De Surinaamse literatuur 1970-1985
(1987)–Michiel van Kempen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||
Wie de Surinaamse literatuur leest, leest de Surinaamse geschiedenis. Los gezien van haar maatschappelijke context is de Surinaamse literatuur nauwelijks denkbaar, laat staan zinvol interpreteerbaar. Referentiële, non-fictieve elementen (zoals de literatuurwetenschap ze noemt) spelen in de Surinaamse letteren welhaast altijd een rol, zelfs binnen werken die als fictieve eenheden goed interpretabel zijn. De romans van Astrid Roemer bijvoorbeeld zijn als op zichzelf staande eenheden van fictief proza te lezen, maar verwijzen voortdurend naar historische feiten en krijgen hun dimensie eerst tegen de achtergrond van de Surinaamse realiteit. Anders dan in veel Zuidamerikaanse literatuur waarin het fantastische prominent is (men denke aan een Mulata van Miguel Angel Asturias, aan de verhalen van Gabriel García Márquez), is het realisme overheersend in de Surinaamse literatuur - dit is in veel dekoloniserende landen, b.v. in Afrika, het geval.Ga naar voetnoot1.) Het is slechts in de orale literatuur, in de jorka-, didibri- en Anansitori, in de khissa's (sprookjes en andere vertellingen), in de Indiaanse vertellingen en de kantjilverhalen, dat de fantasie het voortouw neemt. Dit realiteitskarakter behoort tot de wezenskenmerken van de tussen '70 en '85 voortgebrachte Surinaamse literaire uitingen. De betrokkenheid van de schrijver - in welke vorm dan ook - bij het strijden en lijden van zijn volk is zelfs zo wezenlijk voor de Surinaamse schrijvers, dat literaire werken die daarvan níet het stempel dragen (Een zeldzame kamer (1982) van Rabin Gangadin bijvoorbeeldGa naar voetnoot2.)) tot de zeldzame uitzonderingen op de regel behoren.Ga naar voetnoot3.) Alvorens in te gaan op de relaties tussen wat zich op het historische en wat zich op het literaire plan afspeelde, willen we wijzen op de algemene tendens dat de literaire communicatie zich hoe langer hoe meer langs schriltelijke weg ging voltrekken. Vanaf de oprichting van de Algemene Middelbare School (1950) tot het midden van de jaren '60 geschiedde de literaire presentatie goeddeels op een wijze die men een moderne variant op de orale literatuur zou kunnen noemen. Op salonavonden (een naam waarvoor geen Surinaams equivalent bestaat) werd werk voorgedragen en besproken. Zo werden in het begin van de jaren '60 ten huize van Mr. Hugo Pos en anderen avonden georganiseerd waarop Fanon werd gelezen en zowel klassieke als moderne werken uit de wereldliteratuur aan de orde werden gesteld. In zijn programma Nanga opo doro op radio Apinti besprak Hein Eersel in die tijd met een zekere regelmaat literair werk van eigen bodem. Rond het midden van de jaren '60 doet zich een kentering voor. Met de invoering van de Mammoetwet komt een zesjarig lyceum van de grond, de emigratie naar Nederland komt op gang en de invloed van Nederlanders en teruggekeerde, afgestudeerde Surinamers doet zich gelden; het onderwijs politiseert - het meest manifest wordt dat met de stakingsacties van 1969 en 1973. | |||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||
In de nieuwe sfeer wint de geschreven literatuur het duidelijk van de orale, voor ‘salonavonden’ komt hoe langer hoe minder plaats; de literaire kritiek van die avonden en die van de radio vindt echter slechts ten dele opvolging in een literaire kritiek op papier met de kranterecensies van A.J. Morpurgo, Thea Doelwijt en Corly Verlooghen. Het zijn Dobru en Sombra die in de jaren '70 met hun voordracht het orale element blijven vertegenwoordigen, duidelijker dan ooit in dienst van politieke idealen. De turbulente geschiedenis van Suriname van 1970 tot 1985 heeft diepe sporen getrokken in de letterkunde van dit anderhalf decennium. Bij de beteren hebben deze vijftien jaren de evocatieve kracht tot grote hoogte gebracht, bij de mindere goden is de verbeeldingskracht niet in staat gebleken de woorden tot iets méér dan een politiek pamflet te doen uitgroeien en is de waarde van het literaire produkt beperkt gebleven