| |
| |
| |
Thea Doelwijt
Ere wie ere toekomt
Ik ken een stad waar 's nachts alleen maar honden rondlopen. Ze slenteren over de trottoirs, liggen ook wel midden op straat en ze blaffen wat verloren tegen de lichtvlekken onder de lantaarns.
De stilte van een stad waar de mensen na een bepaald uur niet meer hun huis uit mogen - binnen moeten zijn - is die van een begraafplaats. In de huizen van die stad houden de mensen uit angst hun adem in; of de mensen in de graven niet meer ademen, betwijfel ik. Ik voel hun geest om mij heen. Als je dood bent, stijgt je geest op, daarom zweven er zoveel geesten op begraafplaatsen rond.
Ik heb een aantal keren door die dode stad gereden - je moest natuurlijk wel een auto hebben - want ik kan nooit ergens op tijd vertrekken, nergens op tijd aankomen. Je zit in elkaar gedoken, gebogen over het stuur, omdat je niet weet uit welke hinderlaag ze op je zullen schieten. De mensen in de huizen krimpen in elkaar: op wie schieten ze nu weer?
Oké, ik jok. Ze schoten niet op mensen, ze hadden andere straffen bedacht: toiletten schoonmaken, begraafplaatsen. Begraafplaatsen! Hoe kom je erop? Agnes, Agnes, Agnes...
(Ze schoten wel op loslopende honden. In ons land lopen alle honden los, maar nu moesten we ze opeens op het erf houden. Zes wilde honden had ik en ik kon ze niet allemaal thuis opsluiten, als ik naar mijn werk moest. Dus buurvrouw zou opletten of de schutters kwamen... Arme honden, ze zijn gestorven bij de dierenarts, want je kunt geen wilde honden meenemen als je weggaat.)
(Ze hadden natuurlijk gemakkelijk alle honden van ons land tijdens de avondklok kunnen doodmaken. Onze honden slapen nooit binnen. Maar waar laat je al die lijken? Toen ze vijftien, zestien, twin- | |
| |
tig mensen tegelijk hadden doodgeschoten, moest de familie hen begraven. Later dropten ze soms een, twee lijken in zee, uit een helikopter.)
Agnes was opgevoed door haar tante.
Zulke dingen vermelden wij. Wij weten altijd precies welke kinderen in ons land door hun moeder, grootmoeder, of de zuster van hun moeder zijn opgevoed. Ik ken zelfs een jongen, die door de zuster van zijn vader is opgevoed. Natuurlijk was er ook een grootmoeder in huis, of was het een groottante?
Ik praat over een land waarin ik niet meer woon, maar waarover ik elke nacht droom. Zelfs in die dromen verbaast het mij hoe licht alles is. Het is het zonlicht, nog steeds zo fel dat het zelfs met de ogen dicht niet alleen zichtbaar maar ook voelbaar is, dat de gehele omgeving doet oplichten.
Mijn huis staat altijd in een tuit van verblindend licht, maar als ik het huis van die jongen voor me zie, weet ik weer hoe donker het daar was. In een schemerige keuken zit een oude vrouw. De grootmoeder of de groottante. Het was een oud, houten verdiepingenhuis waar de zon nooit kwam, als je het mij vraagt.
Onze keukens waren altijd grote kamers waarin je ook kon zitten, aan een oud, wankel, houten tafeltje om kouseband, die dunne, lange snijbonen, met een scherp keukenmesje in sappige, kleine stukjes te snijden. Even stoven met boter, maggiblok, uisnippers, peper. Geen water. Groente in water koken, dat was echt iets voor die Europeanen.
Agnes en die jongen hadden beiden een moeder, die wel eens langskwam of bij wie zij langsgingen, en een vader die zij soms op straat tegenkwamen. Zij hadden vele hele- en half-broertjes en -zusjes.
Nu wil ik het niet over die jongen hebben, want die is met liefde opgevoed en opgegroeid, zodat u zich niet druk hoeft te maken over de familiesystemen in ontwikkelingslanden. Het gaat om Agnes, ook liefderijk opgekweekt, die bang voor geesten was, een angst die zij had geörven van haar tante.
