondje gevallen was, gaf een snibbig antwoord steeds weer aanleiding tot hoogloopende uiteenzettingen, waarin het zuiverste argot der faubourgs niet moest onderdoen voor het klankrijkste marseilleesch.
Gewoonlijk wist Gervaise de ruzie wel bij te leggen. Bij zoo'n gelegenheid deed zich best de invloed gelden van deze hoegenaamd niet mooie of zelfs niet interessante vrouw, die zich altijd zoo bescheiden op den achtergrond hield. En als het tusschen Jacques en Pierre nooit tot erger gekomen was, was dit ook wel aan haar te danken. Felicienne, die zich echter maar niet zoo dadelijk over een dergelijk geval heen kon zetten, ging dan gewoonlijk troost zoeken bij haar landgenoot Marius. Zijn geleerde frases vermochten het altijd uitstekend haar zenuwen te calmeeren. In den laatsten tijd echter was Vincent tot dien post van confident gepromoveerd. Dat bleek geen sinecuur, vooral als haar vertrouwen dat in een hartelijkheid overging, die bedenkelijk opdringerig werd
Eens had ze hem zoo meegetroond in het bosch om paddestoelen te plukken. Het bleek een voorwendsel om haar hart te luchten. Boun' Dious! wat was ze toch ongelukkig! Wat was dat hier toch een beroerde boel op de colonie! Pierre en Jacques altijd als hond en kat tegenover elkaar. En nu moesten die indringers de zaken nog erger maken! Och God! als er maar geen ongeluk van kwam! Ze was zoo bang... en niemand hield een beetje van haar...
Vincent zag geen middel om de litanie te stelpen.
Het tafereeltje was mooi genoeg. Ze had zich laten neervallen op zijn schoot en haar rijpe be- | |
| |
koorlijkheden wogen geen klein gewicht. Maar Vincent hoedde er zich wel voor, misbruik van de omstandigheden te maken. Hij zag ze daar, het zware hoofd met de verwarde haren op zijn schouder. Met een hoek van haar fel gekleurden schort vaagde zij de tranen weg die over haar bolle wangen bengelden, zonder eenig ontzag voor het omgegooide mandje paddestoelen, welke zij jammerlijk onder haar massieve vormen verpletterde. In het bosch klonk de ironische stem van een koekoek.
Vincent leerde voorzichtig worden. Voortaan vermeed hij zorgvuldig elke gelegenheid tot ontboezemingen. Om voor een nieuwe verrassing van het zuidelijk temperament behoed te blijven, zorgde hij er nu voor steeds Marius als bliksemafleider bij de hand te hebben.
Die kende haar.
Felicienne heeft geen sociaal anarchistisch temperament, doceerde hij. De ancestrale affiniteits-motieven hebben nog niet in voldoende mate het differentieerings-proces ondergaan, om bij haar de instinctmatig capitalistische reserves van het vroegere individu, op mechanische wijze voor een experimenteel communistische levenshouding te neutraliseeren. Als je weet hoe ze hier aangeland is! Nou, die ook... Jacques heeft haar niet zonder reden binnengeloodsd. Die wist wel waarvoor.
Marius vroeg niet beter dan uitvoerig te kunnen vertellen. Nou! uit overtuiging was Felicienne hier niet, zooals Gervaise. Was ze eigenlijk wel coloniste? Veeleer een soort gast, zooals de letterzetter. Ze bleef enkel hier voor zoolang haar makker, die in de een of andere badstad het seizoen uitdeed, weer genoeg verdiend had om haar last zelf te dragen.
| |
| |
Want deze overtuigde anarchist, was eigenlijk een croupier van beroep, die meestal in de speel-banken van de Cote d'Azur, te Bordighera, San Remo, Nice en Monaco, Paramay, Deauville of Oostende zijn bedrijf uitoefende. En vermits er daarvoor een zeker decorum vereischt wordt, kon hij zich dan maar moeilijk met een compromittant luidruchtige wederhelft vertoonen. Zoo verbleef zij tijdens het seizoen, in anarchistische villegiatuur, ver van die kapitalistische maatschappij.