tot die van tijdsdocument. Maar wat de uitkomst van het gevecht met de woorden ook geweest moge zijn, de inzet van de strijd is bij zowat alle schrijvers dezelfde geweest: engagement met land en volk van Suriname, het onder woorden brengen van hoop, verwachting, liefde, leed, verdriet en teleurstelling rond de historische weg die het Surinaamse volk af te leggen had. Op die weg zijn er vier duidelijke bakens geweest: 1973, 1975, 1980 en 1982. Het einde van de periode-Pengel betekende allerminst dat de zeventiger jaren konden worden ingegaan met een maatschappij die gekenmerkt werd door sociale rust. Uit de diverse roofdrukken die aan de officiële herdruk in 1971 van De Koms Wij slaven van Suriname voorafgingen, was al te zien dat er wat broeide. Het sociale onbehagen nam toe, de ergernis over bestuurlijke wantoestanden en de onvrede over het gebrek aan ontwikkeling van een land waarin deskundigheid het moest afleggen tegen corruptieve praktijken, groeiden. Het einde van het bewind Pengel markeerde het begin van de grote dans om de politieke macht die werd uitgevoerd op het podium van de raciale tegenstellingen. Wie de analyses leest van Rudi Kross in Rebel op de valreep (1972), krijgt een goede indruk van de sfeer van politiek geïntrigeer die zo kenmerkend is geweest voor de zeventiger jaren. De scherpte van die analyses blijkt wel nergens duidelijker uit, dan uit de irritaties die Kross bij de regering opriep, wat uiteindelijk leidde tot ingrijpen van overheidswege.Ga naar voetnoot4.) Overigens kreeg niet alleen Kross het aan de stok met de gevestigde orde: ook Rita Rahman, Jozef Slagveer en Humphrey Keerveld werden in die beginjaren '70 door een boycot getroffen. De combinatie van toenemend maatschappelijk onbehagen (rond '70 zien we ook de opkomst van nieuwe, politieke bewegingen zoals de S.S.U. en het M.L.C.S.) en groeiend zelfbewustzijn van de vakbonden leidde tot een reeks van stakingen: in oktober-november 1970, in september 1971 en dan de grote staking van begin 1973. Juist die staking van '73 heeft in de literatuur een golf van reacties opgeroepen. Bij acties op 26 en 27 februari van dat jaar vindt de bosneger - arbeider R. Abaisa de dood. Hij is vanaf dat moment symbool van de Surinaamse onverzettelijkheid in de strijd tegen onrecht en komt als zodanig geregeld naar voren in de literatuur, bijvoorbeeld bij Dobru in het gedicht ‘foe memre Abaisa Jowini’ bij Slory | |||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||
in ‘Den dé di Abaisa dede’ (uit Kownubri de na en Onigodo, 1979) en in Thea Doelwijts musical Land te koop (1973). S. Sombra spreekt in Tarta (1974) over de gebeurtenissen van die dagen als ‘Blaka februari’. Twee maal gaat hij in '73 in hongerstaking uit protest tegen de ‘Lachmon-Sedney-kliek’, tegen het onrecht in de maatschappij, jeugdwerkloosheid, krotwoningen, ellende en armoede van het volk, corruptie en wanbeleid. Zijn pamfletten Ik ben 24 uur in hongerstaking en 1973: Jaar van strijd voor lotsverbetering van de werkende klasse getuigen ervan. Faceless X brengt in februari het gestencilde bundeltje Krawasi uit, waarin onder meer een testament van een bedelaar die zegt zijn wandelstok na te laten aan de politie, zijn eergevoel aan de regering van Suriname. Ook Dobru met Dertien galgen (1973) en Febr. '73 (1974), Marcelle met Rode koralen (1974), Marlee in Thokat (1976) en vele anderen spreken hun verontwaardiging uit over de februari-gebeurtenissen. Structurele veranderingen brengt 1973 niet. ‘De regering houdt het vetbehaarde been strak en wij missen de geestkracht om het te breken’, schrijft René de Rooy in Verworpen vaderland (1979, p. 87). De toon van de literatuur verandert in die beginjaren '70. Zijn de zestiger jaren de jaren van het eenheidsgevoelen, het geloof in het alles-kan-anders, het idealistische geloof ook in de kracht van het woord, in de zeventiger jaren komt de terugslag, het realiteitsbesef dat het om structurele problemen gaat die niet met poëtische woorden zijn op te lossen, het sarcasme, het cynisme soms zelfs. In plaats van Dobru's ‘Wan