De Surinaamse literatuur 1970-1985
(1987)–Michiel van Kempen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||
Deel I Tendensen | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||
1. Literatuur, Surinaamse literatuur, periodisering
Ye shabd bhalā kyā hain
Desh hain.
Priyatam svadesh kaviyon ka
Kaviyon ka prabhutva hain.
(‘Kavi aur shabd’)
Wat zijn woorden eigenlijk?
Een land.
Het dierbare Vaderland van
de dichters.
Zij vormen de grootheid van de dichters.
(‘De dichter en het woord’)
Shrinivāsi | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||
1. InleidingElke beschrijving van de Surinaamse literatuur stuit nog voor de eerste letter op papier staat op dezelfde, fundamentele vragen. De meest fundamentele vraag is uiteraard: wat dienen we onder literatuur te verstaan? Direct daarop volgt de vraag: wat is dan Surinaamse literatuur? We zullen met name bij deze laatste vraag uitvoerig stilstaan: welke complicaties deze vraag met zich meebrengt, zal onmiddellijk duidelijk zijn als we denken aan de grote groep Surinaamse auteurs in Nederland, aan de vele in Suriname gebezigde talen en aan de staatkundige positie van Suriname vóór en na 1975. Als het al mogelijk is deze vraag op enigszins bevredigende wijze te beantwoorden - te behandelen is misschien een betere term -, dienen we vervolgens verantwoording af te leggen ten aanzien van het waarom van de door ons afgebakende periode 1970-1985. | |||||||||||||||||||||||||||
1.1 Het begrip literatuurWie ook maar enigermate thuis is in de literatuurwetenschap weet dat het grootste probleem van deze discipline bestaat in het afbakenen van datgene wat zij bestudeert. Het geven van een sluitende, d.w.z. universeel geldende definitie van wat literatuur nu in feite is, is tot op heden een ijdele onderneming gebleken, zozeer zelfs dat één van de meest recente studies zich niet meer aan een definitie heeft gewaagd, maar slechts een aantal factoren opsomt dat lezers ertoe brengt een tekst literair te noemen.Ga naar voetnoot1.) Bijzonder interessant is het te onderzoeken of literatuur in Suriname, of breder: in het Caribisch gebied, of nog breder: in de Derde Wereld, op andere wijze gedefinieerd zou moeten worden dan tot nu toe in de literatuurwetenschap gedaan wordt. Dat deze problematiek de grenzen van wat hier besproken wordt verre te buiten gaat, spreekt voor zich. Daar komt bij dat we met enige goede wil redelijk uit de voeten kunnen met wat tot nu toe vastgesteld is ten aanzien van het literaire werk. Zo bestaat er consensusGa naar voetnoot2.) over dat het literaire werk (relatief) fictioneel is, dat er een zekere waarde aan toegekend moet kunnen worden, dat de materiaalbehandeling afwijkt van andere taaluitingen, dat het niet gericht is op een kortstondig of praktisch communicatief doel (zoals een telegram b.v.) en dat het vaak op meer dan één betekenisniveau gelezen kan worden. Nogmaals: er zitten heel wat haken en ogen aan elke omschrijving en dus ook aan deze, maar in de praktijk zal de vaststelling dat b.v. Shrinivāsi's Oog in oog (1974) wel en het Groot Surinaams Kookboek (1976) van Starke en Samsin-Hewitt niet als literair werk wordt aangemerkt, weinig problemen opleveren. In de beschrijving van tendensen richten wij ons op literatuur voor ervaren lezers. Hoewel kinder- en jeugdliteratuur niet geheel verwaarloosd zullen worden is de analyse van b.v. thematieken niet gebaseerd op kinder- en jeugdboeken. We spreken verder bij voorkeur over literatuur en niet van literaire werken, omdat het ons niet te doen is om afzonderlijke literaire werken, maar om | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||
tendensen, grote lijnen, stromingen in de Surinaamse literatuurgeschiedenis van 1970 tot 1985. Overigens zal het literatuurbedrijf (literatuurkritiek, literatuurstudie, journalistiek, uitgeverswezen, positie van de auteurs) ook de nodige aandacht krijgen. | |||||||||||||||||||||||||||