Toen Agnes opgroeide, woonden haar tante en zij in de buurt van een begraafplaats. De graven lagen achter een hoge, rode bak- | |
| |
stenen muur, dus je kon ze niet zien. Het waren oude graven, van gouverneurs en procureurs-generaal en dat soort koloniale mensen, maar dat had je van horen zeggen. Zulke dingen zochten we niet uit. Het was geen begraafplaats die mensen bezochten om bloemen te zetten voor dierbare overledenen. De begraafplaats was een monument en werd, als alle monumenten in voormalige koloniën, verwaarloosd. Dat betekende gaten in de muur en wied, hoog snijdend gras, dat alleen met de hand, met een houwer, kon worden weggemaaid, maar niemand voelde zich daartoe geroepen. Nooit heb ik mensen daar zien werken, en ik kan het weten, ik woonde erachter in een twee-verdiepingen-gebouw. Op de gang boven was een klein luik dat ik altijd dichthield maar waardoor je op de begraafplaats kon kijken als je wilde.
Tante trok Agnes altijd mee naar de overkant van de straat, als zij de begraafplaats naderden. De woorden ‘Laten we niet daar lopen’ hadden de kracht van een bezwering, vooral in de vooravond als de schemering binnen een half uur duisternis werd, zoals het in de tropen betaamt. Klokslag zes stuurden de geesten hun gefloten waarschuwing uit dat zij het rijk voor zich alleen wilden hebben en een half uur later was het nacht en verstomde ook het koor van de fluitende cicaden, die handlangers van de geesten.
Iets moest worden bezworen. Iets was dáár niet goed. Iets was daar aanwezig, niet zichtbaar maar voelbaar. Woorden mocht je er niet voor gebruiken, slechts cryptische omschrijvingen en gezegden.
Daar groeide Agnes mee op. Tante was voor haar doen één keer in haar leven duidelijk tegen Agnes geweest: Wij, als Christenmensen, roepen ze niet op, wij aanbidden ze niet, wij zetten geen eten en geen drank voor ze, wij dansen niet voor ze, wij hebben niets met ze te maken, wij zijn geen afgodendienaars, wij praten niet tot ze, wij luisteren naar geen enkele geest dan de Heilige Geest, wij geloven niet in geesten maar ze bestaan wel en daarom lopen wij nooit langs begraafplaatsen.
Agnes was een mooi meisje. De mooiste kinderen vonden wij die meisjes en jongens, die gemengdbloedig waren. Wij hadden een open oog voor de schone en lelijke trekken van elk ras.
| |
| |
Agnes was geboren in de tijd dat we nog niet over bevolkingsgroepen spraken. Het was voor buitenstaanders misschien niet zo verheffend, maar voor ons was het verhelderend en plezierig om in elk gesprek de besproken personen ook direct raskenmerken mee te geven: ze heeft het mooie, gladde haar van haar hindoestaanse vader, niet de krentjes, het kroes van haar creoolse moeder, of ze had wel de lichte kleur maar gelukkig niet de brede, platte neus en de te dikke lippen van haar moeder; de neus, de smalle, rechte, scherpe neus had ze van haar vader, goddank niet diens korte benen.
Agnes was mooi-bruin, had grote amandelvormige ogen met lange wimpers, een redelijke neus, niet te plat, niet te breed (eigenlijk ben ik vergeten hoe die neus was) en zij had, hetgeen zeer belangrijk was, glad, golvend, lang, zwart haar en lange benen. Balletbenen vond de Europese lerares, die onze meest talentvolle kinderen eruit pikte om hen klaar te stomen voor Europese academies die ze moesten terugsturen als balletpedagogen, die scholen zouden openen voor allen van goede wil of met aanleg.
Tante had er natuurlijk geen geld voor, maar voerde een geheim gesprek met Juf en zo kwam Agnes op balletles... in het gebouw tegenover de begraafplaats. Tante had allang een huis in een andere buurt gevonden, maar nu moest Agnes er weer twee tot drie keer per week langs, aan de overkant dus, want dingen uit je vroegste jeugd blijven je bij of anders komen ze wel terug als je oud bent.
Agnes en haar vriendinnen van de balletles staken dus nooit dáár de straat over, want ook haar vriendinnen wisten van hun tante, grootmoeder of moeder wat je wel en niet kon doen. Juf niet. Een keer was Juf met hen meegelopen en zij had direct willen oversteken, omdat het juist rustig was: geen verkeer van rechts, geen verkeer van links. Ik heb het over links verkeer.