bon’, de ‘verwachting’ uit Shrinivāsi's eerste bundels en de eenheid-belijdenis van Ferriers Atman (1968), dicht Kwakoe-Montri:‘Al spuw je nog zoveel woorden van verzet/de geweren die maken het pas echt’ (Opete, 1974, p. 13). En Shrinivāsi schrijft in 1974 de bekende regels: ‘Want in woord zijn wij surinamer/ maar in daad nog steeds neger/ hindoestani, javaan of chinees’ (Oog in oog, p. 64). Ook in andere bundels van Shrinivāsi uit de zeventiger jaren zien we hoe idealisme plaats heeft gemaakt voor realisme. Rodney Russel, Bea Vianen en vele anderen laten zich in hun werk zeer kritisch uit over de Surinaamse samenleving. De ontnuchteringstendens kent echter één belangrijk ‘lichtpunt’: er is een gemeenschappelijk verzet tegen het (mede door het Statuut van '54 gestroomlijnde) Nederlandse neokolonialisme, een verzet dat zich samenbalt in de roep om onafhankelijkheid. Niet iedereen overigens verwachtte daar het heil van: met name in hindustaanse kringen was het verzet tegen het loslaten van het ‘moederland’ groot en tot op 't laatst heeft de VHP onder leiding van J. Lachmon zich tegen Surinames onafhankelijkheid verzet.Ga naar voetnoot5.) Tegen 1975 deed zich dan de eerste grote emigratiegolf naar Nederland voor. Afgaande op de letteren zou men niet veronderstellen dat die krachtige tegenbeweging er geweest is: de roep om onafhankelijkheid klinkt er luid in door. Het is R. Dobru die al vroeg zijn stem liet horen en zich (ook als politicus van de Partij Nationalistische Republiek) voorman van de tweede nationalistische golf in de zaak van het onafhankelijk Suriname betoonde. Tegen en rond 1975 komt er een stroom van dichtbundeltjes uit (proza is er nauwelijks) | |||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||
die zich niet enkel naar inhoud, maar zeker ook naar de vorm schatplichtig tonen aan Dobru. Slechts een enkele bundel weet het niveau van epigonisme te overstijgen. Broko na bui (1973) en Gedetineerde nr. 13 (1975) van Marac, Matapinti (1973) van Luciën Maynard, Fri Sranan 1975 (1975) van Chinua Afanti, Opo pikin foe kondre (1975) van Rudolf Isselt, Wan Njoen De (1975) van B.A. Millerson, Kors patoe (1975) van Mechtelly, Fri Sranan dron (1975) van Luciën Pinas: in al deze bundels en nog een veelvoud van dit aantal méér, wordt de zelfstandigheid van Suriname bezongen als krijgs- en, na 25 november 1975, als overwinningslied. Heeft de literatuur een niet weg te cijferen rol gespeeld in de eerste nationalistische golf waarin Eddy Bruma een centrale positie innam, zo mogelijk een nog belangrijkere rol heeft de literatuur gespeeld in de tweede nationalistische golf in het begin van de jaren '70, in het creëren van een klimaat waarin de stap werd gezet naar de proclamatie van de onafhankelijke republiek Suriname op 25 november 1975. Het is tekenend dat een poëziebloemlezing als Suriname 1975 Fri (1974), samengesteld door George Deul, werd uitgegeven door de Werkgroep voor Opvoeding en Vorming m.b.t. de Voorbereidingen op de Onafhankelijkheid van Suriname. Na de roes van '75 drong al gauw het besef door dat Surinames onafhan-kelijkheid niet die fundamentele ommekeer met zich mee had gebracht die het land kon vrijmaken van extern neokolonialisme in de vorm van economische afhankelijkheid van het buitenland en intern neokolonialisme in de vorm van bestuurlijk wanbeleid, bestaande in corruptie, willekeur, onkunde en gebrek aan efficiency, en in de vorm van kapitalistische produktieverhoudingen die de maatschappelijke verhoudingen bestendigden. Benny Ooft: ‘Wat ontbroken heeft aan de Onafhankelijkheid in 1975 is dat zij niet geschraagd werd door een ideologiese visie om een op eigen omstandigheden en mogelijkheden geënte maatschappij tot stand te brengen en een heroriëntatie van Suriname ten aanzien van zijn plaats in de wereld te bewerkstelligen.’ en: ‘Het kon niet anders dan dat toen Suriname op 25 november dan toch maar onafhankelijk was geworden in feite alle oude strukturen gehandhaafd bleven en beleid en koers weinig verschilden van hetgeen de afgelopen jaren te zien was gegeven.’Ga naar voetnoot6.) Het was nota bene bisschop Aloysius Zichem die in 1978 in een interview vaststelde dat in Suriname de rijken steeds rijker werden en de armen steeds armer.Ga naar voetnoot7.) De ontwikkelingshulp die met miljoenen binnenstroomde verdween in de prestige-objecten of in de zakken van weinigen. De eenheid van het volk, waar bundels als Eenheid tot elke prijs! (1975) van Denz & Plein en Eenheid (1976) van M. Pinas om riepen, bleef een wensdroom, veeleer dan dat ze een realiteit werd. Kwaku Montri vraagt in het gedicht ‘2 jaar onafhankelijkheid’: ‘Wanneer zullen de mijnen/weten/dat wij onafhankelijk zijn/en wie vertelt het aan de schepen/en de halmen vol rijst/die in het westen, hoog/te velde staan?’ (Ujamaa, 1979, p. 11). De onderste lagen van de maatschappij zijn de onderste gebleven en als in 1978 John Slagveer in Symfonie in zwart dicht: ‘als ik omkijk/ zie ik alleen maar/ regenbuien van/ armoede en ellende’ (p. 20), | |||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||
dan zijn we geen stap verder dan tien jaar daarvóór. Ook niet in die zin dat schrijven en politiek nog steeds op gespannen voet met elkaar staan. De geschiedenis herhaalt zich: greep ‘lanti’ rond '70 in toen schrijver/ journalist Kross in haar ogen te ver ging, aan het einde van de jaren '70 zijn het andere schrijvers en/of journalisten die vanwege de kritische geluiden die ze laten horen, in conflict komen met de overheid. Dezelfde desillusie die volgde op de zelfstandigwording van verschillende Afrikaanse naties in de jaren '60, vinden we terug in de tweede helft van de jaren '70 in Suriname. Wat de Senegalese schrijver Sembène Ousmane, auteur van de bekende roman Xala (1973), schrijft over Afrika geldt onverkort voor Suriname: ‘We zijn begonnen met schrijven vanuit het koloniale systeem. Dit systeem gaat nu gedeeltelijk schuil achter de façade van de zwarte bourgeoisie. Mijn werk als schrijver is nauw verbonden met de strijd voor echte onafhankelijkheid. In Afrika dachten we eerst dat het paradijs in 1960 aanbrak. Nu weten we beter: de blanke is dan wel vertrokken, maar degenen die nu aan de macht zijn gedragen zich op dezelfde manier. () Wij worden geconfronteerd met onze eigen bourgeoisie die aan de macht is en zich gewillig met de stroom laat meevoeren om net zo te kunnen worden als de blanke bourgeoisie. () Wij moeten de moed hebben hun praktijken aan de kaak te stellen.’Ga naar voetnoot8.) Onder de kabinetten Arron ontstonden conflicten tussen het bewind en praktisch alle maatschappelijke instituties, werd het parlement een farce en veranderde het volk in een apathische massa.Ga naar voetnoot9.) Vanaf 1977 nam de stroom emigranten naar Nederland weer toe en groeide aan tot een totaal van dertigduizend tijdens de jaren van de kabinetten van Arron. Zo komt in Nederland gestadig een literatuur op die aangeduid wordt met de term ‘minderhedenliteratuur’. Met de trek naar Nederland hebben de gevoelens van frustratie er een nieuwe dimensie bij gekregen: de gevoelens van geëmigreerden die heen en weer getrokken worden tussen hun vaderland en hun land van vestiging, van erf tot skai om met Chitra Gajadin te spreken, nergens ergens in de woorden van Astrid Roemer. Van de in Nederland gevestigde auteurs is er nauwelijks één te noemen die deze problematiek niet verwoordt of verwoord heeft. De revolutie van 25 februari 1980 bracht groot enthousiasme teweeg bij het grootste deel van het Surinaamse volk en dat is niet verwonderlijk gezien de sfeer van malaise die zich in de vijf jaar na de onafhankelijkheid steeds duidelijker gemanifesteerd had. Suriname was rijp voor een andere koers en die moest op radicale wijze worden ingeslagen. 25 februari 1980 betekende de doorbraak om het uitzichtsloze politiek gekonkel kwijt te raken, betekende de mogelijkheid om de eenheid te bereiken die door de grote politieke partijen in de weg werd gestaan, betekende (dat bleek al na korte tijd) dat nu eindelijk een aantal zaken werd gerealiseerd dat al jaren in het vooruitzicht was gesteld, betekende de kans voor die groepen die bij het politieke machtsspel altijd genegeerd waren om nu een rol in de ontwikkeling van Suriname te kunnen gaan spelen. | |||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||