1.2 Wat is Surinaamse literatuur?1.2.1 VraagstellingDe omschrijving van literatuur zoals hierboven gegeven is een algemene en doet geen recht aan specifieke kenmerken als de speciale functie die literatuur in een Derde Wereldland kan (volgens sommigen: moet) hebben, of het historisch of cultureel kader zonder hetwelk bepaalde (groepen) literaire werken niet begrepen kunnen worden. Met andere woorden: de omschrijving gaat niet uit van een pluralistische (of culturalistische) benadering. Een ideologische literatuurbenadering kan bijvoorbeeld een nationale literatuur onderverdelen in categorieën als bourgeois, liberaal, revolutionair etc. Vanuit zo'n analysemodel komt men dan tot een literatuurgeschiedschrijving waar een prescriptieve werking vanuit gaat: het stellen van een norm waaraan datgene wat geschreven is (en nog wordt) ideologisch zou moeten voldoen. Een beschrijving van de Surinaamse literatuur vanuit zo'n invalshoek zou ongetwijfeld vruchtbare resultaten kunnen opleveren. Toch zal aan zo'n beschrijving een andere vraagstelling vooraf moeten gaan en wel een die zo gecompliceerd is om te beantwoorden, dat het maar de vraag is of die ooit voor een ieder bevredigend tot een oplossing zal kunnen worden gebracht, te weten: welke schrijvers of literaire werken moeten we wel en welke niet tot de Surinaamse literatuur rekenen? Als de ene Surinamer bijvoorbeeld De rancho der X mysteries (1941) van Albert Helman wel tot de Surinaamse literatuur rekent en de andere Surinamer doet dat niet, en deze twee komen ook na uitwisseling van argumenten niet tot een vergelijk, dan kunnen wij ons achter de een of de ander plaatsen en honderd keer roepen dat die ene gelijk heeft, bewijzen kunnen we het niet. M.a.w. het begrip ‘Surinaamse literatuur’ is niet los te zien van het subject dat dat begrip hanteert: de achtergrond en het verwachtingspatroon van het subject en de tijd waarin het subject leeft, de horizon van de lezer in Gadamers termen. (In de literatuurwetenschap duidt men dit complex: object (literaire werk) - subject ook aan met de term ‘hermeneutische cirkel’.Ga naar voetnoot3.)) Toch kan men op redelijke gronden bepaalde grenslijnen trekken. We nemen dus als hypothese dat er wel degelijk een Surinaamse literatuur onderscheiden kan worden van een Nederlandse, een Vlaamse, een Antilliaanse. De rigoreuze opvatting van Albert Helman ‘Schrijvers in het Nederlands zijn Nederlandse schrijvers’Ga naar voetnoot4.) die ook Max Nord koestert, delen wij niet. Het beantwoorden van de vraag welke literaire teksten wel en welke niet tot de Surinaamse literatuur moeten worden gerekend, mag op deze plaats ook niet achterwege blijven, omdat de beantwoording ervan bepalend is voor het corpus teksten waarop wij ons dienen | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||
te baseren. Het zal duidelijk zijn: het probleem waarover we hier spreken is het probleem van de Surinaamse auteurs in Nederland: moeten zij wel of niet betrokken worden in een beschrijving van de Surinaamse literatuur? In wezen echter moet de vraag luiden: horen (langdurig) in het buitenland woonachtige auteurs tot de Surinaamse letterkunde? We zullen in een later hoofdstuk apart aandacht besteden aan de status van de Surinaamse literatuur in Nederland. Om tot een noodzakelijke definitie-vooraf van het begrip Surinaamse literatuur te komen, zullen we hier echter al het een en ander dienen op te merken. | |||||||||||||||||||||||||||
1.2.2 OpvattingenNiet weinigen hebben reeds getracht een definitie van Surinaamse literatuur te geven: John Leefmans, Peter Potter, Robby Parabirsing, Robin RavelesGa naar voetnoot5.), Astrid Roemer, Wim Rutgers enz. Hun opvattingen zullen we in het navolgende tegenkomen en bespreken. Om de kwestie scherp te krijgen bekijken we eerst twee diametraal tegenover elkaar staande opvattingen: die van Parabirsing versus die van Leefmans/Roemer. Robby Parabirsing windt geen doekjes om wat hij onder Surinaamse literatuur verstaat: ‘Onder Surinaamse literatuur kunnen we verstaan de geschriften die door hier geboren, getogen en woonachtige landgenoten, geboren uit en opgevoed door hier geboren, getogen en woonachtige ouders, zijn of worden geproduceerd.’Ga naar voetnoot6.) Leefmans en Roemer hebben, uitgaande van een kosmopolitische gerichtheid, te kennen gegeven dat elke schrijver die zich Surinamer voelt, ook tot de Surinaamse literatuur gerekend moet worden.Ga naar voetnoot7.) Beide opvattingen zijn discutabel, de eerste door haar concreetheid, de tweede door het gebrek daaraan. Parabirsing motiveert zijn stelling dat ook de ouders van een auteur in Suriname moeten zijn geboren en getogen met: ‘aangezien de doordringing van Suriname in feite pas goed merkbaar kan worden als iemand wordt opgevoed door ouders die ook hier zijn opgevoed.’ Is de waarheid van deze opvatting vanuit pedagogisch standpunt al zeer discutabel, zij reduceert bovendien een auteur al te eenzijdig tot een produkt van zijn ouderlijk milieu. Daar komt bij dat vanuit deze invalshoek de nationale integriteit van veel in Suriname geboortige Surinamers in twijfel wordt getrokken, iets waar die groep niet blij mee zal zijn. Ik rep er dan nog niet eens over dat Parabirsings motivatie het vastleggen van criteria voor wat Surinaamse literatuur is, beperkt tot genetisch onderzoek. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||