‘Kom mee, meisjes!’ riep Juf.
Ze waren weggerend, Agnes en haar vriendinnen, naar het stoplicht verderop, weg van de begraafplaats, en ze hadden Juf alleen laten lopen-hoe onbeschoft dat ook was-over dat eenzame trottoir aan de overkant, toen nog met zand bedekt, met hier en daar een dun, ongelukkig boompje dat geen schaduw gaf.
Samen hadden ze het Juf verteld, elkaar aanvullend met van die heldere, onschuldige kinderstemmen: ‘Weet u, Juffie, elke week
| |
| |
komt er een grote politieagent op school en hij geeft ons verkeersles en hij gaat ons rammelen als hij ons op een overtreding betrapt. Je moet altijd bij stoplichten oversteken, zegt hij, ook als het stil is, ook al moet je ver... verder lopen. Daar moet je oversteken, daar bij die stoplichten, dat is altijd het veiligst, zegt hij.’
Juf hoefde niet te weten wat zij wisten. Juf kwam uit een land waar ze niet in die dingen geloofden. Die dingen golden dan ook niet voor Juf en als er toch iets gebeurde, moest Juf maar zien hoe zij zich redde. Juf hoefde hen niet uit te lachen. Want dat zou zij zeker doen als zij haar zeiden dat je niet langs begraafplaatsen moet lopen. Agnes hoorde het haar al vragen: ‘Maar waarom dan niet? Wat gebeurt er dan?’
Agnes zou gek zijn om haar te vertellen dat oom Ferdi op een avond drie witte gestalten op zich af had zien komen. ‘Hij had natuurlijk weer gedronken, veel te veel gedronken,’ aldus tante en hij had met zijn vrienden gewed dat hij een uur lang alleen op de begraafplaats durfde blijven. Zijn vrienden zouden hem over een uur komen halen, met een fles whisky! Na een kwartier, schatte oom Ferdi, zag hij drie figuren op zich af komen. Jullie zijn te vroeg, riep hij, want hij dacht natuurlijk dat het zijn vrienden waren. Geen reactie. Geen woord. Maar wel naderbij zweven... Oom Ferdi is weggerend en hij heeft een week met koorts op bed gelegen!
Verhalen over geesten, ik zou er nog een paar willen vertellen, maar ik moet Agnes in de gaten houden.
Ze is uiteindelijk balletpedagoge geworden, in Europa geweest en teruggekomen om haar eigen studio te openen. Misschien begrijpt u het al: zij begon les te geven in het gebouw náást de begraafplaats.
Naast de begraafplaats lag de schouwburg. Het gebouw was zo'n honderdvijftig jaar oud, van hout, gebouwd in de slaventijd toen ook Joden niet overal mochten komen: ‘Verboden voor slaven op blote voeten en Joden’.
Dus wilden die Joden een eigen schouwburg en ze hebben hem gebouwd ook. Het is een gebouw van een allure die je overal in tropische landen tegenkomt: Europese kastelen en paleizen dienden als voorbeeld; galerijen, balkons en kolommen in overvloed en wil- | |
| |
lekeurig neergezet en aangeplakt, dienden het klimaat en de droom van een eigen bouwstijl.
Het toneel was even groot als de zaal en had een akoestiek die latere verbouwers niet terug konden vinden en opofferden aan de airconditioning.
We gingen allemaal naar Agnes' eerste balletuitvoering. Dat betekende dat we elkaar in de weken daarvoor allemaal tegenkwamen in de stad op zoek naar stoffen voor de modiste, die met modeboeken uit Europa de laatste modellen uitgaanskleding moest maken. In die tijd ‘dresste’ je voor een première en de schouwburg had zelfs nog een garderobe, een donker hok links bij de ingang, voordat je de bar bereikte. Of zit ik dat nu te verzinnen?
In ieder geval was er nog geen foyer en was het voorhuis in zo'n slechte staat, dat we in de pauze en na afloop van een voorstelling lachend bij elkaar stonden in de kleine ruimte, die ‘de bar’ heette, op planken die kraakten en doorbogen, zodat we-nog steeds lachendvreesden elk moment met z'n allen door de vloer te zakken. De deuren en houten luiken stonden altijd open en echt benauwd-warm werd het dan ook nooit; dat was pas later toen de luchtkoeling niet bleek te werken.
