het uit.
‘Maar je denkt toch niet dat ik me hier met een paar honderd gulden tevreden laat stellen?’, schreeuwde de man woest.
‘Kerel, dat is mooi van je, dat je het voor minder doet.’ Mijn vriend en ik denderden van het lachen en ook enkele omstanders grinnikten. Op de balkons in de buurt verschenen mensen.
‘Ik haal er de politie bij’, brulde de man.
‘De politie is uw beste vriend. Kom maar op met die diender’, zei ik en ik haakte mijn vriend in de arm en danste met hem in de rondte: ‘De politie is uw beste vriend, de politie is uw beste vriend, tralalala!’
‘Hier ben ik al’, zei een politieagent die zich door de omstanders naar voren wrong. Blijkbaar had iemand hem meteen gebeld toen onze auto's zich broederlijk kont aan kop verenigd hadden.
‘Oom agent, je komt als geroepen’, zei ik.
‘Ik ben ook geroepen’, zei hij, terwijl hij zich stoer opstelde.
‘Welnu, dat heb ik dan toch maar spits opgemerkt’, zei ik, terwijl ik mijn vriend een stomp gaf, zodat hij het uitproestte waarbij de spetters de agent om het bepette hoofd vlogen.
‘Zeker zitten suffen, mannetje?’ Dat mannetje was ik, met mijn lengte van één meter en achtennegentig centimeter. Toen we weer wat bijgekomen waren van het lachen om die eersteklas mop, zei ik: ‘Luister, als we allemaal zo wakker waren als u, goede borst, dan hadden we allemaal bij de politie gesolliciteerd en had u nu niet hier gestaan. Is waar toch?’
‘Hmm’, bromde hij, ‘jij hebt in ieder geval te diep in het glaasje gekeken.’
‘Dat is een goed teken’, riep ik uit, ‘want laten we eerlijk wezen, je kunt alleen diep in glaasjes kijken als er niets in zit. En geen zinnig mens zal ooit beweren dat je dronken wordt van het leegdrinken van lege glaasjes.’
‘Praatjes vullen geen gaatjes, kletsmajoor.’
‘Dat hadden wij ook gedacht, wachtmeester’, riepen wij tegelijk, terwijl we zo goed en zo kwaad als het ging in de hou-