| |
| |
| |
II.
Even boven wat ze de vijvers noemden, en dat eigenlijk slechts een paar onder eendenkroos en biezen verborgen modderpoelen waren, arbeidde Vincent met Pierre in de kleine steengroef die daar de rotsachtige helling openbrak. Van hier kon de blik gansch de naar het witte huis ombochtende vallei omvatten. Als op een prentje overzag men de colonie zooals ze zich geleidelijk had ontwikkeld.
Tegen den boschrand, uitgedolven in de helling, lag de voorraadkelder - meer dan een met takken en graszoden afgesloten hol was het niet - waar Jacques zijn eersten winter had doorgebracht, met de koppige volharding in het verwezenlijken van zijn idee. Wat lager stond de hut die ze daarna hadden opgetrokken: ruw gevierkante boomstammen, waartusschen met leem bestreken takken waren gevlochten. Dat was de eerste woning geweest, die nu nog tot koe- en paardenstal diende. In de loods en onder het afdak stond het akkergerief: ploeg en egge en rol; zelfs een zaai- en een maai- en een dorschmachine. Je kon den vorm onder de dekzeilen herkennen.
Grootscheeps was het hier aangepakt. Jammer dat dit alles zoo weinig dienst deed. Bij gebrek aan colonisten. Zoo hadden ze verleden jaar het landbouwbedrijf moeten stop zetten om vooral aan tuinbouw te doen. De poging tot vischteelt was ook niet bijster gelukt. Toch ging de colonie vooruit. Dat zag je weer aan de groote loods, die tot woning had gediend tot het witte huis er gekomen was. Daar was nu de drukkerij, met de pedaalpers waar Jacques zijn brochures op drukte. Ook een kleine smidse en schrijnwerkerij waren daar ge- | |
| |
borgen, want hier in de eenzaamheid moesten ze zich voor alles zelf behelpen.
Thans werd de drukkerij vergroot. Een deel van de loods zou als zetterij ingericht worden. Daarnaast diende dan een nieuw gebouw opgetrokken voor de groote pers die er nu nog bijkwam. Ze was al besteld. Daar de colonisten alle werk zooveel mogelijk zelf deden, waren Pierre en Vincent alvast bezig voor het materiaal te zorgen. Het was een boffer dat deze rotshelling zoo overvloedig steen leverde. Hier en daar moest slechts een dunne grondlaag weggeruimd worden, om dadelijk op mooie blokken te stuiten.
Een prettige arbeid, waarbij schier iedere houweelslag een verrassing bracht! De vreugde telkens om het ontdekken van een mooi bruikbaar blok, en dan de moeite om het los te krijgen! Dat was geen kinderspel, met hun beidjes tegen zoo'n reuzenkerel! Spade en houweel, handboom en breekijzer kwamen er bij te pas. Pierre's reuzenkracht verrichtte wonderen. De spieren kwamen als koorden op zijn armen liggen, telkens hij den hefboom in een gleuf trachtte te wrikken of een logge massa tot op den rand van den kuil wou heffen. Vincent sloeg met het houweel de stukken los, ruimde de brokkelingen weg, sorteerde de steenen of ging, met den kruiwagen vol grint, de putten vullen van den aardeweg.
Het was Vincent aan te zien dat hij hier leefde in open lucht. Zijn gezicht kreeg een bronskleur. Hij werd sterker en struischer met den dag. Hij at als een beer. Zijn handen kregen eelt en werden 't werktuig gewend.
Eerst had hij er wel tegen opgezien, met dien norschen Pierre aan het werk te staan. Van al de colonisten was deze hem het minst sympathiek.
| |
| |
Nu bleek hij toch wel een goedmoedige kerel, alleen een beetje primitief. Het kwam er maar op aan een aanknoopingspunt te vinden. Met een enthousiast zooals Jacques, of zelfs een naief overtuigde zooals Marius, bestond er toch meer verwantschap dan met zoo'n hoeveknecht.
Een poos lang hadden ze zwijgend naast elkander gewerkt. Pierre antwoordde éénsilbig ja of neen, op al de tegemoetkomende vragen van Vincent. Soms ook heelemaal niet. En wellicht ware de andere reeds teruggekeerd naar zijn tuin, indien dit werk in de groeve niet een dankbare afwisseling geboden had.