In haar tijd moest Felicienne een bekende schoonheid uit de galante wereld van de Riviera zijn geweest. Vincent kon het zich moeilijk voorstellen, ondanks de bevestigingen van Marius. Maar ze had haar portretten bewaard uit die glansperiode: een hoogst provocant figuurtje in Second Empire toilet, waarvoor men, ja gerust, wel dwaasheden had kunnen verrichten.
Als Felicienne haar herinneringen uit dien tijd ophaalde was zij onuitputtelijk. Severin, zoo hiet de laatste conquette van deze rustende beroeps-schoonheid, was rond denzelfden tijd een dandy die royaal aan de roulette de rest van een fortuin liet hangen dat de vrouwtjes reeds duchtig hadden aangesproken.
De speelbank was hem echter genadig gebleven, in zooverre zij hem nog een kostwinning bezorgde, waar hij steeds bijzonderen aanleg voor had getoond. Hoe hij dan, reeds op rijperen leeftijd, met de mooie Felicienne in haar herfsttij had kennis gemaakt, mochten de tuinen van Monte Carlo weten. Zij kwamen echter uitstekend overeen. En terwijl Severin zijn seizoen uitdeed, wachtte zijn troostbare wederhelft hem geduldig in de anarchisten-colonie.
Want Severin, die keurig in habiet zijn nachten
| |
| |
vóór de groene tafel doorbracht, terwijl hij met zijn ivoren harkje gansche fortuinen wegstreek onder de klassieke formules: Faites vos jeux, Messieurs! Rien ne va plus! was in den grond van zijn hart een overtuigd anarchist, een geestverwant en boezemvriend van den hartstochtelijken Jacques. Alsmede een sentimenteel droomer, die het geheele jaar door hunkeren bleef naar de enkele weken vacantie, zooals hij ze zich daar in de vrije gemeenschap maar voorstellen kon.
- Severin? Een fideele kerel! besloot Marius. Iemand die graag een paar bankjes van duizend voor de propaganda over heeft. Zoo'n croupier verdient een mooien duit. Als hij wou, had hij in enkele maanden zijn schaapjes op 't droge. Maar wie eens gespeeld heeft, speelt zijn leven lang. Zoodat Severin het geld dat hij aan de eene speeltafel verdient, regelmatig aan de andere weer verloor.
Van die bijzonderheid was Jacques beter dan om 't even wie op de hoogte. Ook wist hij, als hij een beroep op de solidariteit van den croupier ging wagen, steeds het gepaste oogenblik te kiezen. Anders kon het gebeuren dat Severin zelf zijn laatsten louis op de groene tafel achtergelaten had. Meer dan eens had men hem het noodige geld voor den witten das en de handschoenen moeten voorschieten, die voor zijn nachtelijk bedrijf onontbeerlijk waren.
Daar in dergelijke omstandigheden het evenwicht van Felicienne's huishoudelijk budget, van categorische motieven afhing, verbleef zij dikwijls als gast in de colonie.
De overtuiging van Vincent werd niet gesterkt door alles wat hij aldus vernam. Was het met dergelijke elementen dat men een nieuwe maatschappij zou opbouwen? Zelfs de dogmatische opmerking
| |
| |
van Marius, dat juist degenen die aan den zelfkant van de capitalistische samenleving stonden, daarom de beste pioniers waren voor het nieuwe rijk, overtuigde hem niet heelemaal.
Een oogenblik deed het hem zelfs onprettig aan. Hij dacht terug aan het wereldje gedeclasseerden waarin hij te Parijs had verkeerd. Eigenlijk, ja; het was toch ook maar die ervaring, welke hem tot de anarchie had gebracht. Dat Marius zoo den nagel op den kop had getroffen was hoegenaamd niet streelend voor zijn eigenliefde.