Parabirsings omschrijving van het begrip Surinaamse literatuur trekt onverantwoord nauwe grenzen. Die demonstreert hij natuurlijk weer aan het voorbeeld van Albert Helman, een auteur die de laatste jaren een tiental publikaties in boekvorm (waarvan enkele zeer lijvige) aan Suriname wijdde, maar die door Parabirsing niet tot de Surinaamse literatuur wordt gerekend: ‘Vanuit dit standpunt geredeneerd, is het begrijpelijk dat velen de werken van Albert Helman niet zien als deel van de Surinaamse literatuur. Hij is misschien wel afkomstig uit hier geboren en getogen ouders, hij is zelfs hier geboren, maar een belangrijke (sic) deel van z'n vorming heeft onder Hollandse invloed gestaan. Al schrijft hij vaak heel deskundig over Suriname, hij doet dat duidelijk niet vanuit onze tegenwoordige bril.’ Op die bril komen we straks nog terug, het is het criterium van de optiek (zie 1.2.3f) dat een nieuw element is bij Parabirsing dat in zijn (klaarblijkelijk onbevredigend gebleken) definitie niet voorkwam. Het gaat er ons hier om aan te geven hoe onhoudbaar Parabirsings positie is: als we kijken naar een in Nederland of elders in het buitenland genoten vorming, dan moeten Trefossa en Rellum, Shrinivāsi en Slory, Ferrier en Vianen en ga-zo-maar-door uit ons bestand geschrapt worden. Een onmogelijk te verdedigen zaak dus. Piekert er iemand over T.S. Eliot anders te zien dan als een Amerikaans schrijver, omdat hij zijn licht elders ter wereld ging opsteken? Pablo Neruda als een Chileen? Danilo Kiš als een Hongaar? Arthur van Schendel als een Nederlander? Bhai als een Surinamer dan? Vanzelfsprekend ziet Parabirsing de uit Suriname afkomstige schrijvers die sinds de jaren zestig/zeventig in Nederland schrijven niet als Surinaamse literatoren, al zou dit naar zijn zeggen ‘bij velen kunnen stuiten op meer emotionele dan rationele bezwaren’. We hebben al laten zien dat het ‘rationele’ in de formuleringen van Parabirsing enkel kan leiden tot verregaande willekeur. Dat neemt niet weg dat het belangwekkend is om te onderzoeken of de Surinaamse schrijvers in Nederland zich al op zulke wijze geprofileerd hebben dat van een afzonderlijke groep gesproken kan worden, zoals men binnen de Duitstalige literatuur een Oostduitse, een Westduitse, een Oostenrijkse en een Zwitserse kan onderscheiden. We zullen in een later hoofdstuk (7) zien dat er termen aanwezig zijn om van een afzonderlijke literatuur te spreken. Dit neemt niet weg dat de banden met het vaderland voor veel auteurs zo nauw zijn, dat ze zich Surinamer voelen en niet Nederlander. Dit roept de vraag op of we deze groep van auteurs niet, gezien haar beperkte ontplooiingsmogelijkheden in Suriname, als culturele ‘ballingen’ moeten zien, waarmee de legitimiteitsvraag naar hun verblijf daar impliciet gesteld is. Dat zou dan inhouden dat ze, net als de politieke bannelingen die Exilauteurs als Thomas en Heinrich Mann, Stefan Zweig, Joseph Roth waren en Alexander Solzjenitsyn is, zeker tot de literatuur van het land van herkomst gerekend moeten worden, al was het alleen maar omdat hun hart daar is, waar zij mogelijk nog eens naar terugkeren.
Een enigszins vergelijkbaar uitgangspunt kenmerkt de opvattingen van Leefmans en Roemer. Het grootste bezwaar dat kleeft aan het definiëren van de Surinaamse literatuur in termen van ‘affectie tot’ of ‘affiniteit met Suriname’ is natuurlijk dat niet-Surinamers die over Suriname geschreven hebben ook binnen de definitie vallen. Men zou dit probleem kunnen omzeilen door eenvoudigweg ‘Surinamers’ in de definitie op te nemen, maar ook dan is er slechts | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||
sprake van een schijnoplossing: het probleem is dan verschoven van: wat is Surinaamse literatuur, naar: wie is er Surinamer? Die vraag lijkt op het eerste gezicht in de definitie van Aldert Walrecht haar oplossing gevonden te hebben: ‘() wij zouden Surinaamse literatuur niet anders willen definiëren dan de literatuur die door kinderen van het land zelf is voortgebracht.’Ga naar voetnoot8.) Men voelt de bui al hangen: hoe verkrijgen we een sluitende omschrijving van die ‘kinderen van het land zelf’? G.W. Rutgers komt al tot een heel wat hanteerbaarder omschrijving als hij de woorden van Walrecht aanhaalt en dan stelt: ‘() dus literatuur geschreven door Surinamers ongeacht de taal waarin die literatuur geschreven is, de plaats waar die literatuur geschreven is en de plaats waar het verhaal zich afspeelt;’Ga naar voetnoot9.) Maar elders stelt hij ook: ‘De schrijvers bekijken de wereld vanuit een andere invalshoek dan het Europese moederland’ en spreekt hij van ‘het geheel andere wereldbeeld.’Ga naar voetnoot10.) Om helderheid te scheppen, zullen we kort de diverse criteria de revue laten passeren om dan tot een zo sluitend mogelijke definitie te komen. | |||||||||||||||||||||||||||