De revolutie van 1980 is unaniem positief ontvangen bij de Surinaamse schrijvers en vormde de inspiratiebron waarop in de vijf matte jaren na 1975 tevergeefs gewacht was. ‘Hoop/ hoop oefent haar stem’, zo verwoordt Trudi Guda in Vogel op het licht (1981, p. 32) het gevoelen van literair Suriname na 25 februari 1980. Weinig dichters ontbreken in de bloemlezing De tijd doorkliefd die verschijnt bij gelegenheid van de eerste herdenkingsdag van de revolutie. Een stroom dichtbundels zoals rond '75 blijft uit (hebben de ervaringen na '75 de dichters voorzichtiger gemaakt?), niettemin is de oogst aanzienlijk. Kwaku-Montri - alweer hij, heel de periode '70-'85 is in zijn poëzie, verzameld in Tubuka (1984), terug te vinden - is een van de velen die een gedicht de titel ‘25 februari’ meegeven. Michaël Slory komt met Den préki-wroko fu wan kamoru (1982). Verhalen die zich afspelen tegen de achtergrond van de gebeurtenissen van 25 februari 1980, van Eddy Pinas, Celtak en Lilian Ferrier, worden gebundeld in Een pantserwagen in de straten (1981). Jozef Slagveer schildert in de korte roman Een vrouw zoals ik (1981) hoe de revolutie een nieuw levensperspectief biedt aan een prostituee die op het punt staat zichzelf het leven te benemen (zoals de staat Suriname op de rand van instorten stond). In het verhaal ‘Sranan sa wini’ uit Rappa's Opa Djannie en andere verhalen (1981) stelt het Surinaamse volk zich moedig teweer bij een invasie van een buitenlandse macht. Jozef Slagveer en Herman Hennink Monkau betonen zich de chroniqueurs van de gebeurtenissen rond 25 februari met respectievelijk De nacht van de revolutie (1980) en Sranang 25 februari - 3 maart 1980 Als by heldere hemel.... (1980), Luciën Pinas rond de verijdelde staatsgreep van mei '80 met De verijdelde Coup (1980) en later rond de Rambocus/Hawkercoup met De woelige dagen van maart 1982 (1982). Geleidelijk aan echter, als na de eerste daden van de revolutie, de omwenteling te weinig doorzet in concrete daden, luwt het enthousiasme. In de pers verneemt men kritische en ook oppositionele geluiden, deels van hen die in hun verwachtingen teleurgesteld waren, deels van hen die alle belang hadden bij een terugkeer naar de oude structuren. In juli '81 wordt de pers onder censuur gesteld. Desalniettemin nemen de oppositionele geluiden toe, m.n. na de standrechtelijke executie van Hawker door de militairen (maart '82).
Ook in de literatuur is het enthousiasme niet van lange duur geweest. Al in juli 1980 dicht Denise de Hart, naaste medewerkster van bevelhebber Bouterse: ‘U vindt de revolutie voor ons land een zegen?/ Ik niet hoor, ik ben er vierkant tegen.’ (Suriname is switi Sranang niet meer, 1984, p. 14). Een Rudolf Isselt laat zich in zijn poëzie geregeld zeer kritisch uit over het revolutionair proces en werd ook in 1982 vanwege zijn publieke uitspraken voor verhoor opgebracht. En Edgar Cairo dicht in Powema di rutu (1982, p. 47): ‘Dan a now mjo kisi f'si/ fa brada kir' en brada,/ sisa diki watr'ai/ pur' na sisa nomo ai!’;‘Pas daarna zag ik helderder van blik,/ dat de ene broer de ander ademlang vermoordde./ En dat de ene zus de tranen/ uit ogen van de ander groef.’ (Lelu! Lelu!, 1984, p. 684). Dan is er het ingrijpen van de militairen op 8/9 december 1982, ‘de meest traumatische gebeurtenis uit de recente Surinaamse historie’, aldus de journalist Willem Oltmans.Ga naar voetnoot10.) Onder de vijftien personen die geëxecuteerd worden, | |||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||
