| |
| |
| |
I.
Als koper klaroende het Marseilleesch accent door haar stem, over de in zomermiddaghitte sluimerende vallei:
- Venès désjeuna, Mariou.... Vincentè....
Haar katoentje vlekte schreeuwend op den witten gevel van het huis. Haar overdadige boezem zocht een uitweg langs het laag uitgesneden kraagje, zooals ze daar gebogen stond over de trapleuning van het bordes. Toen markeerden haar bloote voeten een walspas op het mozaïekvloertje: - Marianne die de rijzende zon tegemoet trad - het meesterwerk dat de Italiaansche ‘cementatore’, de kleine Pascalino, hier verleden Winter, in het dood seizoen voor de kameraden vervaardigd had.
Vincent vaagde onder zijn kieltje de zweetdruppels weg die hem langs den ruggegraat prikten. De stramheid in de lenden week zoo gemakkelijk niet. Knipoogend, het gezicht vol zon, mat hij den volbrachten arbeid. Voldaan zocht zijn blik rust naar den schaduwkant van de vallei.
Hel blokten de muurvierkanten tegen den zwarten zoom van het bosch. Daarachter verdoezelden in de schaduw van de boomen nog stallingen en aanhoorigheden, houtstapels, hooimijten, hoenderhokken.
Maar de uitbundige mimiek van Felicienne, beduidde met nog meer aandrang dat het nu tijd om eten was.
Twee-, driemaal moest hij zich uitrekken om de stramheid heelemaal weg te krijgen. Neen! zoo'n arbeid was hij nog niet gewend. Hij was nog niet zoo taai als Marius, die, steeds over den grond neergebogen, dat urenlang kon volhouden zonder
| |
| |
op te kijken. Regelmatig als een automaat knipte die telkens neer langs de gespannen koord, boorde op gelijkmatigen afstand met zijn krukstok het putje waarin hij het plantgoed stak, om er dan, met vluggen duim- en wijsvinger, de aarde rond vast te drukken.
Die zou zijn gansche rij volplanten eer hij 't opgaf.
Vincent's zelfvoldaanheid luwde als hij dacht aan de haast waarmede hij, op een eerste signaal, het boeltje had in den steek gelaten. Hij schaamde er zich over, minder ijver dan Marius aan den dag te leggen. Vol plichtsbesef greep hij weer naar den plantstok om nog drie koolplantjes bij te pooten, juist tot beneden aan de beek de rij vol was. Daar borg hij het overblijvend plantgoed tegen den vochtigen oeverkant en vulde den gieter om de slap neerhangende struik jes te gaan besproeien.
Beneden keurde Marius' meesteroog het werk van den leerling. Zijn mooie kroezelbaard golfde in donkeren vloed onder den breedgeranden stroohoed uit. Zijn half dicht geknepen oogjes gluurden glimmend in de schaduw, terwijl een lach om zijn vleezige lippen krulde.
- Ouaîs.... ouaîs.... klonk de waardigheid in zijn stem. Wij moeten er niet aan wanhopen nog ooit een fatsoenlijk tuinier van je te maken. Als je volhoudt. Kijk! zie je daar de schaduw van het bosch? Ik heb het netjes uitgerekend eer we begonnen: binnen een half uurtje bereikt zij net ons plantsoen. Want de zon bijt de jonge plantjes dood. Nooit planten als de zon op het land zit! Onthou dat goed, jongen! Je moet planten 's morgens vroeg of wel tegen den avond. En dan water, veel water.... voor het wortel schieten.... 's mor- | |
| |
gens weer en na zonsondergang. Onthou dat: veel water!’ Het bewustzijn van zijn kundigheid rolde in zijn baritonstem. Toen bemerkte hij pas hoe de ander daar nog over zijn rug te strijken stond.
- Zoo, pijn in de lenden?.... Ja, dat komt ervan, als je 't werken niet gewend zijt. 't Leven hier valt nog lastig, he?
Vincent kreeg zijn van de zon doorzengd jasje en stak de klompen aan de voeten. Die was hij al evenmin gewend als het werk. Nog liever liep hij barrevoets. Ja, nog altijd viel het hem zwaar, al ging het nu toch reeds beter dan in het begin. Maar anderzijds vond hij het toch weer heerlijk ook. Hij had het immers zelf zoo gewild. Romanfrazen zongen hem door het hoofd: het veld en de vrije natuur, de gezonde arbeid in open lucht, de harmonie van geest en lichaam bij den arbeid dien men zelf verkiest.
Zij gingen zich wasschen aan de bron. Uit ruwe steenblokken hadden de colonisten de kom gebouwd waarin het water naar omhoog borrelde. Langs een houten pijp liep het over in den vergaarbak om vandaar, eerst als een miniatuurbeekje, maar dan spoedig vergroot door al de andere bronnen die hier overal uit de hellingen opwelden, door de vallei te kronkelen.
Lekker! het frissche water, met zoo'n hitte. Men kon net zoo goed een bad nemen.
Vincent dompelde onder. Proestend, druipend dook hij weer op, met aan elken haarklis een waterstroompje dat in dikke droppels over zijn naakte lijf biggelde. Dan waschte hij zijn klompen, klopte het stof uit zijn kleeren, zoodat hij zich weer lekker frisch voelde.
Hij dronk met diepe teugen.
Zooals het daar tusschen de rotsblokken welde,
| |
| |
had het water een killen zerpen smaak. Nu zijn dorst verslagen was, voelde Vincent eerst hoe scherp hem de gezonde honger beet.
Eer hij binnenging, kon hij niet nalaten nog even het landschap te overzien. Het was een lange, smalle heuvelplooi, boven op de hoogte, langs alle kanten ingesloten door het Ardennerwoud. Tegen den boschrand rezen huis en aanhoorigheden. Vandaar ging de beek bij sprongen de delling in, regelmatig afgedamd voor de besproeiing van het bouwland, dat in weide-, tuin- en akker- vierkanten naar de hoogte kroop.
