De Surinaamse literatuur 1970-1985
(1987)–Michiel van Kempen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||
Het contingent Surinaamse schrijvers in Nederland is behoorlijk groot, misschien wel groter dan het aantal auteurs in Suriname. De vraag dringt zich op of deze schrijvers tot de Surinaamse literatuur gerekend moeten worden en daarmee rijst de vraag naar de status van de literatuur van Surinaamse schrijvers in Nederland. Men zou kunnen veronderstellen dat deze vragen vooraf, in het theoretische deel van deze schets, beantwoord hadden moeten worden. De schets zelf heeft echter een aantal gegevens opgeleverd zonder welke men de vraag naar de verhouding tussen de Surinaamse literatuur in Suriname en in Nederland niet afdoende kan beantwoorden. Een aantal schrijvers in Suriname is geneigd de Surinaamse auteurs in Nederland niet tot de Surinaamse literatuur te rekenen. Hoewel redenen van emotionele aard hierbij zeker ook een rol spelen, motiveert men deze opvatting door te wijzen op de afwijkende omstandigheden waaronder deze auteurs werken, de afwijkende problematiek van hun werk en vooral: het feit dat veel auteurs zich permanent achter de laaglandse dijken hebben gevestigd. Het merendeel van de schrijvers in Nederland voelt zich Surinamer of Surinaamse Nederlander, belijdt zijn verbondenheid met Sranan, sluit de mogelijkheid van remigratie niet bij voorbaat uit en weet zich zodanig onderscheiden van het Nederlandse literaire gebeuren, dat het zich geen Nederlands literator voelt - dezelfde gewaarwordingen die ook door in Nederland woonachtige kunstenaars van andere origine ervaren worden.Ga naar voetnoot1.) Een auteur als Edgar Cairo spreekt dan van ‘Surinaamse minderhedenliteratuur’ (Lelu! Lelu!, 1984, p. 2). De voorstelling van zaken zoals Astrid Roemer die geeft, lijkt ons in ieder geval onjuist: ‘Het komt erop neer, dat de Surinaamse auteur de competitie met de Nederlandse auteur opgeeft, niet aankan, of niet - denkt - aan te kunnen en daarom probeert naar INHOUD en VORM literatuur te scheppen die niet vergelijkbaar is met wat DOORGAANS IN NEDERLAND voor LITERATUUR DOORGAAT, Literatuur Met Een Eigen Gezicht, die alleen beoordeeld en begrepen kan worden met de waarden en normen die de scheppers van deze literatuur zelf aandragen.’Ga naar voetnoot2.)) Roemer gaat duidelijk uit van een identificatie van Nederlandse en Surinaamse | |||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||
auteurs en miskent daardoor die wezenlijk andere problematiek van het werk van de Surinaamse schrijvers en daarmee ook de (ten dele) andere wetten waaraan het werk van de Surinaamse auteur heeft te gehoorzamen. Waarin onderscheidt deze literatuur zich van de in Suriname geschreven literatuur? Een korte blik in de bundel Geluiden/Opo sten (1984) kan dit mogelijk verhelderen. Deze bloemlezing proza en poëzie van Surinaamse auteurs in Nederland geeft een ruime blik op het in Nederland geproduceerde werk, zij het geen complete inventarisatie daarvan (o.m. Cairo, Gangadin en Doelwijt ontbreken). De achterflap van de bundel vermeldt: ‘Geluiden uit een nieuwe bevolkingsgroep, een verrijking van de Nederlandse literatuur.’ Op deze, met een commercieel oog op de boekenmarkt vervaardigde aanduiding moeten we ons niet blindstaren. Zij vooronderstelt dat de Surinaamse literatuur een integrerend deel van de Nederlandse letteren uitmaakt en dat is maar zeer de vraag. Benny Ooft schrijft in het voorwoord: ‘De trend is dat Surinaamse dichters en schrijvers in Nederland, vanuit een alomtegenwoordig heimwee naar Suriname, met een grotere verbetenheid nieuwe dimensies, in de vorm van zelfanalyse, maatschappijkritiek, visie op een toekomst, aftasten, in een poging tot een definitief afscheid van het verleden.’ (p. 10) Als Ooft met dat afscheid een definitief afscheid van Suriname bedoelt, dan spreken de feiten hem tegen, want twee auteurs uit de bundel zijn al binnen één jaar na verschijnen ervan gerepatrieerd. Maar hij heeft natuurlijk wel gelijk, als hij uit wil laten komen dat velen in Nederland bezig zijn aan een (definitieve?) heroriëntatie. Sommigen willen de band met Suriname zo intact mogelijk laten. Anderen geven blijk van het besef dat de kaarten definitief zijn geschud; zo spreekt R.M. Marhé van het Sarnami als ‘deze Surinaamse en nu ook Nederlandse taal’.Ga naar voetnoot3.) Zetten we op een rijtje wat uit Geluiden/Opo sten gepuurd kan worden als typerend voor de Surinaamse literatuur in Nederland, dan valt allereerst op dat de meeste auteurs zich juist duidelijk willen profileren als Surinamers en dus: zich onderscheiden van Nederlandse auteurs. Dit geldt zowel voor de typografisch opvallende bijdrage van Guno Neus, waarin de orale uitdrukkingsvorm tot uiting gebracht wil zijn, als voor bijvoorbeeld de bijdrage in het Karaibisch van Robert Kiban. Voor allen geldt mutatis mutandis wat Cairo in zijn eerste stelling van Lelu! Lelu! (1984) zegt: ‘Ondanks een voortdurende noodzaak tot integratie en assimilatie (samensmelting tussen de bevolkingsgroepen in Suriname, aanpassing aan Nederland) mag het wezen van de zwarte kultuur in ons, negers, nooit verloren gaan. Dit is geen kwestie van konservatisme, maar van zelfbehoud en daarmee het behoud van eigen bestaansvoorwaarden.’ (p. 9) Dit zich afzetten tegen de overheersende cultuur is in Suriname uiteraard niet op deze wijze aan de orde. In de tweede plaats profileren bijna alle auteurs van Geluiden/Opo sten zich in de behandeling van themata die wij gegroepeerd hebben onder ‘De Holland-confrontatie’. Ook hier weer geldt dat die themata voor de Surinaamse schrijver in Suriname niet opportuun zijn. Een aantal auteurs uit de bloemlezing beschrijft daarbij situaties in een exclusief Nederlandse context: Benny Ooft en Chan Choenni rond drugsgebruikers, Amar Prim rond een jongen die bij een Nederlandse familie wordt ontvangen, Frapo rond woningnood, Satdip rond | |||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||
werkgelegenheid. Vervolgens valt op dat de Surinaamse auteurs in Nederland sterker individueel-psychologisch gericht zijn dan die in Suriname; men leze de bijdragen van Eugene Drenthe, Meiling Chen Sui Sui, Crofaja, Rosaliena Held, Julian With, John Sluisdom, Blaw Kepanki en Kenneth Echteld er maar op na. Ten aanzien van de taal kan men opmerken dat die zich wat het Nederlands betreft onderscheidt doordat die dichter tegen het ABN aan zit. Surinaams-Nederlandse wendingen ontbreken praktisch geheel. Het aantal taalfouten is (door eigen beheersing of door een strengere contrôle) kleiner dan men doorgaans in Surinaams werk aantreft. Bij de bijdragen in andere talen gaat het (met uitzondering van Kibans bijdrage) altijd om poëzie. De hindustanen, Satdip, Rabin Baldewsingh en Jit Narain, hanteren bewust het Sarnami. Aan de bijdragen in het Sranan tongo valt op dat er een taal gehanteerd wordt die ‘zuiverder’ is dan de alledaagse taal in Suriname. Paul Middellijn hanteert (trouwens ook in zijn voordrachten) ‘oude’ woorden die in de taal van elke dag door ‘nieuwe’ leenwoorden zijn vervangen: zijn ‘opolangi’ (p. 11) door ‘plane’ bijvoorbeeld. Alle niet in het Nederlands geschreven bijdragen aan Geluiden/Opo sten zijn van vertalingen voorzien; het spreekt voor zich dat deze noodzaak zich in Nederland sterker dan in Suriname doet gevoelen, wil men daar een groter publiek bereiken. In praktisch alle bij Nederlandse uitgeverijen verschenen boeken komt de lezer uitleg van begrippen tegen, die voor de Surinamer overbodig is. Dat de in Nederland geproduceerde Sarnamiliteratuur zich is gaan onderscheiden van die uit Suriname, vindt zijn bevestiging in een artikel van K. Bajnath over recente SarnamiliteratuurGa naar voetnoot4.)): ‘Wanneer we de Sarnámi-literatuur van Suriname met die van Nederland vergelijken, vallen een aantal zaken meteen op. De eerste categorie is vaak religieus, door de Indiase literatuur, geschiedenis en film beïnvloed, maar ook vindt men een grote liefde voor het vaderland Suriname. De tendens bestaat hier ook om in het Standaard Hindi te schrijven. De werken in de tweede categorie daarentegen zijn soms zelfs tegen de traditie, subtieler, in het nagenoeg gesproken Sarnámi, en staan in rechtstreeks verband met de realiteit van het dagelijkse leven.’ Toch raken deze vaststellingen niet het wezen van het onderscheid Surinaamse literatuur in Nederland - Surinaamse literatuur in Suriname. We zullen moeten kijken naar wat we in onze definitie (§ 1.2.4) hebben vastgelegd als ‘Surinaamse optiek’: een wijze van benaderen van de werkelijkheid waaruit een historisch bewustzijn spreekt, waarop op zo'n manier wordt voortgebouwd, dat men kan spreken van een uitbouw van het culturele erfgoed van Suriname. Allereerst kunnen we vaststellen dat zich langzamerhand een historisch bewustzijn bij de Surinamers in Nederland heeft gevormd, dat voor velen (de meesten?) niet meer identiek is, of nog maar gedeeltelijk identiek is aan het historisch bewustzijn van de Surinamers in Suriname. Mogen de diepere ‘roots’ van alle groepen Surinamers gelijk zijn, de levensgang van de Surinamers in de diaspora is toch wezenlijk anders geweest dan die van de Surinamers in het vaderland - dat geldt ook voor de categorie ‘pendelaars’: zij die afwisselend een tijd in en buiten Suriname wonen (Helman is daarvan het beste voorbeeld). | |||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||
Die andere levensgang heeft het bewustzijn van de ‘uitgevlogen’ Surinamers bepaald, heeft dan ook hun visie op de werkelijkheid, hun mentaliteit, hun levenshouding mede bepaald; zij leven in een andere situatie, reageren (veelal defensief) op die situatie en schrijven ook voor het publiek in die situatie, vinden bij dat publiek ook herkenning. Anders dan Nicolas Guillèn die, ook al bevond hij zich in Buenos Aires, voor het Cubaanse publiek schreef en anders dan Aimé Cesaire die, in Parijs schrijvend, zich tot de zwarte bevolking van de Franse Antillen richtte, is het literaire produkt van Surinamers in de diaspora niet expliciet gericht op het leespubliek in Suriname. Dit alles geldt uiteraard in nog veel sterkere mate voor de overzee geborenen (de ‘tweede generatie’). Dat bewustzijn, die visie kan slechts geobserveerd worden aan de afgeleiden ervan in de vorm van aandachtsvelden, waarderingen, wijzen van observeren en specifieke vormen van manifesteren van die aandachtsvelden, waarderingen en observatiewijzen. We kunnen nu vaststellen dat een aantal individuen blijk geeft van een (historisch gefundeerd) bewustzijn op een wijze die afwijkt van die van de Surinamers in Suriname. Geen enkele bewustzijnsinhoud is gelijk aan een andere, maar de manifestaties ervan zijn dat tot op zekere hoogte wel. We stellen vast: een zekere mate van gelijkvormigheid in de bewustzijnsmanifestaties (of- representaties) van de Surinamers in Nederland en kunnen derhalve spreken van een groep, zeker mede gezien het feit dat die groep leeft onder vergelijkbare condities (i.c. als minderheid in een land waar niet-Surinamers de grote meerderheid vormen). Wij zijn niet bevoegd om uitspraken te doen over de psychologische structuur van Surinamers (en m.n. Surinaamse kunstenaars!) in Nederland en de verhouding van die structuur tot die van Surinamers in Suriname. Frantz Fanon heeft er voortdurend voor gewaarschuwd een link te leggen tussen het gedrag van de mens en zijn ras/huidskleur.Ga naar voetnoot5.)) Maar duidelijk is wel dat er vaak een sociologische, materialistische enz. invloed is - collectief of individueel - op de psyche en in het verlengde daarvan de denk- en zienswijze, van de mens uit de (voormalige) kolonie