1.2.3 Criteriaa) De taalIn Suriname is het Algemeen Beschaafd Nederlands de officiële taal, het Sranan tongo voor meer dan driekwart van de bevolking de geaccepteerde lingua franca en het Sarnami Hindustani de voertaal van de grootste bevolkingsgroep. Maar er is daarnaast een breed scala van andere talen die door groepen worden gebruikt: het Surinaams-Javaans, het Chinees (Hakka-dialect), de Indiaanse talen: Karaïbisch (of Kalinya), Arowaks, Trio, Wayana, Akulyo (of Akoerio), (sporadisch ook nog: Warau en Wai Wai), de boslandcreoolse talen: Saramaccaans, Matuwari, Ndyuka en Paramaccaans. Daarnaast zijn er groepen die meer talen gebruiken; de keuze van de taal wordt dan bepaald door de taalgebruikssituatie. Zo zien we in de literatuur veelvuldig het Engels voorkomen en worden door de hindustaanse bevolkingsgroep naast Nederlands, Sranan en Sarnami verschillende Indiase talen gebezigd: Hoog-Hindi en Urdu (als vormen van het Standaard-Hindustani),Ga naar voetnoot11.) Sanskrit en Arabisch. Het Arabisch wordt ook binnen de Libanese groep nog gebruikt, daarnaast het Libanees, als dialect van het Arabisch. In totaal dus tweeëntwintig min of meer frequent gehanteerde talen, zij het dat niet alle in literaire zin gebruikt worden (zoals het Sanskrit) en/of een schriftelijk vastgelegde letterkunde kennen. Maar dat neemt niet weg dat we tot de principiële vaststelling moeten komen: literaire uitingen in elk van de talen die door groepen in Suriname beheerst worden, moeten tot de Surinaamse literatuur gerekend worden. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||
Wel moeten we op deze plaats iets zeggen over het literair gebruik van de diverse talen. In de periode 1970-1985 is het Nederlands de voornaamste taal geweest die voor literaire doeleinden gebruikt werd, voor poëzie, zeer sterk voor proza, in mindere mate voor toneelwerk. Sterk Nederlands gekleurde en op het Nederlandse publiek gerichte schrijvers als Rudolf van Lier, Hugo Pos en Rabin Gangadin hielden zich strikt aan het Algemeen Beschaafd Nederlands. Bij anderen - als Ruud Mungroo en Paul Marlee - ziet men slechts marginale variaties ten opzichte van het ABN, en dan veelal op lexicaal niveau. Een behoorlijk aantal auteurs heeft gepoogd het Surinaamse taaleigen in een of andere vorm van Surinaams-Nederlands neer te leggen - we spreken dan vooral over proza. In nogal wat gevallen betekende dat, dat de beschrijvende gedeelten in ABN worden gesteld en de dialogen in meer of minder sterk gekleurd Surinaams-Nederlands, vaak doorspekt met frasen in het Sranan tongo. Bij Dobru zien we hoe gedeelten in Sranan het ABN afwisselen. Enkele schrijvers hebben gepoogd een geheel Surinaams-Nederlandse literaire taal te ontwikkelen. De geschiedenis van deze pogingen gaat terug op Albert Helman die in 1954 voor 't eerst Surinaams-Nederlands hanteerde in zijn bewerking van Green pastures/Grazige weiden van Mark Connelly. De meest omstreden van deze pogingen was zonder meer die van Edgar Cairo, die herhaaldelijk het verwijt kreeg te horen dat zijn taal niet het Nederlands van Suriname was en in Suriname niet herkend werd - een onterecht verwijt, daar Cairo er bij herhaling op heeft gewezen dat hij de taal van zijn achtergrond bewust met eigen vondsten tracht te verrijken.Ga naar voetnoot12.) Een andere auteur die veel van het Surinaams-Nederlandse taaieigen in zijn proza tracht weer te geven, is Rappa, die er bovendien een zeer eigenzinnige weergave van het Sranan tongo op na houdt. De voorkeur van veel auteurs om het Nederlands te hanteren, is recht evenredig aan de voorkeur van de meeste Surinaamse lezers voor die taal als leestaal; omgekeerd geldt dat door het ontbreken van leestradities weinig van het geproduceerde in andere talen in druk verschijnt. (zie hfst. 3.4 ). Het gebruik van het Sranan tongo als (literaire) schrijftaal is na 1970 praktisch beperkt gebleven tot de poëzie. Het ontbreken van een officiële spelling en van schoolonderricht in deze taal, is voor het hanteren van het Sranan tongo als schrijftaal een ernstige handicap geweest. Het pionierswerk van Koenders en later Bruma, Trefossa, Doorson en Cairo, heeft geen vervolg gekregen in nieuw gepubliceerd proza