Rechts donkerde nog een schaduwstreep aan den voet van de hoogstammige eiken, beuken en kastanjelaren. Links, hooger op tegen den steenachtigen wand, stonden de magere dennen en berken geschroeid door de volle zon. In de verte, achter wazig weilandgroen, werd de vallei weer afgesloten door de schaduw van het bosch.
Mooi was het hier inderdaad! Vincent moest het telkens weer opnieuw bewonderen.
Een contrast met de felle zonneklaarte, bood de kamer de gezelligheid van haar schaduwkoelte. Het was een luchtig, ruim vertrek, eenvoudig en sober, maar niet zonder smaak gemeubileerd. Tusschen de twee deuren die naar de kamertjes van de colonisten voerden, gaapte breed en zwart een reusachtige haard. Tegen den achterwand voerde een trap naar het halve duister van de verdieping. Roomkleurig klaarde de schemering weer op, tegen de neergelaten rolgordijnen van den glaswand, langswaar Marius en Vincent waren binnengekomen.
Daar, neergehurkt tegen den vloer, weggedoken achter een verschansing op elkander getorende letterkassen, waarvan de vooruitgeschoven stellin- | |
| |
gen tot ver in de kamer reikten, zat een bruingetaand kereltje totaal verdiept in een bezigheid, waarvan Vincent eerst de beteekenis maar niet kon vatten. Zenuwachtig en vlug ging de harige hand over al de vakjes van de letterkas, om er telkens den inhoud in te ledigen van een der ontelbare pakjes, die overal op den grond. tusschen sigarettenstompjes, asch en uitgebrande lucifers, in wanordelijken overvloed verspreid lagen.
De bruingebrande duim en wijsvinger, hielden ter zelfdertijd een letterteeken en een sigaret. De colonist bracht eenvoudig de kleine zetterij in orde, waarvoor men zoo pas het lood had aangekregen.
Iedereen deed hier immers het werk waar hij lust en aanleg voor had, en waarmee hij dus best de gemeenschap dienen zou, oordeelde Vincent volgens het zuivere principe. Niet enkel in woorden huldigde men hier het libertair communisme; de theorie werd omgezet in praktijk. Men was volkomen vrij en bleef toch beginselvast.
Afgezien van de onvermijdelijke kleinigheden, beviel dit leventje den nieuweling uitstekend. Ja, bijzonder de handenarbeid viel hem in het begin wel zwaar. Maar hij was ook een overlooper uit het kamp der bourgeoisie, een intellectueel, die zich aanpassen moest. Al het overige bood steeds nieuwe bekoring weer: de onbeperkte vrijheid, de eigenaardige levenswijs, de omgeving van het Ardennerlandschap, en dan de makkers vooral.
Daaronder de kameraad-letterzetter nog het meest. Net als Marius was hij het type van den méridional, met zijn donker puntbaardje rond het fijn besneden gezicht, waarin een paar git-oogen begonnen te schitteren zoohaast hij zich warm maakte aan zijn eigen woord.
| |
| |
Vincent had nog maar een paar keeren met hem gepraat, doch was dan telkens onder den indruk van dat oplaaiend enthousiasme gekomen. En telkens was zijn bewondering, zijn eerbied bijna, gegroeid voor den kleinen, onaanzienlijken man, die hier alles had tot stand gebracht.
Want Jacques Reverdier was de eigenlijke stichter van de colonie. De beide andere makkers, Pierre en Marius, dat waren wel flinke, aardige jongens, maar tot een echt contact was het nog niet gekomen. Tegenover hun primitieve natuur stond Vincent nog altijd een beetje vreemd; in Jacques daarentegen herkende hij een intellectueel zooals zichzelf.
Nog vóór hij hier kwam, had in allerlei anarchistische blaadjes en tijdschriften over Jacques Reverdier gelezen en zijn werk hooren roemen. In dat milieu, waar men anders met kritiek en verdachtmaking niet zuinig was, gold hij als iemand die alles aan zijn overtuiging had ten offer gebracht, van een glanzende sociale positie had afstand gedaan, om zich geheel aan dit pionierswerk te wijden.
Om op een principieel zoo zuiveren grondslag mogelijk te bouwen, was hij begonnen met zelf in deze afgelegen vallei van de Ardennen een stuk grond te ontginnen. Een ganschen Winter had hij hier als een kluizenaar geleefd, moedermensch alleen met zijn schapershond Flic, daar in een soort hut van graszoden, half tegen den rotsachtigen heuvelwand uitgedolven. Maar de volgende Lente was de houten loods klaar, die nu tot geitenstal diende. En een flinke plek land kon omgespit worden.
Toen was er een eerste makker bijgekomen.
| |
| |
Enkele maanden later nog een. Den tweeden Winter brachten zij door in een geriefelijk huisje van leem en boomstammen, ongeveer op de plaats waar ze later de vijvers gedolven hadden.
Geleidelijk had de kleine colonie den huidigen welstand veroverd. Nagenoeg de gansche vallei was nu ontgonnen. Ze hadden een uitgestrekten moestuin, een jongen boomgaard, akker- en weiland, schuren, stallingen, werktuigen en loodsen. Vijvers en waterleidingen waren gedolven. Ze hadden het ruime woonhuis gebouwd, dat als een blanke welkomstgroet tegen den donkeren boschrand, van uit de verte de talrijke bezoekers tegenlachte.
- Jammer, bekende Jacques, dat er zoo weinig colonisten zijn. Zoo weinig ten minste, die het ernstig meenen. In den Winter, in het dood seizoen, ja, dan zijn er genoeg. Maar als ze 't hier enkele maanden hebben uitgehouden, keeren de meesten nog liever terug naar de capitalistische maatschappij. Atavisme, anders niet! Toch valt zoo'n gebrek aan arbeidskracht te betreuren. Anders hadden wij het groot landbouwbedrijf kunnen aanpakken. Daar is hier grond genoeg om vijftig man te voeden!