Geleidelijk echter scheen Pierre te ontdooien. Hij had zijn vest afgelegd en de mouwen opgestroopt. Al spoedig ging hij zoo heelemaal in zijn werk op dat zijn gezicht er van glom. Onwillekeurig moest Vincent die mooie, regelmatige trekken bewonderen onder het donker goud van den verstreuvelden kroeskop: dat was de kop en het torso van een Grieksch athleet.
- Flink jongen... aanpakken... hier zoo... wij hebben hem! hijgde hij, terwijl zijn handboom een extra zwaar blok trachtte los te maken, die wil niet toegeven... Maar hij zal... daar zoo... hou vast... goed... we krijgen hem... Wacht rekel!... Opgepast... laat hem niet los... toon dat je hem de baas zijt... Daar!
Met kinderlijke vreugde kregen ze zoo de zware steenen los en uit de groeve geheschen. Onder zijn ruw uiterlijk, bleek bij Pierre een zachter kern te schuilen dan wel iemand had vermoed. Vincent had het wel in de gaten, hoe die ruwe kerel steeds ongemerkt het zwaarste werk op zich nam om den makker te sparen.
- Da's arbeid! Hè kerel! wat anders dan zoo
| |
| |
over een boek te liggen... daar krijg je spieren van! Je zal eens zien als je pas een maand hier bent. Je wordt nog zoo sterk als een os. Da's me 't leventje hier in de boschlucht. Als we dezen winter voor wekenlang ingesneeuwd zijn, kan je nog genoeg boekwurmen.
Het was de arbeid, die den anders zoo zwijgzamen Pierre aan het praten bracht. Telkens Vincent zijn kruiwagen vullen kwam, hernam hij het afgebroken gesprek.
- En heb je hier den omtrek al gezien? Ben je al in 't bosch geweest? Ik zal je eens meenemen... alleen loop je verloren... je kan dagen en nachten ronddwalen zonder je weg terug te vinden. Zoo 's avonds, als alles rustig is, moet je eens meegaan. Heb je al een nacht in het bosch rondgebracht? Bij jullie zijn er geen wouden; alleen zoo maar wat laag hout en dennen. Hier is 't wat anders: reuzen van boomen, eiken, beuken, kastanjelaars! Je moet de purperbeuken eens zien: stammen als de zuilen van een kerk! En 's nachts, dan voel je je daaronder zoo klein. Ik zal je eens meenemen naar den Vijfhoek. Daar hebben de kolenbranders verleden jaar een lichting gehakt. 's Nachts krielt het er van wilde konijnen. Heb je ze al eens zien spelen in de maneschijn? Ik heb Flic wel twintigmaal moeten afranselen omdat hij niet tegen te houden is. Maar de natuur ransel je d'r toch niet uit. Nu moet ie maar thuis blijven. Voor de vogels ook... vroeger hielden wij een kater, maar die maakte zoo'n jacht dat ik hem ten slotte weg moest doen. Anders was er hier geen vogel rond het huis gebleven... En nu... luister eens: 's avonds hebben wij twee nachtegalen en merels bij de vleet.
- Ben je al lang op de colonie?
| |
| |
- Haast vier jaar. Alleen Jacques is langer hier. Ik ben er den eersten zomer bijgekomen. Wij tweeën zijn de eenigen van die oude generatie... Ja, ja... ik heb me nog al een volkje zien komen en gaan...
- Maar dat begrijp ik toch niet. Hoe komt dat? Waarom laten ze 't boeltje staan, vermits wij toch vooruit boeren? Zijn er dan zoo weinig die iets over hebben voor de idee? Ik zelf, ik ben nog maar zoo kort hier, maar ik begrijp niet dat men het op kan geven. Wat moeten Jacques en jij, die de colonie hebt zien opkomen, tevreden zijn over den afgelegden weg! Je moet zoo ongeveer het gevoel hebben alsof je telkens een stap nader kwam tot het ideaal.
Pierre had zijn handboom onder een grooten steenblok gestoken en rukte uit alle macht.
- Daar!.... los hakken.... dan krijgen wij hem....
't Gesprek ging hem blijkbaar te hoog, vond Vincent. Pierre zakte weer in zijn waardeering. Toch maar een primair; niet eens iemand die er door de studie bovenop wou komen, zooals Marius. Die sloeg wel den bal mis, die wou je wel overdonderen met zijn halfgare geleerdheid, maar daar viel toch mee te praten. Die begreep je toch!