Slechts het verkeer van één straat veroorzaakte geluidshindereen enkele bromfietser-, aan de andere kant lag immers de zwijgende begraafplaats, terwijl voor- en achtererf groot genoeg waren om de schouwburg als een kasteel op een eiland te isoleren.
Werd het erf voor en achter nog wel regelmatig onderhouden, de zijpaden werden ronduit verwaarloosd, liepen bij hevige regenbuien onder water, terwijl het wied altijd hoog stond en oude, verrotte planken van afgedankte decorstukken ratten lieten schuilen.
Agnes had weliswaar gevraagd en gedaan gekregen dat het pad tussen schouwburg en begraafplaats werd schoongemaakt, maar daarbij was geen aandacht besteed aan de afscheiding van zinken platen. Toch was het een mooi ballet.
We hielden van de tijd van de goudzoekers en het was een mooi moment toen de geesten van die oude pioniers opkwamen. Agnes had het voor zich gezien: de begraafplaats zou oplichten en de balletdansers zouden als het ware uit hun graven opstaan en de schouwburg binnenzweven.
| |
| |
Of ze gek was! Dat ze te lang was weggeweest! Of ze dacht, dat zij daar 's avonds, in het donker van de nacht, zouden klaarstaan op de begraafplaats om op het moment van hun opkomst te wachten! De dansers en danseressen raakten buiten zichzelf van deze heiligschennende inspiratie en Agnes kreeg kippevel, een akelig teken. Misschien moest ze dat hele idee vergeten. Technisch bleek het ook onmogelijk de begraafplaats spookachtig te belichten. Zoveel lampen waren er niet. Toen viel ook nog een van de zinkplaten, verroest en der dagen zat, uit de omheining.
Het compromis zag er zo uit: elke avond loerde de begraafplaats naar de dansers die samen met Agnes tegen de wand van de schouwburg stonden gedrukt, in het licht van twee zuinige lampen. Na een laatste angstige blik op het duistere oog van de begraafplaats haastte het groepje zich het trapje van drie treden op, en, goddank, ze waren binnen, eerst wat onduidelijk daarna steeds overtuigender zwevend als geesten. Toch kwamen ze eerst goed op dreef, als ze op het toneel waren beland, zodat die hele opkomst net zo goed geschrapt had kunnen worden.
Maar Agnes had gelijk dat ze het niet veranderde. Ik zie nog steeds hoe die geesten van haar ballet van de begraafplaats kwamen en van dat moment af begreep ik de Opstanding van Onze Heer Jezus beter.
In ons land hoefde je niet met iemand te praten om alles van die persoon te weten. Je hoorde vanzelf wel dat Agnes verliefd was op een militair. Dat hoefde ze mij niet te komen zeggen.
Het is nog niet zo lang geleden dat militairen ook mensen waren die blij met een baan waren, een vast inkomen en pensioen. Zoveel opleidingen, zoveel goede, vaste banen waren er niet in de kolonie en ook na de onafhankelijkheid bleef het pinaren.
Agnes was verliefd en het was een goede jongen. Tante was blij dat die jongen bij haar pleegje introk. Ze had het maar niets gevonden, dat Agnes zelf een huis had gehuurd en alleen was gaan wonen. De mensen praatten snel, ook al had Agnes gestudeerd en had zij dievenijzer voor de ramen laten zetten. Tante bleef bang voor de scherpe tong van haar vriendinnen, voor insluipers en voor alle mannen die dachten dat elke vrouw-alleen ongelukkig was en dat
| |
| |
het alleen maar goedheid van hun kant was, als zij zich over je ontfermden.
Voordat je het wist, zeiden de mensen dat je een hoer was, terwijl ze keken en keken of je buik al dik werd. Dan was het tenminste even uit met de pret waarnaar men zelf zo verlangde. Men leefde op jaloezie en leedvermaak. Het is zonde dat ik het zeg.
Een militair was geen dokter, geen rechter, geen advocaat, geen tandarts, geen minister. Daar heb ik de belangrijkste banen wel mee genoemd.