Inderdaad, ginder in de loods, stonden landbouwmachines behoorlijk onder dekzeilen opgeborgen. Maar ongebruikt, helaas!....
Reverdier was eveneens de stichter van het anarchistisch weekblad, dat de Idee onder de arbeiders van de Maasvallei verspreiden moest. Want van de eenzame plek hier op de hoogte, kon men door het bosch, over een paar heuvelkammen, de hellingen bereiken die naar de rivier afzakten. Daar lag de dicht-bevolkte industriestreek, waarvan 's nachts de hoogovens den hemel
| |
| |
in gloed ontstaken. Zoodat van ginder op den heuveltop de weerschijn er van zichtbaar werd.
Binnenkort zouden ze het blad zelf drukken. Daarom was Jacques nu zoo in de weer.
Belangstellend informeerde Vincent:
- Ben je ook zetter geweest, Jacques?
- Wel neen! Dat leer je zoo vanzelf. Als je zin voor iets hebt, moet je maar aanpakken. Negen keer op de tien lukt het. Dat is ook wel noodig hier. En wat een macht is dat niet voor ons, een drukkerij! Daarmee veroveren we heel de streek. Heel de Maasvallei zullen we met bladen, boeken en brochures overstroomen. Stel je voor: de werken van Darwin, Haeckel, Kropotkine, Bakunine, Jean Grave, Sébastien Faure, in afleveringen, op duizenden en duizenden exemplaren verspreid, in elk huis en in elk gezin.... En dat bij middel van deze kleine letterkens, hier!
Zijn geestdrift zaaide letterteekens en sigarettenasch tesaam over den vloer. Liefdevol grabbelde hij ze weer bijeen.
- Toe, kom nou je aperitief klaar maken! drong Marius aan.
Ze hadden nog een prettig kwartiertje eer er werd opgediend. Nu eerst vond Vincent de tijd om even de correspondentie in te kijken: een ganschen stapel bladen en tijdschriften, van overal, uit heel de wereld bijna, door vrienden en geestverwanten en belangstellenden gezonden.
Het gaf als een gevoel van warme solidariteit. Was ieder blad niet een vriendengroet van uit de verte? Een heilwensch van allen die geloofden in dezelfde toekomstmaatschappij? Of die in vertrouwen opzagen naar je poging hier? Van broeders uit andere coloniën, die met een zelfde geest- | |
| |
drift de grondslagen aan het vestigen waren van het nieuwe rijk.
Daar had je eerst de Guerre Sociale, het groote revolutionnaire weekblad van Gustave Hervé. Die boette zeker weer in de Santé een van zijn vinnige artikelen uit. Als onderwijzer was hij afgesteld om zijn ideeën; dan had hij heel het land afgeketst om met zijn voordrachten aan den kost te geraken. Cent voor cent had hij uitgespaard om zijn blad te stichten. En nu hij een eigen orgaan bezat, deed telkens het een of ander heftig artikel hem met de gevangenis kennis maken. Maar telkens ook steeg zijne oplage met duizenden en duizenden.
Dan was er de Libertaire, het officieus orgaan van de anarchistische groepen. En dat was ook een beetje het orgaan van de colonie zelve. Reverdier was immers een oude boezemvriend van Sébastien Faure, wiens vlammende hoofdartikelen hij regelmatig aan de makkers voorlas, om daarbij soms een treffenden volzin met een dreunenden vuistslag op tafel te punctueeren. En als een van de colonisten bij gelegenheid naar Parijs wou, dan was hij zeker een ruime gastvrijheid te vinden, daar in de redactiebureelen te Montmartre, bij den boulevard Barbès.
En daar had je Les Temps Nouveaux, het doctrinaire blad van de oudere anarchisten-generatie, waar Jean Grave en Kropotkine aan medewerkten. En Terre Libre, het orgaan van de Fransche politieke bannelingen te Londen.
Dan was er l' Anarchie van Libertad en zijn vrienden. Ze huisden eveneens te Montmartre, op de andere helling van de Butte, rue du chevalier de la Barre. Vincent kende de buurt nog van uit zijn donkere dagen te Parijs. En ofschoon hij toen nog afzijdig stond tegenover het anarchisme, had
| |
| |
hij toch wel een en ander gehoord over Libertad, die een der meest populaire figuren was uit het XIIe arrondissement.
Zijn lange haren en zijn Christusbaard, zijn zwarte letterzetterskiel dien hij romantisch flapperen liet, en niet het minst zijn krukken, want de man was gebrekkelijk, waren daar alom bekend. Geen voordracht, geen meeting, geen manifestatie, of men zag Libertad op den eersten rang, aan 't hoofd van zijn mannelijke volgelingen en vrouwelijke bewonderaarsters. In de bureelen van het blad waarvan hij tevens opsteller, zetter, drukker, uitgever en verkooper was, evoluteerde een heterocliet groepje half en kwart intellectueelen, waar de politie wel een oogje op hield. Er hing een romantische en tevens strijdlustige atmosfeer rond deze anarchistische bohème. Libertad hanteerde zijn krukken met een ware virtuositeit. Als het in zijn Causeries Populaires - zoo had hij zijn debatavonden gedoopt - nog al eens op hommeles uitliep, wist hij gansch alleen, zoo niet den vrede te herstellen, dan toch het slagveld te doen ontruimen.
Vincent legde het blad terzij, - dat als blijk van zijn afkeer voor alle gezag zelfs met geen kapitaal-letters gedrukt werd - om naar een minder radicale lectuur te grijpen.
Er waren nog de wetenschappelijke anarchistische vlugschriftjes van Paraf Javal. Dan de prachtig uitgegeven Assiette-au-Beurre, door een gansche staf talentvolle artisten, Steinlen, Willette, Poulbot, Grandjouan, Hermann Paul geïllustreerd, en waar Almereyda den striemenden tekst voor leverde. Dan waren er al de tijdschriften van de intellectueele anarchisten: L'En Dehors, het geestige blad van Zo d'Axa, l'Individualiste, l' Ane
| |
| |
Rouge et Le Canard Sauvage, waaraan bekende schrijvers zooals Laurent Tailhade, Adolphe Retté en Charles Louis Philippe medewerkten. Verder nog een vracht Engelsche, Duitsche, Spaansche en Italiaansche periodieken, allen van dezelfde strekking, maar min of meer genuanceerd.