Hij dacht liever aan wat anders. Aan Feliciene. Haar opgeruimd karakter zorgde voor wat zonnige kleur in de colonie. Daarentegen was zij ook weer een mensch met veel goede inzichten en die 't dus alles overhoop hielp. Zij wist nooit wat ze zwijgen moest, zoodat haar onverbeterlijk gebabbel steeds weer kwaad vuur kwam stoken.
Nu ze eenmaal haar vertrouwen aan Vincent geschonken had, kwam deze spoedig te weet wat hem tot dusver nog van den toestand verborgen gebleven was. Nog lag er een diepere oorzaak van oneenigheid tusschen de beide oudste colonisten. Natuurlijk de eeuwige vrouwenkwestie. Eigenlijke was Gervaise hier om Jacques gekomen, dien ze al jarenlang kende. Ze had aan zijn zijde gestaan in de critische jaren na 1894, toen na de groote aanslagen de felle anarchistenvervolging had gewoed. Met hem had ze zijn korte en zeldzame periodes van welstand doorgemaakt, om hem ook te volgen toen hij weer alles in de weegschaal had gegooid voor zijn experimenteel communisme.
Met de jaren had zij echter steeds meer en meer haar geloof, eerst in zijn grootsche bevliegingen en daarna in hemzelf verloren. Toen ze Pierre had leeren kennen met zijn zooveel nuch- | |
| |
terder temperament en zijn ietwat stroeve hartelijkheid, was de kentering gekomen. Tot hoever? Ja, dat had Felicienne niet kunnen zeggen. Maar had ze zelfs die veranderde gezindheid door niets laten blijken, onopgemerkt gebleven was ze niet. Jacques wrokte. En wat Pierre betrof, indien hij hier het boeltje nog niet aan zijn lot had overgelaten, was het alleen om Gervaise.
Alweer een ontdekking die niet optimistisch stemmen kon. Het geschil tusschen Jacques en Pierre bleek nog dieper te liggen dan hij had vermoed. Een toeval kon vandaag of morgen het conflict in al zijn hevigheid doen uitbreken. Ze was ver, de rustige zekerheid die Vincent gemeend had hier te vinden bij de opbouwers van het anarchistisch ideaal!...
Toch liet hij zijn geloof geen schipbreuk lijden. Al deze colonisten waren immers menschen van goeden wil. Hartelijk, geestdriftig en vol offervaardigheid. Telkens weer had hij het kunnen opmerken. Kon de oneenigheid niet worden bijgelegd? Zouden de verhoudingen niet opklaren?
Doch de dagen brachten geen oplossing. Integendeel. Beide kampen liepen wrokkig naast elkaar, zonder zelfs nog een woord te wisselen. Het was de benauwende atmosfeer van het onweer dat zich samenpakt.
- Als die me nog eens voor de voeten loopt, gooi ik hem den vijver in! vloekte Marius op een middag, dat het zwijgen van den drukkersgast hem weer vol verholen ironie had geschenen. Hij of ik, één van ons beiden is hier te veel. Al hun ondernemingen, van hem en Jacques, zullen nog in maandenlang geen cent opbrengen. Ondertusschen staan wij voor den last. Daar moet een einde aan komen.
| |
| |
- Waarom geen loyale uiteenzetting?
- Dan ken je Jacques niet. Die verstaat geen reden.
Plots deed Vincent een voorstel.
- Laat het aan mij over. Ik zal er Jacques over spreken. In mij stelt hij nog al vertrouwen. En met Pierre breng ik het ook wel terecht...
- Nou dan! spreek er ook eerst over met Gervaise, suggereerde Marius nog. Alle twee luisteren naar haar. Als iemand op hen iets vermag, dan moet zij het zijn.