Agnes had haar keuze bescheiden gehouden; nu mocht ze gelukkig worden met die jongen Winston die in het leger zat. Nu kan ik wel vertellen van wie Winston een zoon is en in welke straat hij is opgegroeid, maar dat weten we tenslotte van alle militairen, die in ons land zo nodig naar de macht moesten grijpen om erop te blijven zitten. Als ik zeg dat het sindsdien zéker niet goed is gegaan in ons land, ben ik niet de enige die dat zegt. Als ik eraan toevoeg, dat wij zelfs om hen zijn weggegaan, ben ik ook niet de enige. Het is allemaal niets nieuws: militairen moeten vechten, af en toe oefenen, het liefst met echte kogels schieten. Wat schiet ik ermee op dat te vertellen? Ze hebben zoveel moorden gepleegd, dat ik er ook niets meer aan kan doen. Zoveel haat en wraak als zij hebben opgeroepen, dat is niet meer te bezweren.
Ik wil alleen maar vertellen dat ik het weet van Agnes. Dat doe ik nu, omdat er nu nog censuur is. Ik hoef niet bang te zijn dat zij het te lezen krijgt.
En u kunt er misschien eens uw voordeel mee doen. Misschien komt er eens ook in uw land een revolutie, die begint met een enkele dode per ongeluk, een enkele afstraffing die uit de hand loopt, een tuchtiging waarom je eerst nog glimlacht: dat is niet zo erg, dat is misschien weleens goed: op je buik liggen en je honderd keer opdrukken.
Ere wie ere toekomt: dat doodschieten van eigen vrienden en andere landgenoten hebben ze zelf bedacht, maar dat ene ding kwam van Agnes. Het was belachelijk en tegelijkertijd sinister. Ik heb er nog om gelachen, terwijl ik kippevel kreeg. Toen al had ik kunnen weten dat het nooit goed zou komen.
Waarom krijgt een mens zo laat in zijn leven de geest? Waarom
| |
| |
begrijp ik nu pas dat Agnes wilde afrekenen met de angst van haar kinderjaren?
- Winston?
- Mm?
- Winston, blijft die avondklok nog lang?
- Voorlopig wel, ja.
- Maar niemand houdt zich eraan...
- Wie zegt dat?
- Ik. Zelfs buurvrouw achter waar ik werk, ze rijdt gewoon na twaalven over straat. Ze zegt dat er zoveel honden op straat zijn.
- Ik heb gezegd dat we ze allemaal moeten doodschieten.
- Moeten ze nog steeds toiletten bij jullie schoonmaken?
- Natuurlijk. Gisteren hebben we zelfs een journalist opgepakt en aan het werk gezet.
- Dat weet ik.
- Hoe weet jij dat?
- Op de markt gehoord, natuurlijk. De mensen lachten zich gek.
- Lachen ze daarom?
- Ja, wat is dat nou voor een stomme straf. Ik snap jullie niet. Kunnen jullie niet iets anders verzinnen?
- Wat dan?
- Iets waar iedereen bang voor is...
- We kunnen toch niet links-rechts mensen gaan neerknallen.
- Doe niet zo, Winston, je weet toch waar we als de dood voor zijn.
- Meisje, zeg wat je bedoelt.
- Weet je nog, dat ballet van mij...
- Wat nu weer, ik ben moe. Je weet dat ik de hele dag heb gewerkt. Ik weet dat jij ook werkt, maar mijn werk...
- Winston! Weet je nog hoe bang die kinderen waren om op de begraafplaats te wachten?
- Gelijk hadden ze.
- Dat bedoel ik.
- Wat bedoel je nou?
- Dat iedereen bang is om daar 's nachts langs te lopen en dat het schandalig is dat onze nationale monumenten zo verwaarloosd worden.
| |
| |
- Kolonialistische monumenten.
- Laat ze dan opruimen.
- We hebben wel iets anders aan ons hoofd.
- Oké, dan laat je ze maar je poep opruimen.
De mensen in de stad bleven 's nachts binnen. Er werd gefluisterd dat je op de begraafplaats moest werken, als je de avondklok overtrad.
Bang waren we. Bang voor geesten. Bang voor de militairen. Maar voor het eerst in mijn leven heb ik Agnes dáár zien oversteken. De muur was afgebroken. De begraafplaats was schoon en toegankelijk voor iedereen.
|
|