in het Sranan. Dat neemt niet weg dat er wel proza geschreven werd en dus nog op uitgave wacht; ons is bijvoorbeeld werk bekend van Doorson, Grot, Eddy Pinas, Slory en Sombra. In poëziebundels komen we wel geregeld werk in het Sranan tongo tegen: dichters als Slory en Sombra schrijven al hun werk in Surinames grootste volkstaal. Het creoolse volkstoneel ontleent zijn aantrekkingskracht voor een groot deel aan het gebruik van het Sranan. Hindi en Urdu zijn van oudsher de talen die de hindustanen literair hanteren. In de loop der jaren is het Sarnami naast die twee een plaats voor zich komen opeisen. R.M. Marhé geeft in Sarnami byākaran aan hoe het Sarnami vooral na 1975 als taal voor poëzie en proza is opgekomen, daarvóór werd het in het | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||
toneel reeds gehanteerd.Ga naar voetnoot13.) Ook voor het Sarnami geldt de handicap waaronder het Sranan tongo te lijden heeft gehad: gebrek aan spellingsvastlegging en -uniformering en onderricht en ook het Sarnami komen we vooral in poëzievorm tegen. Met Baldewsinghs Stifa (1984) is aan het Sarnami voor 't eerst in literair proza vorm gegeven. Dankzij de emancipatorische activiteiten van Adhin vanaf de zestiger jaren, later krachtig verder gestuwd door de Sarnamibeweging in Nederland, heeft het Sarnami steeds meer terrein gewonnen. Op niet altijd even subtiele wijze is daar wel eens door uit India afkomstige mensen denigrerend over gedaan. Zo heeft M.A. Nabibaks zich op gerede gronden teweer gesteld tegen de cultuurimperialistische opvattingen van dr. Kamta Kamlesh die in het Sarnami slechts een teken van culturele stagnatie meende te kunnen bespeuren.Ga naar voetnoot14.) Zoals we nog zullen zien in hoofdstuk 5.1.5 bestaat de literatuur in andere talen praktisch geheel uit schriftelijke vastleggingen van orale literatuur, incidenteel werk in het Aucaans (Pakosie, Rudi Pinas), Saramaccaans (Dahwme, Akanamba) en Chinees uitgezonderd. Intussen betekent dat wel, dat verschillende talen na 1970 voor 't eerst een literatuur op schrift hebben gekregen: dat geldt zowel voor het Surinaams-Javaans, als voor verschillende Indiaanse en bosnegertalen, zoals we nog zullen zien. De grens tussen antropologisch (vaak: ritueel) en literair materiaal is daarbij niet altijd even scherp te trekken-maar het is zeker een hebi van de westerse mens, om die grens te willen trekken. Het is goed om hier onmiddellijk vast te stellen, dat er bij de vastlegging op schrift van oraal materiaal een ingreep plaatsvindt die het wezenlijke van het orale aantast: het wezen van de orale literatuur is immers gelegen in de presentatie, in de manifestatie van die literatuur door een of meer personen voor een publiek, een manifestatie die telkens weer anders is en die dus als een voorstadium van het drama beschouwd kan worden. Analyse van orale literatuur binnen die context vraagt dus om geheel andere methodieken, dan van de schriftelijke vastlegging van die literatuur. Het is zelfs nog maar de vraag of we überhaupt bij die op schrift vastgelegde letterkunde nog de term ‘orale literatuur’ mogen gebruiken. Uit dit alles moeten we dus concluderen dat verschillende Surinaamse talen na 1970 een schriftelijke letterkunde hebben gekregen. Zij het langs een wat eigenaardige weg: via de documentalist of wetenschapper als notulant van een mondelinge boodschap. In de Surinaamse literatuur neemt het Engels een speciale plaats in; nogal wat dichters hebben poëzie in het Engels geschreven. Uit deze voorliefde voor de door de meeste Surinamers best beheerste moderne wereldtaal, spreekt - naast mogelijk een zeker aftasten van de eigen mogelijkheden - een behoefte om met het Surinaamse produkt naar buiten te treden. Uiteraard ligt het dan voor de hand, dat het oog primair gericht is op het Engels als contacttaal voor het Caribisch gebied. In § 3.2 De Surinaamse schrijver in het Caribisch gebied | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||
komen we hierop terug. Tenslotte zij er hier nog op gewezen hoe vaak verschillende talen naast elkaar gebruikt worden binnen één literair werk. Gaat dit op voor nogal wat proza en poëzie, het geldt wel het sterkst voor het toneel en het hoorspel waar het gebruik van een bepaalde taal (Hindi, Urdu, Sarnami, soms Nederlands bij de hindustanen; Sranan tongo, Surinaams-Nederlands en Nederlands bij de creolen) direct geassocieerd wordt met bepaalde gegevenheden uit de werkelijkheid. (Hetzelfde verschijnsel doet zich ook in het toneel elders ter wereld voor, b.v. in AfrikaGa naar voetnoot15.). ) Verder moet erop gewezen worden dat bij de hindustanen talen vaak niet zuiver gehanteerd worden: Hindi- en Urdu-woorden bijvoorbeeld sluipen nogal eens het Sarnami binnen. | |||||||||||||||||||||||||||