Vincent wou het nog eens probeeren. Zou Pierre wel het belang van hun pogen beseffen?
- Toch is het prettig, te weten wat de steen dien we nu hakken, moet dienen om onze drukkerij te bouwen. Dat is toch wat anders, dan te werken voor een patroon. En we gaan vooruit! Het zal een mooie aanwinst zijn, die drukkerij!
Pierre bleef zwijgen. 't Leek wel of dit onderwerp hem niet beviel. Wat een zonderlinge kerel. Nu bleef hij stug. De gezellige stemming van daar
| |
| |
straks, toen hij 't over het bosch en de boomen had, was gebroken. Misschien bleef hij liever alleen. Vincent had den indruk dat hij zich opdringerig had aangesteld.
Het stemde onbehaaglijk. Moest je dan hier zoo oppassen om je tong niet voorbij te klappen! Was er dan niet meer onderlinge verstandhouding? Gisterenavond had Jacques er op aangedrongen, dat het gebouw zoo spoedig mogelijk klaar moest komen. Anders kregen ze de pers thuis, zonder dat men ze installeeren kon. Waarom werkten de anderen dan niet mee?
Vanmorgen, bij het ontbijt, had Vincent zich de vraag gesteld. Waarom deed Marius niet mee? En waar bleef Jacques zelve dan?
Bij 't middageten kwam het uit. Vroeg in den ochtend was Jacques vertrokken. Felicienne vertelde het. Door het bosch was hij naar het station van het nabijgelegen dorp gegaan. Hij wou naar Parijs, waar hij nog een en ander voor de drukkerij te beredderen had. Dat gebeurde wel meer. Het kon best dat hij eenige dagen wegbleef.
- Vreemd, zoo zonder iemand te verwittigen, zonder zelfs een goeden dag aan de makkers! Waarom had hij met geen woord over zijn plannen gerept? De gemeenschap was er toch bij betrokken?
Marius en Pierre schenen die handelwijze doodgewoon te vinden. Zij wisten wellicht van de zaak en hadden het niet noodig geoordeeld den nieuweling in te wijden. Vincent voelde zich eenigszins gekrenkt dat men hem daarbuiten hield.
Maar de ongewone vroolijkheid, 's avonds aan tafel, verdreef die ontstemming. Ook Pierre's humeur was opgeklaard. Hij tapte zelfs zoute moppen waar Felicienne danig op gesteld scheen.
| |
| |
Zij kraaide het uit van pret, met gillend schoklachen, en herhaalde de mop telkens nog eens in 't Marseilleesch, ten behoeve van Marius.
Vincent voelde zich zoo maar niet dadelijk thuis in die plotse uitbundigheid. Zelfs de anders zoo bescheiden Gervaise, scheen nu aangestoken door de algemeene vroolijkheid. Maar Pierre vooral. Na zijn stugge terughouding was het alsof hij plots opbloeide. Op het aandringen van de vrouwen stemde hij er zelfs in toe zijn gitaar te halen.
Hij bezat een rijke, diepe basstem, merkwaardig geschoold, en zong niet zonder gevoel de oude volksliedjes uit zijn streek. Zoo vernam Vincent dat hij herkomstig was uit de Haute Savoie. Ook Felicienne had een helder orgaan; ze stemde dadelijk mee in. Zelfs de zoo nuchter doende Marius, die echter gelijk alle méridionaux naast eenigen aanleg voor muziek en zang geen onaardige stem had, deed spoedig mee, zoodat het een echt concert werd.
Een prettig uurtje, waar Vincent weer heel wat bevliegingen aan vast kon knoopen! Dat was nu eens volkskunst! Al die stoere en stroeve gezichten, je kon ze zien opgaan in hun lied. Hij voelde zich één met al die makkers, verbonden door één zelfde doel en streven, allen communiceerend in een zelfde simpel geluk.
Het was laat geworden eer men weer aan den arbeid dacht. Marius deed opmerken dat men van het weer moest profiteeren, om vandaag nog met het koolenplanten gedaan te krijgen. Het seizoen was al gevorderd...