bevinden zich vijf journalisten: Jozef Slagveer, Frank Wijngaarde, André Kamperveen, Leslie Rahman en Bram Behr. Kranten en tijdschriften krijgen een verschijningsverbod opgelegd. ‘Bowtah sa joe doe’ vraagt een van de velen die geschokt waren, zich af in een anoniem uitgegeven pamflet. Uiteraard had het verschijningsverbod dat kranten en tijdschriften en het uitzendverbod dat verschillende radiozenders kregen opgelegd ook direct invloed op de literaire produktie (men denke niet alleen aan gedrukte stukken, maar ook aan hoorspelen). Dat het protest uit schrijverskringen zich voornamelijk manifesteert onder de Surinaamse schrijvers in Nederland is niet verwonderlijk. Edgar Cairo schrijft Sranan libre / De smaak van het vrije Suriname (1982), (niet gepubliceerde) roman naar aanleiding van het december-bloedbad te Paramaribo (zie Lelu! Lelu!, 1984, p. 219). Chitra Gajadin spreekt in De zon vloeit weg uit mijn ogen (1983, p. 29) van ‘horb en consorten’. Astrid Roemer herschrijft haar eerste roman Neem mij terug Suriname (1974) onder de titel Nergens ergens (1983) en laat die zich afspelen tegen de achtergrond van de december-gebeurtenissen. De jaren na 1982 hebben te zien gegeven hoe vanuit een weinig stabiel beleid, langzamerhand de contouren van een nieuwe politieke, sociale en economische orde naar voren zijn gekomen. De instelling van instituties als de 25 Februari-beweging (1983) en de Nationale Assemblee en diverse besturen en raden (1985) moet een nieuwe bestuurlijke ordening schragen, waarin de militairen een centrale positie zullen blijven innemenGa naar voetnoot11.): ‘Anoe no e loesoe makti/ bifo anoe sabi/ pe makti o fadon’ dichtte S. Sombra al in een van zijn ‘Boskopoe’ uit Kroi (1982, p. 10). De noodzaak van een economie op radicaal andere grondslag heeft zich met de stopzetting van de Nederlandse ontwikkelingshulp sneller en sterker duidelijk gemaakt. De betrokkenheid van brede lagen van de bevolking bij deze vernieuwingen is niet bijster groot te noemen: het is niet eenvoudig na december 1982 het oude krediet terug te winnen, zeker niet in een situatie waarin de mensen, dagelijks geconfronteerd met deviezen- en schaarsteproblemenGa naar voetnoot12.), na jarenlang door buitensporige importen gewend geraakt te zijn aan een westers bestedingspatroon, Feuerbachs adagium hooghouden dat de mens is wat hij eet. In die situatie zijn het praktisch geheel mislukken van bijvoorbeeld de alfabetiseringscampagne Alfa '84Ga naar voetnoot13.) en nieuwe geruchten over corruptie en financiële malversaties koren op de molen van een publiek dat graag bevestigd wil zien dat de oude problemen van vóór '80 weer levend zijn als nooit tevoren. Als stap om het krediet bij brede lagen van de bevolking terug te winnen, werd eind 1985 de dialoog geopend met de politieke leiders Arron, Lachmon en Soemita, diegenen die voor de wanorde van vóór 1980 waren verantwoordelijk gesteld. Intussen hebben de ontwikkelingen na 1980 wel gemaakt dat er - parallel aan de bezinning op de politieke en sociaal-economische ordening - een discus- | |||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||
sie loskwam over de eigen waarden van de Surinaamse cultuur. Auteurs als Oscar Kemble, Paul Middellijn, Gerrit Barron en Carla Tuinfort schreven kritische, maar natuurlijk ook vaak: idealistische stukken over kunst en bevrijding, de terugdringing van westerse culturele ideeën en de opwaardering van het eigene, de rol van de jeugdliteratuur in het dekolonisatieproces, de plaats van de cultuur in een nieuwe maatschappij. Van de genoemden was het Paul Middellijn die de breedste ‘Sranan Filosofia’ ontwierp, een totaalvisie op de Surinaamse kunsten met de algehele dekolonisering van culturele waarden als uitgangspunt.Ga naar voetnoot14.) Ook in overheidskringen bezint men zich op deze culturele heroriëntatie. Het is echter een veeg teken dat, zoals reeds in § 3.5 opgemerkt, de aanbevelingen van het door het Ministerie van Onderwijs, Wetenschappen en Cultuur georganiseerde Seminar Culturele Ontwikkeling (begin 1985) een jaar na dato nog steeds niet zijn openbaar gemaakt of in beleidslijnen omgezet. Evenzeer valt het te laken dat een belangrijke zaak binnen deze context, de reeds in 1984 opgestelde officiële spellingen van Sranan en Sarnami, tot op dit moment (maart 1987) niet zijn gepubliceerd. Gezien ‘de eeuwenlang gevormde psyche van de Surinaamse mens’Ga naar voetnoot15.) en de gebeurtenissen van het anderhalf decennium 1970-1985, valt het