b) De nationaliteitIndien men uitgaat van de sinds 1975 te verkrijgen Surinaamse nationaliteit als criterium voor het al of niet behoren tot de Surinaamse literatuur, zou men moeten vaststellen dat iedereen die niet geopteerd heeft voor het Surinaamse staatsburgerschap, ook niet tot de Surinaamse literatuur behoort. Dat betekent dan dat het behoren tot een literatuur afhankelijk zou zijn van een (op een betrekkelijk willekeurig tijdstip ingesteld) juridisch document. Consequent doorredenerend zou men dan tot de absurde vaststelling moeten komen dat er vóór de totstandkoming van de republiek Suriname in 1975 geen Surinaamse literatuur bestaan heeft... Het spreekt voor zich dat nationaliteit geen juist criterium is: nationaliteit in civielrechterlijke zin is geen juist criterium. De literatuurwetenschap geeft hiervan een demonstratie door het werk van T.S. Eliot, die Brits genaturaliseerd staatsburger was, tot de Amerikaanse literatuur te rekenen. | |||||||||||||||||||||||||||
c) De plaatsHet zal na hetgeen in 1.2.2 werd opgemerkt geen betoog meer behoeven dat de plaats waar de schrijver zich bevindt niet van invloed is op de vraag of hij tot de Surinaamse literatuur gerekend moet worden. Graham Greene schreef zijn proza overal ter wereld, maar er is niemand die hem anders ziet dan als een Brits schrijver. Ongetwijfeld (maar niet noodzakelijk) heeft een langdurig verblijf in het buitenland invloed op het literaire werk van een persoon. Het is bijvoorbeeld in de wisselwerking van Surinaamse achtergrond en Europese omgeving dat de Surinaamse schrijvers in Nederland hun literaire produktie afleveren. Maar het is in datzelfde krachtenveld dat de Surinamers zich eeuwenlang in hun eigen land een identiteit moesten zien te scheppen. De enorme invloed van Nederland op onderwijs en vorming in Suriname is tot op de dag van vandaag voelbaar. In tien jaar zelfstandigheid is die niet weggewerkt. Literaire kunst van H.J.M.F. Lodewick, een tot op het merg Europees leerboek, is vanaf 1947 tot nu toe het voornaamste leerboek voor literatuur op veel scholen geweest. Het heeft vormgeving én optiek van veel Surinaamse schrijvers mede bepaald, in gunstige én in negatieve zin. Het is slechts de erkenning van deze invloed die een bepaling van het eigene kan bevorderen. Dat vinden van het eigene is niet gebonden aan de landsgrenzen: het is tijdens zijn verblijf in Nederland, door studie, in het contact met Indonesische nationalisten en linkse Nederlandse schrijvers, dat Anton de Koms politieke bewustwording groeide en de basis gelegd werd voor zijn Wij slaven van Suriname (1934). | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||
Het is een noodzaak te beseffen dat een schrijver niet ophoudt een Surinaamse schrijver te zijn, wanneer hij (voor kortere of langere tijd) de landsgrenzen overschrijdt. Ten overvloede zij er hier nog op gewezen dat ook het omgekeerde van het eerder gestelde waar is: de schrijver die Suriname binnenkomt (en eventueel opteert voor de Surinaamse nationaliteit) maakt nog niet per definitie deel uit van de Surinaamse literatuur. In dit verband kan bijvoorbeeld het werk van G.H. Kroes, J.E. Bazuin en B. Roelofs ter discussie worden gesteld. | |||||||||||||||||||||||||||
d) Waarover geschreven wordtIndien het criterium voor een Surinaams werk zou zijn dat het verhaalgegeven of het dichterlijk of toneelobject rond Suriname of rond Surinamers geconcentreerd moet zijn, zou men moeten vaststellen dat binnen het werk van zowat elke schrijver verschillende literaturen te onderscheiden zijn. Zo moet bijvoorbeeld Peter Potter in zijn overzicht van de (Nederlandstalige) Surinaamse literatuur, bij Helman komen tot een indeling in werken met ‘een specifieke, Surinaamse inhoud’ en werken die deze inhoud niet hebben.Ga naar voetnoot16.) Binnen de literatuurgeschiedschrijving kan zo natuurlijk geen recht gedaan worden aan individuele schrijverschappen. Michaël Slory's Brieven aan Ho Tsji Minh uit 1969 zou niet tot de Surinaamse literatuur behoren, zijn Den préki-wroko fu wan kamoru uit 1982 wel, zij het weer met uitzondering van een gedicht als ‘Kenkiprakseri’ dat over Greneda gaat. Het zal duidelijk zijn: het onderwerp waarover geschreven wordt te zien als criterium voor wat Surinaams is, is een heilloze weg. Een aantal stukken van Shakespeare speelt zich af in Italië, maar geen zinnig mens rekent hem anders dan tot de Engelse