Daar Pierre nog voor boodschappen naar het dorp wou, besloot Vincent de steengroeve maar weer voor den tuin te ruilen. Marius ledigde de
| |
| |
broeibakken, die nog nieuw zaaisel moesten krijgen. De laatste winterkoolen werden nu gepoot. Daarna zouden ze de voren trekken om de oudere, flink opschietende plantjes, aan te aarden.
Toen hij Marius aan de bakken bezig zag, bemerkte Vincent dadelijk dat hij er nurksch en overwolkt uit zag. Maar de leerjongen kende zijn meester al: die liep nu te pruilen, omdat de andere vanmorgen zijn tuin verwaarloosd had! In den grond had de kerel eigenlijk gelijk: de arme stakkerd sloofde zich af van den vroegen ochtend tot den laten avond. En toch was het niet bij te houden. Was het te verwonderen dat hij op dit gebied geen scherts verstond?
- Wacht, Marius, ouwe jongen! Ik kom weer een handje toesteken. Kijk maar niet zoo zuur. We komen nog van avond klaar; en morgen help ik je den ganschen dag.
- 't Wordt tijd ook! Ik vreet mijn hart op, als ik de plantjes zoo zie stikken. Ze moesten wat meer aan den tuin denken!
- Maar de drukkerij is toch ook van belang; die kan evenmin wachten; de machines...
- Drukkerij!... drukkerij... nog te zien of het wat opbrengt! De tuin, daar ben je zeker van, daar moeten we van bestaan! Als ze, in plaats van altijd nieuwe plannen te verzinnen, waar je nooit afweet wat ervan terecht komt, wat meer den gieter hanteerden, dan zouden wij er nu beter voorstaan. In den tuin is minstens voor zes man, den ganschen dag werk! En ze laten mij alleen...
Jacques' wijdsche plannen schenen bij Marius niet in te slaan. Een goede dosis nuchter gezond verstand kon men dezen in elk geval niet afstrijden. Financieel stond de colonie er niet zoo bijzonder schitterend voor. Dat had Vincent al
| |
| |
bemerkt. Kon men het Marius kwalijk nemen, dat hij hier op zijn stuk bleef staan. De tuin was toch de eenige bron van zekere inkomsten....
Nu Marius eenmaal dien weg op was, zou Vincent hem wel verder krijgen. Hij zou hem aan den praat houden, tot hij wist wat hij wou.
- Waarom vraag je dan nooit aan Jacques of aan Pierre, om een handje toe te steken.
- 'k Zou wat! Die te vragen!
- Kom je dan niet overeen? Dat is toch algemeen belang! Of schort er iets?
- Tja! wat zou ik zeggen, prakkezeerde Marius, terwijl hij naar woorden zocht, dat kan zoo maar allemaal niet in een oogenblik gezegd worden....
Hij liet de plantjes in den steek, zette de hand in de heup en vervolgde met oratorisch gebaar:
- De complexen van solidariteit en sympathie, welke met een onderlaag van wederzijdsche gemeenschapsbelangen, de psychologische grondslagen vormen waar het economisch probleem van het experimenteele communisme op rusten moet, zijn in het huidige stadium van ontwikkeling der kapitalistische maatschappij, noch zoozeer aan allerlei fluctuaties van buiten uit onderhevig, dat dit een zeer delicate kwestie wordt. Die sympathie, die solidariteit... enfin, je begrijpt me wel: 't loopt hier allemaal niet op wieltjes. Dat bemerk je zoo niet van den eersten dag. Maar je zal wel met den tijd. En met de atavistische factoren, waardoor de relatieve waardebepaling van onzen arbeid...
De vloed van stadhuiswoorden zou voor het eerst wel niet te stelpen zijn. Doch Vincent wist nu waar het schoentje neep. De colonisten waren het niet eens onder elkaar. Dat was de zaak en dat wierp wel een vlek, op de heldere, klare ver- | |
| |
houdingen die hij zich hier had voorgesteld. Van de mooie harmonie, de opgang naar een zelfde ideaal, bleef wel niet veel meer over.
Nu was Marius misschien wat zwaar op de hand geweest; hij dikte graag de kleuren aan, alleen maar om beter het gewicht van zijn woorden te doen voelen. Maar toch, menig feitje dat vroeger onopgemerkt bleef, kreeg nu beteekenis voor Vincent. Voor het eerst misschien, vond hij alles hier niet zoo rooskleurig als het er eerst uitzag.