Met den reuk van druk-inkt, woei er uit dat alles Vincent een wolk van universeele sympathie tegemoet. Zijn vingeren bladerden vlug door al die litteratuur. Soms krabbelde hij een paar aanteekeningen neer, want hij wou zich documenteeren voor een studie over experimenteel communisme.
Maar dit moment bleek weinig voor ernstigen arbeid geschikt. Marius, die met liefdevolle zorg zijn absinth klaar maakte - droppel voor droppel moest het water door den smeltenden suiker sijpelen, om de opalijnen wolkjes in het teergroene vocht te doen oprijzen - Marius tapte gezouten moppen ter intentie van Felicienne die, om geen woord te verliezen, de deur van de keuken had opengezet.
Jacques, die daar straks even was opgestaan om ook zijn absinth klaar te maken, lag alweer geknield vóór zijn letterkassen, met het glas in zijn bereik.
- Kijk! de nieuwe makker zit droog! spotte Marius.
Vincent kleurde.
- Neen, aarzelde hij dan, absinth gebruik ik liever niet.
- En doet hij mee aan Reiner Leven ook? gichelde Felicienne.
De lach schaterde zoo algemeen dat Vincent een oogenblikje verlegen stond. De pret duurde nog toen een nieuw colonist binnen kwam.
Het was een reus van een vent. Zijn volle kas- | |
| |
tanjebruine baard, liep verloren in de verstreuvelde haren die hem laag op het voorhoofd neervielen. Zijn laarzen zaten vol modder en dennennaalden prikten in zijn manchesterpak. Vincent kende hem ternauwernood. Het was een zwijgzame, ietwat stroeve zonderling, dien hij alleen nog maar bij de maaltijden had te zien gekregen.
Ook hij kwam van de bron; de waterdroppels parelden in zijn kroezelhaar. Zwaar liet hij zich neer op een stoel.
- Middag Pierre! Mag ik je aperitief klaar maken? vleide Felicienne.
Met een vluggen groet was hij bijgeschoven. Dadelijk werd er opgediend. De kost was schraal. Zoo schraal zelfs dat Vincent, ook op dit gebied, in het begin wat raar had opgekeken. Nu was hij daar over heen. Buitenlucht en handenarbeid scherpten zoodanig den appetijt, dat hij zelfs geen ‘hoogere motieven’ behoefde in te roepen. Zoo de jonge colonist er zich nog niet op beroemen kon dat hij de vrucht der aarde welke hij thans verorberde, in het zweet zijns aanschijns gewonnen had, kon hij toch verklaren dat hij, en niet zonder vermoeienis, zelf de aardappelen had uitgedaan en zelf de boontjes had geplukt.
Zooals zij daar met hun gezessen aan tafel zaten: twee vrouwen, vier mannen, vormden zij heel de colonie. Grondig kende Vincent de makkers wel niet, vermits hij hier pas enkele dagen was. Maar wel hoopte hij ermee te kunnen opschieten.
De vrouwen waren geen van beiden jong of mooi. De dikke Felicienne, kon soms wel wat opdringerig met haar vriendschapsbetuigingen zijn. Doch dat lag aan haar Marseilleesch temperament. De andere daarentegen, Gervaise, was de bescheidenheid in persoon. Zelfs Marius, die anders toch
| |
| |
bijzonder critisch aangelegd was, kon alleen haar lof zingen.
Maar de onverdeelde sympathie en bewondering van Vincent gingen naar Reverdier. Die was de ziel van alles hier. Zijn overtuiging en enthousiasme werkten aanstekelijk, als hij met hoog woord en breed gebaar zijn plannen aan het uitmeten ging.
Trouwens, hij was al een oud strijder voor het anarchistisch ideaal. Met zijn vriend, Sébastien Faure, had hij nog het heldentijdperk van de anarchie gekend, die eerste jaren na 1890, toen de aanslagen van Ravachol, Vaillant, Emile Henry en Caserio, voor een oogenblik de oude maatschappij tot in haar grondvesten aan het wankelen brachten.
Tegen heel de samenleving, had toen een kleine maar vastberaden groep den strijd aangebonden. Een strijd op leven en dood. Zij wisten bij voorbaat dat zij niet konden winnen. Maar zij voelden zich als de wegbereiders tot het nieuwe rijk. En de maatschappij had al haar kracht moeten inspannen, een gansch arsenaal uitzonderingswetten moeten vervaardigen, de beruchte ‘lois scélérates’ die de groote vervolgingen tegen de anarchisten hadden ingeluid, om deze vijanden onschadelijk te maken.
Jacques was er een van die kleine schaar geweest. Zijn makkers had hij, in het galeiboevenpak, zien vertrekken naar Nouméa. Van anderen had hij het hoofd zien vallen, in het grauwe morgenlicht, op de Place de la Roquette.
Zijn eigen broeder, een knaap van pas negentien jaar, wiens bommen wekenlang heel Parijs hadden geterroriseerd, had er zijn einde gevonden, met als laatste woord op zijn stervende lippen de kreet: Vive l' Anarchie!
| |
| |
De romantiek van den ouderen makker sloeg over op Vincent.
Marius leek daarbij nuchtere banaliteit. Ja, een beste kerel was hij wel, maar toch een primair zonder veel ontwikkeling. Voor de colonie echter was hij een onwaardeerbare schat. Hij was een onvermoeibaar werker, wien niets te zwaar viel als haar welzijn op het spel stond. Zijn tuin gaf hem de handen vol, zoodat hij altijd te mopperen liep dat niemand het hem lichter maakte.