letterkunde. Een groot deel van het literaire werk van Jorge Luis Borges en Julio Cortázar speelt zich af buiten Argentinië, Alejo Carpentiers belangrijkste romans buiten Cuba. Toch zijn het juist deze schrijvers die de Argentijnse, respectievelijk Cubaanse literatuur op wereldniveau hebben gebracht. Een schrijver die zich aan een criterium als landsgebondenheid van het verhaalgegeven gebonden achtte, zou zich op onaanvaardbare wijze in zijn verbeeldingsvrijheid beknot weten. Gelukkig storen schrijvers zich niet aan dergelijke wensen die vaders van bekrompen gedachten zijn. Ook de werken van Albert Helmans Spaanse periode horen dus tot de Surinaamse literatuur op het moment dat is uitgemaakt dat Albert Helman bij die literatuur hoort. | |||||||||||||||||||||||||||
e) de doelgroepR. Raveles, beter bekend als R. Dobru, heeft twee normen gegeven voor wat Surinaamse literatuur is. Eén ervan is: datgene wat geschreven is in een Surinaamse taal - we hebben het daar onder a) reeds over gehad. De andere luidt: ‘Het werk moet zijn geschreven vanuit ons volk en in de eerste plaats voor ons volk. Wij moeten onszelf en ons land kunnen herkennen daarin, het moet voor ons geschreven zijn.’Ga naar voetnoot17.). Wat ogenschijnlijk een sluitende afbakening lijkt, valt uiteen in een drietal van elkaar te onderscheiden criteria. ‘Vanuit ons volk geschreven’ betekent dat een Surinamer de pen hanteert; ‘vanuit’ suggereert dat hij veeleer aan een Surinaamse optiek denkt, dan aan een nationaliteit (tenslotte schreef hij dit in 1973) - | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||
we komen daarop onder f) terug. ‘Voor ons volk geschreven’ betekent dat het criterium gelegd wordt of bij de intentie van een schrijver, óf bij de beoordeling door het publiek. Waarschijnlijk bedoelt Raveles dit laatste, want hij gaat daarop door met ‘zichzelf in een literatuur kunnen herkennen’. ‘Herkenning’ is het derde criterium in Raveles' definitie. Die herkenning vindt uiteraard plaats bij het ontvangen van een literaire uiting (lezen/horen). Niemand is gerechtigd arbitrair uit te maken of een werk voor iedereen herkenning zal opleveren (zeker niet met zo'n heterogene samenstelling als die van het Surinaamse volk). Voor een volk schrijven staat niet per definitie gelijk aan herkenning door het publiek. Omgekeerd houdt herkenning door het publiek nog niet in dat het boek specifiek voor dat publiek is geschreven. Het weekblad Story en stripboeken moeten wel herkenning opleveren, want ze behoren tot de in Suriname veelgelezen lectuur. De roman Schöne Tage van de Oostenrijkse schrijver Franz Innerhofer, een verhaal over de wijze waarop een kweekje slaafse arbeid moet doen, kan heel wel voor een Surinaamse lezer herkenning opleveren. Als herkenning het criterium zou zijn, dan zou ook juist degene die Raveles (evenals Parabirsing) niet tot de Surinaamse literatuur rekent, Albert Helman, er wel toe moeten behoren, want Helman is in Suriname een van de meest gelezen auteurs. Raveles legt het criterium bij de lezers, het volk, en vooronderstelt dus een homogene groep. We hebben hier te maken met een nationalistische invalshoek die voorbijgaat aan het probleem dat er geen publiek moeilijker te definiëren is dan dat van een literair werk. Wanneer een auteur voor een volk schrijft, kan de herkenning totaal achterwege blijven doordat de structuur van zijn werk te gesloten blijft. Er voltrekt zich geen literaire communicatie omdat lezing (receptie) achterwege blijft. De auteur heeft dan zijn publiek (de literatuurwetenschap spreekt hier van de ‘veronderstelde lezer’Ga naar voetnoot18.)) verkeerd ingeschat. Een gedicht dat - in een extreem geval - maar door één lezer volledig begrepen kan worden, kan daarom nog wel degelijk een Surinaams gedicht zijn. Het is echter zinloos om bij een produkt dat één werkelijke lezer oplevert, te spreken van ‘geschreven voor het volk’; alles wat geschreven is voor een Surinamer is dan Surinaamse literatuur en alles wat elke individuele Surinamer onder Surinaamse literatuur verstaat is dan dus ook feitelijk Surinaamse literatuur. Een onhoudbare opvatting. Wil een schrijver schrijven voor een volk en zich aan Raveles' norm houden, dan betekent dat, dat hij ook gebonden is aan bepaalde wetten van inzichtelijkheid en eenvoud (en dus niet vrij meer is in het gebruik maken van zijn creatief vermogen). Spreken over ‘schrijven voor een volk’ impliceert dat men (ook) een kwantitatieve grootheid voor ogen heeft, een collectiviteit, een groep veronderstelde lezers. Boeken als Ferriers Atman (1968) en Marlees Proefkonijn (1985) zullen slechts (volledige) herkenning vinden bij geoefende lezers, niet bij de vage grootheid ‘ons volk’. Het probleem van literaire uitingen is dat zij bijna altijd een beperkt publiek vinden. Weinigen doorvorsen de poëzie van Michaël Slory en Johanna Schouten-Elsenhout. Niemand echter beweert dat zij niet-Surinaams zijn. Spreken we van ‘ons volk’ (daarmee doelend op het lezerspubliek) dan stuiten we altijd op problemen: literatuur wordt zelden door een grote groep gelezen; houdt men vast aan het criterium dat alles | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||