Iets begreep hij niet. Hij had zich de colonie immers als een beeld van de toekomstmaatschappij gedacht, van het nieuwe rijk waar iedereen naar eigen goeddunken handelde, waar er geen verplichtingen drukten en dus vrede en eendracht heerschen moesten. Elk van de colonisten had toch een of ander offer gebracht om hier zijn ideaal te verwezenlijken: Jacques, die hartstochtelijke apostelnatuur; de onvermoeibare werker Marius zoowel als de goedmoedige Pierre. Ze bleven natuurlijk altijd wel menschen, die over kleinigheden onderling verdeeld konden zijn, maar waar het algemeen belang der colonie op spel stond moesten zij zich daarboven stellen?
Aanvankelijk had hij dat gemeend. Het dal lag zoo rusttig en kalm, ver van steden en dorpen, midden in het bosch en de primitieve natuur. Zeker: de toekomstmaatschappij was het niet. Nog moesten zij afrekenen met de capitalistische samenleving. De colonie was een eiland, te midden van vijandiggezinden. Maar dat juist moest de saamhoorigheid sterker maken.
Ja, zoo hoopte hij ten minstte. Maar die mooie hoop, bleek ook al tegen geen werkelijkheid bes stand. Daar moest ergens een wondeplek zijn. Vincent voelde het, al kon hij er nog niet den
| |
| |
vinger op leggen. Dan zou hij Marius maar weer eens polsen. Doch deze, die aan het eind van zijn welsprekendheid was, toonde zich minder toeschietelijk. Hij aarzelde. Zocht uitwegen. En bracht ten slotte het gesprek op een ander spoor.
Eerst een poosje later, toen Vincent heelemaal het vertrouwen van zijn makker veroverd had, kwam hij wel meer te weten. De mooie solidariteit liet heel wat te wenschen over. En de bloei van de colonie, leek niet veel meer dan oogverblinding, Van het begin af aan, vertelde Marius, waren er moeilijkheden geweest. Dat kwam omdat ze alles veel te doctrinair hadden aangepakt.
Daar het libertaire beginsel de meest onbeperkte vrijheid huldigde, had men hoegenaamd geen regel willen stellen. Werd als colonist aangenomen wie zich presenteeren wou. Een onbegrensde gastvrijheid. 't Was me ook een zoodje geweest. Een tijdlang kende de colonie slechts een vlottende bevolking, want de meesten hielden het er niet lang uit. De overtuigden een paar maanden toch, en 's winters wat langer omdat men dan zoo gauw geen heenkomen vond.
Fais ce que voudras. - De chacun suivant ses forces, à chacun suivant ses besoins. - Die anarchistische stelregels werden naar de letter toegepast. Iedereen deed wat hij wou, bleef tot hij er genoeg van had en nam gewoonlijk nog wat hem aanstond, als souvenir van de colonie mee. En daar elk colonist er zijn eigen theoriën op nahield, die hij per sé in practijk wou stellen, vorderde men aanvankelijk slechts weinig met dit voorbereiden van de toekomstmaatschappij.
De mooiste principes had men ten slotte wel overboord moeten gooien, bekende Marius niet zonder ironie. Een selectie was noodig. Thans was
| |
| |
ten minste de instemming van al de anderen noodig, voor het aanvaarden van een nieuw colonist. De bevolking der colonie was er leelijk door geslonken, maar men won in gehalte, wat men verloor in getal.
Ook lag er een verschil in doctrine tusschen Pierre en Jacques. De eerste wou een productie-colonie, die in haar eigen behoefte voorzag, om zoo zelfstandig mogelijk, buiten de huidige kapitalistische maatschappij te staan.
- En daarin heeft hij gelijk! gaf Marius toe. Tuin- en landbouw-exploitatie zijn de essentieele causaliteits-voorwaarden, voor het economisch evenwichtspunt waarrond het experimenteel communisme evolueeren kan. Zie Kropotkine. Van den grond moeten we bestaan!
Pierre kende trouwens zijn vak. Verleden jaar was hij begonnen, al hield Jacques, die alles van zijn drukkerij en propaganda verwachtte, zich afzijdig. Ze hadden het groot stuk bouwland ontgonnen dat daar nu weer braak lag aan den ingang van de vallei. Ze hadden de machines gekocht die daar ongebruikt onder de loods stonden.
