‘Nee, dat kan niet. Kijk maar naar ons, het water komt tot net boven ons middel.’
‘Ja maar, er is een gat daar en ik kan niet zwemmen’, zei ze iets rustiger nu haar voeten steun vonden op de bodem. Hij had zijn rechterarm om haar middel geslagen. Haar arm had ze rond zijn hals gelegd.
‘Kom, dan gaan we naar daar. Daar is het minder diep’, zei hij. Voorzichtig schuifelden ze naar de andere kant. Kishoer die zag dat alles goed ging, had haar losgelaten. Des te steviger hield ze zich nu aan de ander vast.
‘God, ik dacht dat ik verdronk’, zei ze, nog licht naar adem snakkend.
‘Je kunt hier niet verdrinken’, zei hij. ‘Als je gewoon recht staat is het nergens diep.’
‘Ja maar, ik voelde geen bodem meer’, zei ze, ‘en ik werd zo bang want ik kan niet zwemmen.’
‘Alles oké?’, riep de leraar van een afstand.
‘Ja hoor’, riep hij terug. Ze hield hem nog steeds stevig vast.
‘Mijn God, ik was toch zo bang. Ik heb nooit geleerd te zwemmen’, zei ze weer.
‘Waarom niet?’, vroeg hij.
‘Ik heb het gewoon nooit gedaan’, zei ze.
‘Je raakt in paniek, omdat je niet kunt zwemmen. Als je kunt zwemmen raak je nooit in paniek’, zei hij. ‘En het is zo simpel. Zal ik het je leren?’
‘Nee, nee, ik durf niet’, zei ze, terwijl ze haar greep verstevigde.
‘Maar je hoeft niet bang te zijn. Ik houd je goed vast.’
‘Nee, nee, ik durf niet’, herhaalde ze.
‘Maar kijk, ik houd je om je middel vast. Dan kan er niks gebeuren en hoef je alleen maar de zwembewegingen te maken. Je gaat zien dat het vanzelf gaat.’
‘Maar hoe moet ik dan bewegen?’
‘Ik zal het je voordoen. Eerst de armen.’ Hij zakte door zijn knieën en deed de beweging voor in het water. ‘Het is echt niet moeilijk.’