Och, ja! de nieuweling deed zijn best! schamperde hij wel eens. Maar wat was hij daar nu mee! Een paar flinke helpers, maar geen leerjongen, dat had hij moeten hebben!
De min of meer bedekte zinspeling van Marius, hadden aanvankelijk nog al eens bitter geklonken. Ze kwamen Vincent herinneren dat hij eigenlijk toch maar een klaplooper was. En hier, zoo luidde alweer het oordeel van den practischen tuinier, kwam het er veel minder op aan over anarchie te kletsen, dan wel flink de handen uit de mouwen te steken om den boel aan den gang te houden.
In den grond was Marius zelf zoo'n hartstochtelijk debater als om 't even wie. De liefde voor het ronkend woord zat den méridional in het bloed. Met Jacques en Félicienne was het zuidersch element trouwens goed vertegenwoordigd op de colonie. Te Marseille, waar hij havenarbeider was geweest, had Marius de anarchistische milieus leeren kennen. Hij was een auto-didact. De zwaar klinkende volzinnen die hij uit allerlei propaganda-brochuurtjes onthouden had, doken bij elke gelegenheid weer op in zijn gesprek. En als dan de stokpaardjes gezadeld waren, kon hij doordraven.
Pierre gaf zich minder bloot. Dien had Vincent nog zoo goed niet leeren kennen. Men wist alleen
| |
| |
dat hij vroeger hoeveknecht was geweest. Hij leek een ietwat norsche maar goedmoedige reus. Een beetje stug. Van een zwijgzaamheid die elke toenadering afwees.
Het ontbijt was gauw afgeloopen. Jacques zat alweer zijn letters aan 't ziften. Marius bleef in de Guerre Sociale verdiept.
Vincent wou even het bosch inloopen; nog een half uurtje rusten eer hij weer aan den arbeid ging. Hij volgde het pad langs het tuinhek en den akker, om dan over het weiland onder het schaarhout weg te duiken. Met een paar stappen stond hij midden in het woud. Tusschen brem en varens slingerde een nauw zichtbaar paadje den heuvelrug op, naar een open plekje dat hij kende.
Daar was het verrukkelijk!
Vincent wierp zich languit op den grond. Hij ademde den geur van dennenhars en hazelarenhout, van erica en gentiaan en thijm en heidekruid. Zoo bleef hij een tijd liggen soezen, de kin in de handpalmen. Zijn ellebogen boorden in het door de zon geschroeide zand.
Van op dezen heuvelkam dook de blik daar beneden in den schaduw van glooiende valleien; steeg langs kalkwitte, schalieblauwe of zandblonde heuvelwanden, die de helling begrensden, naar dichtbegroeide koepels met de duizend tinten en kleurschakeeringen die in dit hooge zomerseizoen het woud reeds begon te bieden. Van het bleekgroen of lichtgrijs der berken en abeelen, naar het diepzwart van de dennen, het hyacinth van de purperbeuken, het cinobergroen van eiken en iepen. Een groote, naakte kop stapelde vale rotsmassa's tegen den hemel, maar tegen zijn flanken vlamde een gulden weelde van laten brem.
Vincent wentelde zich op den rug, om den blik
| |
| |
te verzinken in een lucht waaraan geen wolkje zichtbaar was. Een bewustzijn van volkomen zaligheid zeeg over hem neer. Nog nooit had hij die rust, een evenwicht tusschen zich zelf en de omgeving, zoo gekend als in die enkele dagen, sedert hier zijn arbeid hem die innige zelfvoldoening schonk.
Bij de makkers, ginder in de colonie, voelde hij dat niet zoo duidelijk als hier in de eenzaamheid. Want het nieuwe bestaan op zich zelf was zoo aantrekkelijk niet. Van 's morgens vroeg tot 's avonds laat zwoegde hij onverpoosd om een karig maal. Zonder eenig voordeel of uitzicht zelfs. Met half zooveel inspanning had hij zich elders dadelijk naar omhoog gewerkt.
Maar daar lag het hem juist. Hier werkten ze voor de idee. Het was een mystieke overtuiging, die al evenzeer bedwelmde als deze zomerweelde.
Vincent dacht terug aan al de moeite die het hem gekost had, strijd met zichzelf en met de anderen, eer hij er toe had kunnen besluiten hier naar de colonie te komen, om die overtuiging ook in daden om te zetten. Hij wist het. Men zou hem overdreven, kinderachtig en romantisch vinden. De ervaring die hij een eerste maal had opgedaan, toen hij als negentienjarige knaap thuis weggeloopen was om te Parijs, als kunstenaar, het volle leven te leeren kennen, was dus niet voldoende geweest?
Een oogenblik wou hij die bittere herinnering verjagen. Maar die ondervindingen hadden hem tot man gerijpt. Thans moest hij niet bang zijn de werkelijkheid in de oogen te zien.
Van dien eersten, mooien jongensdroom, was er niets overgebleven. Het leven had hem meegesleurd in een maalstroom, waar zijn zwakke kracht
| |
| |
ook het minste niet tegen vermocht. Steeds lager en lager was hij geraakt, tot in het bezinksel van de wereldstad, bij schooiers en vagebonden, boeven en misdadigers. Hij had er de gruwelijkste ellende gekend, dagen zonder brood en nachten zonder dak, tot hij van kommer en ellende in het gasthuis was gestrand, na een ongeval dat net zoo goed een poging tot zelfmoord had kunnen zijn.
Hoe had hij dan toch weer kunnen uitvliegen, nadat hij een eerste maal zoo met lamgeslagen vleugelen naar het ouderlijke nest gekomen was? Eerlijk gezegd, moest hij zich zelf geen dwaas vinden?
Neen. Ditmaal zou zijn daad hem niet berouwen. Was zijn besluit niet het logisch besluit van al die ervaringen geweest? Nadat de verbittering om die groote desillusie zoo langzaam geweken was, had een ander gevoel de plaats ingenomen: een beetje mededoogen en deernis met al de ellende welke hij had gezien. Hij was een mensch geworden, die enkel wat meer dan een ander begrijpen kon, omdat hij wat meer had meegemaakt.