Het was een reuzenarbeid geweest. Maar die vlot van stapel liep, onder de leiding van Pierre natuurlijk. Toen kwam de onwil van de anderen, die op dat oogenblik bijzonder talrijk waren. Zij waren anarchisten. Vrije mannen die onder geen voogdij wilden staan. Niemand had hier te bevelen. Elk zijn eigen baas.
En al die makkers, die zelfs nooit een eigen tuintje hadden bebouwd, wilden nu aan het regelen en beredderen dat het een aard had. Maar zoo nam het Pierre niet op; hij zou zijn wil doordrijven. Tot ze hem alleen lieten, en hij in arren moede het bijltje er bij neer moest leggen.
| |
| |
De onderneming diende gestaakt tot hij weer medewerkers vond. 't Was tijd, geld en arbeid verloren. Want de zoo moeizaam ontgonnen grond werd alweer door het onkruid overwoekerd. De kostbare machines waren dood kapitaal. Pierre was er stug en nurksch door geworden, vooral tegenover den licht triomfeerenden Jacques, die nooit voor het plan had gevoeld. Maar toegeven dat hij mis was geweest kon hij niet. Ze hadden hem in den steek gelaten.
Marius had zich een sigaret gerold en peroreerde met zelfgenoegzame uitvoerigheid. Zoozeer ging hij op in zijn verhaal, dat hij er de stadhuiswoorden schier bij vergat. Vincent zat aan den rand van de beek.
- En Jacques?
- Jacques?... ja, die gaat zijn eigen weg... 't ergste is maar dat wij nu niet meer remmen kunnen. En waar zijn plannen ons voeren zullen mag de hemel weten! Voor hem is de tuin bijzaak; hoogstens goed om wat groente op tafel te brengen. Voor hem is de colonie slechts een middel om beter den strijd tegen de capitalistische samenleving aan te binden. Zij moet een brandpunt van propaganda voor gansch den omtrek worden.
Jacques was immers de geboren propagandist. Van de revolutionnaire arbeidersbeweging in heel de Maasvallei, had hij nagenoeg de leiding. Hij stichtte groepen en vereenigingen, syndicaten, propagandacomité's. Hij gaf voordrachten en hield meetingen, schreef artikelen en brochures, richtte stakingen in. Op alle mogelijke manieren diende de klassenstrijd aangevuurd, om er de munt van een anarchistische propaganda uit te slaan.
Ook begon zoo'n actie vrucht te dragen. Nergens bloeiden de syndicalisten zoo als hier. Onlangs had
| |
| |
de C.G.T. een regionaal secretaris in de départementshoofdstad moeten aanstellen. Op enkele maanden was het aantal bewuste, georganiseerde arbeiders verdubbeld. Zoowat overal braken stakingen uit. De loonen stegen. Er bestond een revolutionnair blad, waar Jacques natuurlijk hoofdredacteur van was. En het geraakte flink verspreid, want deze was niet alleen een redenaar, hij had ook een vinnige pen. Zijn invloed groeide met den dag.
Vermits hij de colonie dus ten dienste van de arbeidersbeweging had gemobiliseerd, achtte hij het ook vanzelfsprekend dat de syndicalisten haar recht hielden. Het blad kreeg van hier en daar wel toelagen; de lezingen en voordrachten, artikelen, brochures, werden zooniet behoorlijk, dan toch op bescheiden wijze gehonoreerd; en Jacques - dat moest men bekennen - stortte belangeloos heel de opbrengst in de kas van de colonie.
Maar daar juist weer lag de knoop! vond Marius. Want zoo'n colonie moest toch in de eerste plaats bewijzen dat een productie in vrije gemeenschap, ook in eigen behoeften kon voorzien. Wat kwam daarvan terecht als het boeltje door toelagen en giften van buiten uit, moest bestaan?