Gervaise was aan het huishouden bezig. Marius bleef rond den keukendrempel drentelen terwijl Vincent, aarzelend, naar woorden zocht. Een scherpe rimpel kwam op haar door zorg doorgroefd gezicht toen ze hoorde wat er aan de hand was. Ja... ze had het al lang gemerkt... maar Jacques werd altijd zoo opvliegend als hij maar een opmerking vermoeden kon.... Enfin ze moesten overleggen... misschien komt het terecht.
En het kwam terecht. Beter nog dan men had durven hopen. Het was een Zondagmorgen. De drukkersgast was met vrouw en kind naar de stad en zou eerst 's avonds terug keeren, zoodat men van de gelegenheid gebruik moest maken. Gervaise trouwens, had Jacques bepraat, zachtjes maar dringend, zoodat hij met zijn impulsief karakter, plots beloofd had de zaak in het reine te brengen. Het was na het ontbijt. Felicienne, wier zenuwen tegen geen hoogloopende uiteenzetting bestand waren, was dadelijk den tuin in gegaan. Eenigszins zenuwachtig plooide Vincent zijn dagblad dicht, toen Marius de kat de bel aanhing.
- Hoor eens, Jacques... hij moest het nu niet kwalijk nemen... Maar ze wilden graag weten hoelang die drukker hier nog op de colonie zou
| |
| |
blijven. Het was immers goed begrepen. Toen Jacques hem had voorgesteld, had hij zelf toch gezegd dat de nieuweling niet als bestendig colonist kwam... zoo maar wat als gast om voor het inrichten van de drukkerij te zorgen. Maar kijk eens die stakkerd... zijn ziekte... ja, iedereen zag het hem aan dat hij tuberculeus was... zijn ziekte maakte hem tot een gevaar voor de anderen... De besmetting... daar moest toch aan gedacht worden. Ze wilden natuurlijk niemand dwingen... maar kijk eens: hoe lang zou het nog duren eer dat alles in orde was met de drukkerij.. want enfin; het zou toch niet blijven duren...
Jacques zag zich in eigen net gevangen. Aan Gervaise had hij beloofd toe te geven. Liever dan zelfs maar den schijn aan te nemen voor de anderen te zwichten, zou hij zelf het initiatief nemen. Heelemaal kon hij den nijd toch niet verkroppen. Met een vinnigen blik schoof hij den stoel achteruit. Zou het dan toch tot een uitbarsting komen? Maar even plots gooide hij het over een anderen boeg. Hij ging aan 't discuteeren om zich schijnbaar te laten overreden:
- Ja... eigenlijk had hij gedacht... had hij gehoopt... dat die letterzetter zou blijven tot heel de drukkerij in orde was, en dan... Maar hij had niet geweten dat de man zoo ziek was... Ja, dat was een ernstige questie... hij had gedacht dat hier in de gezonde lucht... Kijk! nu dat alles voor de drukkerij zoo goed opschoot, hadden ze meer dan ooit behoefte aan een man van het vak. Omdat die makker nu ziek was... ze konden zich toch zoo ondankbaar niet toonen, hem aan de deur te gooien nadat hij hun geholpen had. En er bleef een vakman vandoen voor de drukkerij. De ondervinding had immers bewezen dat ze op de
| |
| |
colonie toch niet aan landbouw konden doen.
Jacques had zich niet kunnen weerhouden een giftige zinspeling op Pierre's mislukte plannen te maken. Deze bleef zwijgen, al was hij bleek geworden. Ook Jacques was dit niet ontgaan, nu wond hij zich nog meer op.
- Wel ja! Kon men hem niet eens z'n zin laten doen? Hij liet anderen toch ook begaan. Ze waren libertairen! Niemand had er iets tegen in te brengen als hij nu z'n drukkerij wou hebben. Daarover hoefde hij geen uitleg te geven. Hij zelf had Pierre geen strootje in den weg gelegd, toen ze al de kostelijke landbouwmachines hadden gekocht die daar nu te roesten stonden.