Bij die les had hij wel zijn grootsche bevliegingen, maar niet zijn geestdrift ingeboet. Een nieuwe liefde was in hem ontbrand, die niet platonisch blijven kon. Zij had hem een socialen plicht doen inzien, waaraan hij zich niet onttrekken zou.
Hij begon belang in sociale vraagstukken te stellen. Eerst had hij de Socialisten van Quack gelezen, om daarna ook Het Kapitaal van Marx te doorworstelen. Nog wat meer dergelijke lectuur had ten slotte zijn toetreding tot de arbeiderspartij voorbereid. Hij had er deel uitgemaakt van jonge wacht en van propaganda-club; had meegeloopen in roode optochten en propaganda-blaadjes uitgedeeld. Aan dokwerkers en fabrieksarbeiders had
| |
| |
hij avondlessen gegeven, om hen de schoonheid van het nieuwe evangelie, rooskleurig getint naar de principes van Ruskin en William Morris, voelbaar te maken.
Maar nog vóór dien apostelijver veel waardeering vond - de partijleiders bleven altijd, en niet zonder reden, een beetje op hunne hoede voor dergelijke bemoeiïngen van goed-bezielde intellectueelen - kwam reeds de ontnuchtering. De individualist die hij in den grond van zijn hart toch was, kon zich maar moeilijk plooien naar een tucht, waaraan wel eens al te veel belang werd gehecht. Het historisch materialisme, dat geen voorbehouden plaats aan te wijzen wist voor de intellectueele overloopers der bourgeoisie, verloor dan ook van lieverlede zijn aantrekkingskracht voor Vincent.
Geleidelijk bleef hij weg uit organisaties en propagandaclubs. Hij helde over naar ruimer, naar zuiverder principes. Hij nam ontslag uit de partij. Op Marx, Lassalle, Bebel, Kautsky, volgden Bakunine, Elysée Reclus, Alexander Herzen, Kropotkine, Jean Grave en andere klassieken van het libertair communisme.
Maar theorie was dor en onvruchtbaar. Levend was alleen de praktijk. Tolstoy, te Yasnaja Poljana, was het eenig voorbeeld voor al de intellectueelen die het goed meenden.
En Vincent bestudeerde het practisch communisme in de Icarie van den ouden Etienne Cabet, het Saint Simonisme van Le Pere Enfantin en het phalanterisme van Fourrier. Hij leerde het jammerlijk wedervaren kennen van de Dukhobors en de eeuwige mislukking van elk communistisch initiatief. Toch gaf hij het niet op. Hij informeerde naar wat er nog bestond, trad in briefwisseling met de ouderen die van de communistische gemeen- | |
| |
schap te Montrouge hadden deel uitgemaakt, vroeg om inlichtingen aan de bestaande coloniën te Vaulx, te Saint Germain, te Blaricum, te Stockel bij Brussel.
Naarmate het toekomstbeeld vaste lijnen kreeg en hij de baan duidelijker afgebakend zag, rijpte in hem ook het plan dat hem een nieuw arbeidsveld schenken moesct. Ditmaal zou hij thuis niet heimelijk wegloopen, als een schooljongen die op avontuur uit wou. De ondervinding had hem immers gerijpt tot een man, die wist wat hij wou. Na maandenlangen pijnlijken strijd met de zijnen, had hij ten slotte zijn wil doorgedreven, allen tegenstand ten trots.
Het berouwwde hem niet. Tot nu toe waren al zijn verwachtingen overtroffen. In dit nieuwe leven ging hij heelemaal op. Dit was niet de opgeschroefde geestdrift welke hij gedurende de eerste dagen van zijn verblijf te Parijs had gekend, maar de voldoening over den volbrachten plicht.
Ja! dat herinnerde hem hoe het tijd werd weer aan het werk te gaan. Ze moesten in de colonie de handen uit de mouw steken om de zaak overeind te houden, had Marius gezegd.
Zoo meteen sprong hij recht, liep op een draf het heuvelpad neer, wipte het tuinhek over en stond een minuutje later weer naast zijn makker bij de koolen.
Het werk viel ditmaal niet mee. Als hij een poosje met den plantstok over den grond gebogen lag, voelde Vincent weer de pijn in den rug. Gelukkig begon hij nu wat te wennen, maar de eerste dagen was het schier ondragelijk. Ieder oogenblik moest hij 't werk laten steken om een oogenblik uit te rusten.
Marius, die voor zijn leerjongen geen overschot
| |
| |
van solidariteit aan den dag legde, vond er dan steeds een heimelijk plezier in zoo eens kwansuis te laten verstaan dat zelfs een apostel die zijn kostje niet waard was, toch maar een lastpost bleek voor de colonie. Dat werkte prikkelend. Liever dan zich vermoeid te toonen, bleef Vincent doorwerken tot hij er ware bij neergevallen.
Anders toch geen onaardige kerel, die Marius. Als het werk maar opschoot, werd hij beter geluimd. Dan ging hij aan het praten. Met een woordenvloed en een brio, die het veelvuldig bezoek van debat-avonden hem geschonken had. Hij kon aardig vertellen en wist interessant te zijn omdat hij al zoolang in de beweging was. Zijn vroeger verblijf in andere koloniën schonk hem een onbetwist gezag.
Hij hield er radicale meeningen op na, waarmee Vincent slechts schuchter instemmen kon. Zijn kritiek was ongenadig, en de manier om ze uit te drukken fel gekleurd, met krachttermen gesierd. Een rare janboel, de coloniën die hij kende! Kletsmajoors, waren het er allemaal! praters en druktemakers, die over alles en nog wat tot in het oneindige bleven discuteeren maar te lui waren om een poot te verroeren!
