Als op de late avond sterren tegen hem knipogen, glimlacht hij.
Laat zijn vingers schuchter de blaadjes van een gele orchidee strelen.
Verlegen als een jongen die voor het eerst gaat zoenen.
Zijn lippen bewegen.
Geen woord.
Zelfs geen fluistering.
Alleen maar een liefkozing.
Willem is gek. Hij praat met zijn bloemen...
‘Mevrouw, waarom willen nabestaanden grote kransen voor hun doden? Zou de overledene niet gelukkig zijn met drie rode anjers in zijn hand?’
‘Ik wil U wel graag helpen, mevrouw. Maar niet als U mijn bloemen in één mand gaat schikken met de kunstbloemen die u daar hebt! Mijn bloemen zouden boos op me worden. En met recht! Ik zou ze beledigd hebben!’
Willem knielt bij zijn varens neer en trekt wat onkruid uit.
Ogenschijnlijk zonder reden weigert hij botweg aan sommige mensen te verkopen.
Met een schouderophalen of een tyuri gaan die dan weg.
Weg van Gekke Willem en zijn bewiesde tuin.
Maar er zijn andere mensen die bijzonder voorkomend door Willem behandeld worden en zonder erom te vragen, stekken, plantjes en bloemen meekrijgen.
‘Deze jasmijntjes ga ik u meegeven, juffrouw.
Om bij u thuis in een effen vaas te doen.
Jasmijntjes zijn wit.
Zo puur en volmaakt wit, dat je ogen je soms pijn doen als je er lang naar kijkt.’
En terwijl Willem tot zijn klant praat, die hij eerlijk genoeg acht om jasmijntjes mee te geven, betrekt hij de bloem zelf in het gesprek.
Als altijd onverstaanbaar.
Ik ben blij dat jasmijntjes
alleen maar wit kunnen zijn
Niet rood of geel