Het ging misloopen. Pierre was recht gesprongen met een heftig antwoord op de lippen, toen Gervaise hem voor was.
- Toe nu, Jacques. Je weet wel dat we je niet willen tegenwerken. Integendeel. Iedereen wil slechts het beste. Marius komt slechts op voor 't algemeen belang. En hierover zijn we 't nu allen eens: dat die nieuweling hier niet op zijn plaats is. Dat hij ziek is, zou ik nog zoo laten, al mogen de makkers daarover hun meening hebben. Maar hij gedraagt zich niet kameraadschappelijk. Werkelijk: het is beter dat hij gaat... o! niet onmiddellijk: We zullen die zaak wel regelen... het hem langs een omwegje aan het verstand weten te brengen. Maar er moet een oplossing komen.
Ze had de hand bedarend op Jacques schouder gelegd. Trouwens, vanaf dat deze de discussie had aanvaard, wist hij zich bij voorbaat verloren. Marius drong nu ook aan.
- Ja. Zoo kan de toestand niet blijven duren. Het gevaar voor besmetting; de wetenschappelijke hygiene....
| |
| |
Vincent zag hem reeds zijn stokpaardje zadelen, maar de toestand was te ernstig; hij kwam terug op zijn onderwerp.
- Kijk: als hij niet gaat, dan gaan wij. Ik wil veel doen voor de colonie; ik heb er alles voor over, voor de Idee. Maar mijn gezondheid wil ik er niet nutteloos bij inschieten.
Vincent oordeelde het oogenblik gekomen een woordje te zeggen.
- Hoor eens Jacques. Tot nu toe heb ik in de zaak geen partij willen kiezen, omdat ik zoolang nog niet hier ben, maar thans meen ik wel het recht te hebben om mee te spreken. Jacques heeft gehandeld om goed te doen. Geen van ons denkt er aan hem te beknibbelen. Maar voortaan, als er nog zoo'n belangrijk besluit moet genomen worden, ware 't goed eerst het oordeel van de andere makkers in te winnen. Nu zou 't voor iedereen best zijn, als er een voorwendsel kon gevonden worden om den makker te doen begrijpen dat hij hier overbodig is. Later, als de gebouwen voor de drukkerij er staan, is het nog tijd om naar een behoorlijk vakman uit te zien. Iemand die de andere makkers niet zoo voor het voorhoofd stoot... en waarover wij ons eerst akkoord hebben gesteld.
Gervaise wierp een laatste argument in de schaal.
- Toe nu, Jacques. Je ziet dat we 't allen eens zijn. Geef jij nu toe, in het belang van de zaak Ik weet wel dat jij je meening steeds voor het algemeen belang geofferd hebt. Dat zal je nu ook doen. Het zal hier zoo veel prettiger worden als we allen weer akkoord zijn.
Zoo'n vleierij trof. Jacques antwoordde niet, maar was blijkbaar overwonnen. Hij schoof zijn kop koffie onaangeroerd op de tafel en ging zon- | |
| |
der één woord naar zijn kamer, waar hij voor de rest van den dag opgesloten bleef.
Nu volgden een paar critische dagen, maar Gervaise bracht ook de rest in orde. Wellicht had Jacques zelf over de mogelijke gevolgen van zijn halstarrig volhouden nagedacht. Moesten Pierre en Marius heengaan, dan was de eenige tegenwoordige bron van inkomsten verstopt. Daar het anderzijds den letterzetter hier toch niet bijster beviel, was het niet moeilijk geweest met dezen tot een akkoord te geraken. Eenige dagen later, toen men weer aan de ontbijttafel zat, kondigde de man zelf aan dat hij vertrok: Jacques kende nu al een en ander van het vak, zoodat zijn hulp hier niet langer onontbeerlijk was. Hij wou, nu de zomer ten einde liep, maar weer terug naar zijn oude betrekking, daar de patroon zijn plaats niet langer kon open houden.
|
|