- En we hebben toch ook onze eigenliefde, ging hij voort. Pierre noemt zoo iets klaplooperij. Jacques kijkt zoo nauw niet! Vooral als hij in de penarie zit... wat nog al eens gebeurt. Een vraag om steun, een beroep op de kas van de syndicaten, dat aankloppen bij vermogende sympathiek-gezinden... ik zal maar zeggen dat het mij een beetje de keel uithangt. Pierre is hooghartig van natuur. Maar sinds die geschiedenis loopt hij heelemaal overstuur. 't Gebeurt dat wij hem dagenlang niet te zien krijgen; dan zit hij in z'n hut of in het bosch.
| |
| |
- Om Jacques te ontwijken...
- Och! openlijke vijandschap is het niet. Hij weet Jacques wel te waardeeren: zijn eigenschappen, zijn enthousiasme, onbaatzuchtigheid, energie... Maar deze heeft toch ook zijn gebreken. Dat hij de colonie heeft gesticht, daar laat hij zich graag wat op voorstaan. Tegenspraak duldt hij niet. Hij moet maar eenigen weerstand vermoeden, om koppig den eigen wil door te drijven. Al wist hij bij voorbaat, dat hij bersten moet. En opvliegend daarbij... een beetje autoritair...
- Zoo...
- Ja... vroeg of laat komt het tusschen die twee tot een botsing. Goed dat Pierre heel wat verdragen kan. Dan blijft er ook nog Gervaise, die, als het dreigt mis te loopen, alles weer in den haak weet te brengen. Kijk, Vincent, je zou het zoo aan haar niet zeggen... maar dat is een vrouw! Felicienne is maar een kind; maar Gervaise heeft zoo haar eigen manier, zonder dat je het merkt, om alles weer goed te maken... En dat is hier nog al eens noodig...
De duisternis begon te vallen. Zomeravondrust kwam over de vallei. Ze zaten beiden, Vincent en Marius, tegen den rand van de gracht in het hooge gras. Zijn verhaal was simpel, zonder groote woorden nu. Eindelijk bemerkte hij dat hij het werk had laten staan en den nieuweling wellicht te veel had verteld.
- Kom; we moeten nog de laatste rij planten. En gieten. Dan zijn we klaar voor vandaag. Morgen beginnen we aan de aardappelen.
Toen het gedaan was bleven ze nog treuzelen. Vincent waschte zich de handen in de gracht en bleef werktuigelijk zijn klompen afvegen aan het gras. Hij vond het beroerd. Zij leefden hier schier
| |
| |
als kluizenaars, ver van de maatschappij, alleen om hun overtuiging te dienen. Dat waren nu menschen die het allen eerlijk meenden, in staat tot de mooiste offervaardigheid. Het waren idealisten, enthousiasten, apostels, wereldhervormers!... En toch konden ze niet eens...
- Maar Pierre en Jacques zijn geen kinderen... Er moet toch middel bestaan om...
Eerst antwoordde Marius niet.
- Kom, we gaan naar huis. Het eten moet klaar zijn.
En weer na een poos.
- Hem!... ja... Je zult nog wel leeren, als je hier pas zoolang ben als ikzelf. 't Blijft niet alles zoo mooi als het er uitziet den eersten dag. Maar de aprioristische stelling van het individu in de collectiviteit, en het progressief determinisme, waardoor elke reactie van onze affectieve waardebepalingen...
Hij was nog niet uit zijn mooien zin geraakt, toen ze het huis binnengingen. In de keuken jubelde vrouwengelach.
Daar vielen zij in een heel andere stemming.
- Tè! pitchoun! vite Mariou! kraaide Felicienne en duwde Marius een stapel borden in de hand. Help even mee dat we gauw klaar komen. Dan gaan we buiten zitten en Pierre heeft beloofd weer muziek te maken.
Er hing een kermislucht over alles. Aan tafel ging het er toe alsof er nooit oneenigheid had bestaan. Was het omdat Jacques niet hier was? Het leek wel of een wolk met hem weggedreven was. In den luwen zomeravond, buiten op het gras, bleven ze nog lang zitten lachen en praten. Marius de luidruchtigste van allen. De stemmen weerklonken luid tegen de boomstammen van het woud,
| |
| |
toen de manesikkel reeds hoog boven de dichte massa der kruinen stond.
Bij Vincent was de vreugde niet onvermengd. Op zijn kamertje kon hij, voor de eerste maal sedert hij op de colonie was, niet dadelijk den slaap vinden. Wat hij vandaag vernomen had, hield hem meer bezig dan hij zelf graag bekennen wou.
|
|