Of met sappige kleuren schilderde hij de anarchisten-milieus te Parijs, waar ieder groepje van twee dozijn discipelen minstens één profeet moest tellen. En Jean Grave met zijn menschen van de volksuniversiteit; Almereyda met zijn schrijvers en artisten, Libertad met zijn verliefde onderwijzeressen, Sébastien Faure met zijn gedeclasseerden en zijn maagdekens van het voetpad, die vertegenwoordigden slechts de groote stroomingen van het anarchisme. Dan waren er nog de kleine groupeeringen: de individualisten, de scientifisten, de ille- | |
| |
galisten, en de voorstanders van de reprise individuelle, en de natuurmenschen, en wat nog al?
Marius kende ze allemaal; hij had de handpers gedraaid in de kelders van L' Anarchie en de voordrachten bijgewoond van Ologue le Cynique, die bloothoofds liep en op sandalen ging en Rabelais commenteerde in verband met de moderne sociologie. In de colonie van Saint Germain had hij kennis gemaakt met Lorulot, die de rechterarm van Libertad was, en de sociale kwestie beweerde op te lossen als de menschen maar meer bananen wilden eten.
Ernstiger werd hij, als hij vertelde hoe de anarchisten, zij ten minste die aan al die dwaasheid niet meededen, zich thans hoopten meester te maken van de syndicale beweging. Na de groote vervolgingen van '92, na het proces van de dertig en zoo meer, had de anarchistische gedachte, een andere, meer verdoken propaganda moeten kiezen. Tot dan hoe had zij zich vooral tot de intellectueelen, tot het alleenstaand individu gewend; nu hoopte zij op bedekte wijze de arbeidersbeweging te veroveren. Veel strijdende anarchisten hadden zich aangesloten bij de onafhankelijke arbeiders-syndicaten; door hun bedrijvigheid speelden zij er spoedig een overwegende rol en wisten er zoo de gedachten te doen doordringen, waarvoor zij in het openbaar geen propaganda meer konden voeren. Als de Conféderation Générale du Travail, de machtige C.G.T., thans zoo revolutionnair optrad en daardoor nog voortdurend aan beteekenis won, dan was het vooral door den invloed van die anarchistischgezinde leiders. De groote massa van de aangeslotenen stond nog niet zoover, maar hun gedachte was de deesem die de gansche beweging doordringen zou. Directe actie en propaganda
| |
| |
van de daad, waren de kleine schermutselingen waardoor de C.G.T. zich oefende tegen dat zij au grand soir haar rol zou spelen!
Als syndicalist, voelde Marius slechts voor den tot het uiterste toegespitsten klassenstrijd; de patroon was onvermijdelijk de vijand van den arbeider. In dien strijd waren alle wapens: staking, sabotage en directe actie goed. En men moest er vooral geen gewetensbezwaren op nahouden, daar elk verlies van den tegenstrever winst voor den andere was.
- Je begrijpt? legde hij uit met een Mephistoblik: een handvol zand over een machine, kan den patroon duizenden en duizenden kosten. En als een tuinier, zoo maar bij toeval, 's winters het zaad laat bevriezen, is een geheele oogst naar de maan!
En als er staking was, had hij meegedaan aan de jacht op de onderkruipers. Ze 's avonds opgewacht aan een eenzamen straathoek, met de chausette à clous en ze geranseld tot ze d'r bij liggen bleven.
Dat was een andere toon dan de humanitaire theoriën uit de boeken van Jean Grave en Kropotkine, waarin Vincent zijn overtuiging had geput. Eerst had hij wel een schuchtere aanmerking gewaagd. Maar Marius bezat van zijn debat-avonden een slagvaardigheid waartegen geen nuchter gezond verstand opgewassen bleek. Zoo te handelen was eenvoudig plicht van elk klassebewust arbeider en des te meer van elke anarchist.
Ja, zelfs de patroon die 't goed met zijn arbeiders meende, bleef nog altijd de vijand. Niet tegen het individu, tegen de bezittende klas ging de strijd. De kleine patroon die door een staking was ten gronde gericht, werd dadelijk een rekruut in de rangen van het proletariaat.
| |
| |
In het vuur van zijn redeneering had Marius al sedert lang het koolplanten in den steek gelaten. Met den uitgestrekten krukstok declameerde hij in breed gebaar, sloeg het scepticisme van den luisterenden makker stuk. Hij zette een borst op, schoof den breedgeranden hoed in den nek, om dan met blijkbaar welgevallen, onder een radden woordenvloed, de laatste tegenargumenten weg te spoelen.
Vincent glimlachte geduldig. Ook om Marius' sociologisch wetenschappelijke terminologie. Hij had immers veel leeren begrijpen, en dus ook de verbittering die iemand op zoo'n stokpaardje helpt. Och! die Marius was eigenlijk een beste, joviale kerel, hoegenaamd zoo verschrikkelijk niet als hij er met zijn oratorische bevliegingen uitzag. En voor de colonie zelf was hij één en al offervaardigheid, want hij stond gansch alleen om den reusachtigen tuin te beredderen. Hij werkte als een paard, sloofde zich af van 's morgens vroeg tot 's avonds laat, voor het karig bestaan dat het leven hier bieden kon.
Sinds Vincent echter wist waar het stokpaardje van zijn makker gestald stond, vond hij er wel eens een heimelijk genoegen in, den ruiter op het zadel te krijgen. Hij wist reeds welke bescheiden repliek een nieuwe welsprekendheid uit zou lokken, aan welke axiomas men tornen mocht en waar de onverzettelijkheid prikkelbaar werd.
Afgewisseld met zoo'n discussie viel de arbeid lichter en de eindelooze zomermiddag minder lang. Als straks Gervaise of Felicienne kwam roepen dat het eten klaar stond, waren ze beiden verrast dat het al zoo laat geworden was.
Het maal bracht al de colonisten weer bijeen. Maar het ging er minder gezellig toe, nu. Er werd vlug gegeten, daar iedereen slechts aan eigen zaken
| |
| |
dacht en nog een uurtje wou over hebben. Jacques droomde van zijn drukkerij. En Pierre ging meestal dadelijk weer heen.