die naar het (voormalige) moederland is getrokken en dat die psyche, c.q. denk- en zienswijze derhalve afwijkt van de mensen die thuis bleven. Dit alles overziende is er reden om te spreken van een Surinaamse literatuur in Nederland die zich onderscheidt van zowel de Surinaamse als de Nederlandse literatuur en die noch tot de ene, noch tot de andere behoort. Het is een literatuur tussen twee vuren, om met Thea Doelwijt te spreken. Een literatuur op het wankele touw tussen een Surinaams en een Nederlands bevestigingspunt. Het verdient, gezien het bovenstaande, aanbeveling om van een afzonderlijke literatuur te spreken. Of men dan wil spreken van ‘de Surinaamse literatuur in de diaspora’ of van een ‘minderhedenliteratuur’ blijft een arbitraire zaak; men verkiest een term al naar gelang men het accent wil leggen op de afscheiding van de literatuur in Suriname, of de positie binnen de Nederlandse situatie. De vaststelling dat er zich tussen 1970 en 1985 een afzonderlijke Surinaamse literatuur in Nederland heeft ontwikkeld gaat radicaal in tegen die van Aldert Walrecht, die vijftien jaar geleden een schets van de Surinaamse literatuur gaf en vaststelde dat gescheiden culturen niet bevorderlijk zijn voor een | |||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||
eigen zelfbewuste letterkunde.Ga naar voetnoot6.) De feiten hebben Walrechts opinie gelogenstraft: juist tegen de verdrukking in is er veel in Nederland geproduceerd; daarin kan een sterk argument gevonden worden om literatuur te zien als een groepsbewustzijn-representerend fenomeen, zoniet een groepsbewustzijn-creërend fenomeen.
Een andere vraag is of die literatuur dan onder de Surinaamse of Nederlandse literatuurgeschiedschrijving moet vallen. Wij geloven dat er, zolang er geen afzonderlijke beschrijving van de Surinaamse literatuur in Nederland plaatsvindt (en de tijd daarvoor lijkt nogal vroeg), termen aanwezig zijn om die beschrijving onder die van de Surinaamse literatuur te doen vallen. Afgezien van emotionele argumenten als de betrokkenheid van overzeese Surinamers bij hun moederland, zijn deze termen:
| |||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||
De hier aangehaalde termen op grond waarvan het verantwoorder lijkt de beschrijving van Surinaamse literatuur in Nederland onder die van de Surinaamse literatuur te laten vallen, kunnen met het verloop van de jaren (ten dele) hun geldigheid verliezen. Anno 1985 geeft deze benaderingswijze echter een goed analysemodel van beide groepen literaire werken in hun onderlinge samenhang, in het besef dat de jaren 1970-1985 het langzaam uit elkaar groeien van de twee groepen tot afzonderlijke literaturen te zien hebben gegeven. Hoe die verhouding zich verder zal ontwikkelen, daarover valt slechts te speculeren. Een wissel trekken op de toekomst is voor de literaire geschiedschrijving immers niet het uitgangspunt om haar werk naar behoren te kunnen doen. | |||||||||||||||||||
Bibliografische aantekeningen bij De Surinaamse literatuur in Nederland: een afzonderlijke literatuur?Een aantal opvattingen over wat Surinaamse literatuur is en welke gevolgtrekking daaruit gemaakt moet worden t.a.v. de status van de Surinaamse literatuur in Nederland, kwam reeds ter sprake in het eerste hoofdstuk. Bronvermelding aldaar.
Aan de daar besproken literatuur kan nog worden toegevoegd:
| |||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||
Voor besprekingen van Geluiden/Opo sten: zie de Secundaire bibliografie in het Bibliografisch deel van dit boek.
Over de positie van Surinamers in Nederland:
Over vrouwen:
Historisch:
Over retourmigratie:
| |||||||||||||||||||
Enige literatuur verschenen bij het ter perse gaan van dit boekOver kolonialisme en psychologie in de letteren:
| |||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||
Over de culturele dialoog:
Over vrouwen:
Over theater:
|
|