niet mee greep te krijgen op de mentaliteit van de grote massa Surinamers en die tot activiteiten voor een nieuwe totaalordening aan te zetten. Wat in 1975 uitgedrukt werd in de titel van Johan Evert Benjamins dichtbundel Van bewustwording naar bevrijding, blijkt omgekeerd veel betekenisvoller te zijn: na de ‘bevrijdingen’ van 1975 en 1980 moet de werkelijke bewustwording nog gestalte krijgen in een afstand nemen van de koloniale mentaliteit. Een voorname rol speelt hierin zeker de angst opgeroepen door het gebeuren van 8/9 december 1982, die de animo tot actieve participatie in de ontwikkeling van het land bepaald niet verhoogd heeft. De oude problemen - gebrek aan eenheid, solidariteit, enthousiasme en vertrouwen in het land, corruptie en zakkenvullerij, rivaliteit tussen ministeries - keerden terug. Ook van het instellen van lichamen als Topberaad en Assemblee ging geen motiverende werking uit op brede lagen van de bevolking. Hanteerders van de pen hielden, met de wetenschap van eerdere maatregelen, nogal wat in. portefeuille of althans buiten de officiële kanalen - het begin van een ondergrondse literatuur -, zo zij al niet een drempel vonden bij de drukkerijen die niet blind gebleven waren voor de inbeslagname van Bram Behrs drukpers in 1982. Kortom: de nationale lethargie heeft zich in dat wat literair gepubliceerd werd in de jaren 1983-1985 weer goed weerspiegeld. De rol die de politieke gebeurtenissen direct spelen in de literatuur van de jaren aan het eind van de periode '70-'85 is verwaarloosbaar te noemen. Slechts een enkeling ontleent nog zijn stof aan het revolutionair proces, zoals Hans Hemradj Lachman, direct betrokken bij de Rambocus-coup, met de bundel Strijdkreet uit de gevangenis (1983), die een gedicht wijdt aan de 25 Februari | |||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||
Beweging, en Etieńńe Hiwat, die in Wan pipel wan kofoe wan stré (1983), over de brasa dei dicht. Er is sprake van een matheid die niet onaardig getypeerd is met de titel van de debuutbundel van Rona Schweitz In de schaduw van het heden (1985). Paul Nijbroek, de auteur Paul Marlee, stelt in ‘De droom van een revolutionair’ (weekblad Brandpunt 21 juni 1985, p. 7) vast, dat de droom in de vijf jaar na de coup van 25 februari 1980 droom is gebleven. Het is misschien in zijn roman Proefkonijn (1985) dat de Surinaamse mens anno 1985 goed getypeerd is, wanneer hij laat zien dat de Surinamer als Caribisch mens uit de strijd om de identiteit slechts één ding over heeft gehouden: de individuele geestkracht. | |||||||||||||||||||
Bibliografische aantekeningen bij Literatuur en maatschappijAlgemeenVeel van de in boekvorm verschenen publikaties over de geschiedenis van Suriname 1970-1985 zijn van journalistieke origine, vaak goed leesbaar en niet zelden op behoorlijk peil, maar zonder wetenschappelijke historische pretentie. Een geschiedschrijving die het grootste deel van onze periode bestrijkt is: Benny Ooft, Suriname 10 jaar republiek (Stichting Basispers/Art Incorporation, Nieuwegein/Paramaribo 1985). Het boek analyseert kritisch de gebeurtenissen, kritisch althans tot 1980. Aan het boek kleeft het bezwaar van veel te noemen uitgaven: geschreven buiten Suriname is het niet vrij van zekere vertekeningen. Hoewel Ooft soms woordelijk op andere publikaties steunt, noemt hij zelden of nooit bronnen; een bibliografie ontbreekt. Vanuit een eigen (zij het niet erg realistische) visie op Suriname binnen het Groot-Guyanees verband, schreef Albert Helman een met kracht van overtuiging gebracht boek: De foltering van Eldorado; Een ecologische geschiedenis van de vijf Guyana's (Nijgh & Van Ditmar, 's - Gravenhage 1983). Suriname komt daarin aan bod tot omstreeks 1982. Een geillustreerde versie van dat boek verscheen eerder als Avonturen aan de Wilde Kust; De geschiedenis van Suriname met zijn buurlanden (A.W. Sijthoff/VACO, Alphen aan den Rijn/Paramaribo 1982). Een algemeen (fysisch, sociaal-geografisch, demografisch en cultureel) beeld van Suriname tot omstreeks 1975 geven de volgende boeken:
Een sociaal-politieke analyse geeft de doktoraalscriptie van Ruben S. Gowrichan, The state in primary-export societies: the case of Suriname (Leiden 1979), ook gepubliceerd in: S. Craig (ed.), Contemporary Caribbean: a Sociological Reader Vol. 1 (Heinemann Educational Books, London 1979). | |||||||||||||||||||
1970-1975Over de samenhang tussen maatschappelijke ontwikkelingen en literatuur, leze men het voorwoord van Rudy Bedacht en de inleiding van het S.A.S.K. tot de bloemlezing Tesi f'i (proef het) (Surinaams Antilliaans Schrijvers Kollektief, z.p. 1975). Impressies over de periode 1966-1976 geeft Rappa in het verhaal ‘De pubertijd en puberteit op het Lyceum’ uit Opa Djannie en andere verhalen (1981, pp. 50-95). Ronald Venetiaan geeft zijn visie op de ontwikkelingen van deze tijd in twee bijdragen tot de bloemlezing van 35 jaar AMS-leven | |||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||
I sab fa den AMS man de (AMS, Paramaribo 1986, pp. 51-54 en 63-65).Een indruk van de staking van 1973 geeft René de Rooy in Verworpen vaderland (1979, pp. 82-88). Reportages bracht A.C.W. van der Vet bijeen in Reis door het splijtend koninkrijk (Nijgh & Van Ditmar, 's-Gravenhage/Rotterdam 1975). Een economische studie, die overigens een ruimere periode bestrijkt dan 1970-1975, is: Wesley de Rooy & Marein van Schaaijk, Ekonomische ontwikkeling van Suriname (VACO, Paramaribo 1983). Men zie verder de Bibliografische aantekeningen bij hoofdstuk 5 onder ‘Identiteit’ en ‘5.1.4 Antikolonialisme en zelfstandigheid’. | |||||||||||||||||||
1975-1980Behalve in het genoemde boek van Benny Ooft worden de jaren tussen Surinames onafhankelijkheid en de revolutie van 1980 goed geschetst in: Rudie Kagie, Een gewezen wingewest; Suriname voor en na de staatsgreep (Het Wereldvenster, Bussum 1980). Over de relatie Suriname-Nederland:
Over migratie en Surinamers in Nederland: zie de Bibliografische aantekeningen bij hoofdstuk 7. | |||||||||||||||||||
25 Februari Revolutie
| |||||||||||||||||||
1980-1985Een verzameling documenten is: Suriname in revolutie (Redi doti, Wageningen 1982). Documentair is voorts: Willem Oltmans in gesprek met Desi Bouterse (Jan Mets, Amsterdam | |||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||
1984) En: Suriname 4 jaar revolutie (NVD, Paramaribo 1984). Over de mei-coup van 1980:
Over de Rambocus/Hawker-coup van maart 1982:
Over december 1982:
Kritische analyses van de gebeurtenissen en het beleid na 1980 zijn:
Over Denise de Hart:
Over nieuwe cultuurfilosofie zie men de Bibliografische aantekeningen bij hoofdstuk 5 ‘Themata’ onder ‘Identiteit’ en ‘5.1.4 Antikolonialisme en zelfstandigheid’ en hoofdstuk 6 ‘De jeugdliteratuur’ onder ‘Herkenning’ Tenslotte kan als tussentijdse balans vermeld worden:
| |||||||||||||||||||
Literatuur verschenen bij het ter perse gaan van dit boek.In 1986 verscheen De Surinaamse literatuur van Rabin Gangadin (Heeffer, Bergen op Zoom). Het boekje is een bundeling van eerder verschenen artikelen, aangevuld met enkele paragrafen. Het ‘theoretische’ gedeelte is uitermate summier en subjectief. Gangadins opstelling tegenover schrijvers en dichters is altijd polemisch. Zijn oordelen zijn zelden beargumenteerd en de helderheid is vaak zoek. Ter sprake komen - meestal zeer kort -: Cairo, Ferrier, Helman, Vianen, Roemer, De Rooy, Pim de la Parra, Geluiden/Opo sten, Sweet, Blaw Kepanki, Wols, Narain, Shrinivâsi, Gajadin, Sylvia Singh, Gharietje Choenni en Thea Doelwijt. | |||||||||||||||||||
Literatuur en natievormingOver de natievormende functie van de Surinaamse literatuur schrijft Ineke Phaf in het artikel ‘De Caraibische verbeelding aan de macht’ in Bzzlletin 143 (zie de Bibliografische aantekeningen bij hfst. 3 Het literatuurbedrijf). In hetzelfde nummer is opgenomen (pp. 20-25) het hoofdstuk ‘De natievormende funktie van de Surinaamse literatuur’ van Edgar Cairo uit Lelu! Lelu! Het lied der vervreemding (1984, pp. 27-43). Zie verder de literatuur vermeld in de Bibliografische aantekeningen bij hfst. 5 Themata onder Identiteit/Suriname en onder 5.1.4 antikolonialisme en zelfstandigheid. |
|