Waar die zich eigenlijk mee bezig hield, begreep Vincent nog niet juist. Het gebeurde wel dat men hem dagenlang niet aan de gemeenschappelijke tafel zag. Ook woonde hij niet met de anderen in het witte huis, maar in een verder afgelegen hut, die hij zelf aan geen kant van de vijvers had gebouwd. Zijn humeur droeg er niet toe bij om de stemming te verhoogen.
Iedereen ging zoowat zijn eigen gang. Zonder zich veel om de anderen te bekommeren. De idee alleen was de gemeenschappelijke band die hen samenhield. Vincent had eigenlijk op wat meer gezelligen omgang gerekend; over de algemeene belangen van de colonie was er nog niet eens gesproken; waarom regelden ze elken avond niet het werk voor den volgenden dag bij algemeen overleg?
Marius had het hem duidelijk gemaakt. Niemand duldde ook maar een schijn van inbreuk op zijn libertaire beginselen. En de onbeperkte vrijheid had toch ook wel haar voordeelen.
Was het gebrek aan verstandhouding? De eerste dagen had hij er niets van gemerkt. Toen was hij na de dagtaak zoodanig uitgeput, dat hij alleen nog maar rust verlangde. Nu was het anders. Kon hij niet, op bescheiden wijze, beproeven een anderen koers aan de dingen te geven? Met Marius beredderde hij wat ze den volgenden dag zouden aanpakken. Belangstellend vroeg hij aan Jacques hoever het stond met de drukkerij. Hij trachtte zelfs een woord uit Pierre los te krijgen, toen Felicienne zich van hem meester maakte.
Toch klaarde de atmosfeer. Jacques liet voor
| |
| |
een oogenblik zijn letterkasten in den steek. ‘Mariou’ schetterde tegen Felicienne op, in een luid maar zangerig Provençaalsch dat Vincent zoo zachtjes aan te begrijpen begon. Pierre ontstak een korte pijp, terwijl Gervaise huiselijk sokken stopte.
Maar na een half uurtje trok hij naar zijn hut. Jacques was alweer in zijn letters verdiept. Dan kon Vincent ook wel een uurtje studeeren. Hij herlas de dagblad- en tijdschrift-artikelen, welke hij vanmorgen had aangeteekend, nam enkele nota's en sorteerde zijn fiches. Na den vermoeienden arbeid, was het een ontspanning de pen ter hand te nemen. Tegen den winter, als de dagen kortten en er geen werk meer was in den tuin, hoopte hij met zijn boek te beginnen.
Lang hield hij het ook niet vol. De oogen vielen hem dicht. Hij wou naar bed. Het groote vertrek scheen gansch verlaten. Pierre was weg. De beide vrouwen waren slapen. Ook Jacques had zoo pas zijn kamer opgezocht. De stilte werd slechts gestoord door het zacht geknetter van de petroleumlamp aan den zolder. Haar klaarte viel op tafel, juist rond het hoofd van Marius die studeerde.
Ja, Marius studeerde. Vincent moest er om glimlachen. Want daar lag het geheim van de zwaar pedant klinkende wetenschappelijke terminologie, waarmee deze onvermoeide debater zijn welsprekendheid wist te kruiden. Hij was een onvermoeibaar lezer van al de sociologische propaganda-en vulgarisatieboekjes, waar de anarchistische litteratuur zoo rijk aan bleek. Telkens als hij een mooie uitdrukking ontmoette, prikte hij ze op voor zijn verzameling.
Integraal productivisme, sociale dynamiek, coëfficient van den klassenstrijd... ze prikkelden zijn begripsvermogen van ijverig autodidact. Dan viel
| |
| |
hij aan 't zoeken in zijn sociologische encyclopedie, acht lijvige deelen dik, die hij zich nog als tuiniers-jongen, ten koste van hoeveel ontberingen, per maandelijksche afkortingen had aangeschaft, en die hem trouw, op al zijn nog al avontuurlijke zwerftochten, als een bijbel vergezellen bleef.
De bruikbare uitdrukking, behoorlijk door Marius toegelicht en gecommenteerd, werd dan opgeteekend in het beduimelde zakboek dat hem geen oogenblik verliet. Vincent mocht er op rekenen dat ze hem den volgenden dag minstens een half dozijn keeren werd opgediend, doch steeds bij een gelegenheid dat men ze allerminst had verwacht. Onder het aardappelrooien, bij het boonen-plukken of het koolenplanten. Marius bezat een extra talent om het gesprek juist den gewenschten draai te geven, dat hij den nieuw aangeworven term toch te pas kon brengen.
Vincent wou er niet om lachen. Er lag iets roerend in dien drang naar cultuur van den eenvoudigen jongen die den ganschen dag geploeterd had, en nu nog op zijn nachtrust den tijd uitspaarde om een beetje kundigheden op te doen, iets dat hij ten minste voor wetenschap hield. Zooveel energie, zoo'n onverwoestbaar idealisme dwongen eerbied af.... De welsprekendheid van Marius mocht dan ook al van bedenkelijk gehalte zijn.
Zoo'n uithoudingsvermogen bezat hij zelve niet. Vincent wou het graag bekennen. Hij wenschte den stoeren werker goê nacht en steeg naar zijn kamertje. Het was er koel en de lakens geurden naar hooi. Eer hij slapen ging, bleef hij een tijdje staan droomen vóór het open raam. Zijn blik ging over het slapende dal dat daar in het blauwe maanlicht lag. Scherp stonden de schaduwen afgeteekend met Oostindischen inkt. Het woud bouwde
| |
| |
een muur van stilte om de nachtelijke vallei. Geen windje trilde op de bladeren. Geen nachtegaal zong. Alleen een vleermuis scheerde met fluweelen vlerk langs het dak. Hout- en harslucht stroomde met de maneklaarte de kamer binnen. Rondom deinde de wijding van een mooien zomernacht.
|
|