Surinaamse literatuur is wat voor welk Surinaams individu ook herkenning oplevert, dan valt de zin van de definiëring weg. Doelgroep of publiek is dan ook niet geschikt als afbakeningscriterium. Desalniettemin zullen we hieronder zien dat Dobru's aanduiding ‘geschreven voor het volk’ intentioneel een juist element bevat. | |||||||||||||||||||||||||||
f) De Surinaamse optiekDe eerste de beste schrijver die zegt dat hij zich niet aan de Surinaamse optiek gebonden acht, zal men gelijk moeten geven. De Surinaamse optiek bestaat niet, er is een geheel van Surinaamse optieken, een aantal. brillen om met Robby Parabirsing te spreken, een aantal invalshoeken of wereldbeelden in de woorden van Wim Rutgers. Maar ook dit veronderstelt het gemeenschappelijke element Surinaams. Laten we niet om de hete brij heendraaien: wat houdt dat Surinaams in? Hein Eersel heeft in 1964, dus lang vóór de staatsrechterlijke onafhankelijkheid, de stoute schoenen aangetrokken en gepoogd in enkele artikelen het wezen van de Surinamer aan te geven.Ga naar voetnoot19.) Voor hen die het ambtelijk bewijsstuk van het paspoort van minder belang achten dan de innerlijke gesteldheid van de Surinamer, bevatten de woorden van Eersel veel behartenswaardigs. Een eerste aanduiding van wie de Surinamer is: ‘Hij die de last van de gehele Surinaamse geschiedenis op zich neemt.’ Een tweede: hij voor wie het behoren tot een Surinaamse groep iets positiefs heeft: ‘Die dan het voorrecht van het Surinamerschap bezit en dit als een voorrecht beschouwt.’ We zijn hiermee al een stap dichter bij ons doel genaderd, zij het dat hetzelfde bezwaar aangevoerd kan worden als bij de literatuuromschrijving van Leefmans en Roemer: de definitie wordt gesteld in termen van datgene wat de schrijvers in kwestie er zelf van denken, er wordt niet uitgegaan van een (literatuurwetenschappelijke) descriptie van buiten af. Doen we dat wel, dan kunnen we komen tot een omschrijving van de Surinaamse optiek als: een wijze van het benaderen van de werkelijkheid waaruit een historisch bewustzijn spreekt, waarop voortgebouwd wordt op zo'n manier dat gesproken kan worden van een uitbouw van het culturele erfgoed van Suriname. Een logisch gevolg van die uitbouw is dat het werk van iemand met een Surinaamse optiek impliciet of expliciet bijdraagt aan het bepalen van de Surinaamse identiteit. Daarmee is automatisch gegeven dat het werk zich primair oriënteert op het Surinaamse volk (vatten we Dobru's woorden ‘geschreven voor het volk’ dus op als ‘met de intentie van de auteur zich primair tot Suriname te richten’, dan zijn Dobru's woorden juist). Het is daarbij niet van belang of die optiek een strikt individuele is, of een die representatief geacht mag worden voor een groep binnen de Surinaamse gemeenschap. Het doet er ook niet toe of een schrijver zich in Suriname of in de diaspora bevindt: zijn optiek bepaalt of hij tot de Surinaamse, dan wel een andere (b.v. Surinaams-Nederlandse of Nederlandse) literatuur behoort. Evenmin is het van belang dat die optiek eenvoudiger te halen zou zijn uit het ene werk, dan uit het andere. Het gaat om de totaliteit van een oeuvre van een auteur. Helman | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||
kan langs deze weg getoetst worden, maar evenzeer Slory, Shrinivāsi, Berrenstein of Randjitsingh. Hier doet zich natuurlijk het probleem voor op welke wijze aan een werk vastgesteld kan worden, dat het een Surinaams werk is. Met de eerdere citaten van Eersel wordt een element van buiten het literaire werk binnengehaald, een biografisch element. In de woorden van Paul Nijbroek: ‘Iemand die zijn lot heeft verbonden met dit land.’Ga naar voetnoot20.) Die omschrijving gaat zeker op voor de dichter Bhai, maar in zijn bundel Vindu (1982) zal men tevergeefs naar een element zoeken dat specifiek Surinaams mag heten. Dit heeft niet verhinderd dat Bhai voor die bundel de eerste Literatuurprijs van Suriname werd toegekend. Het zij toegegeven: aan de definiëring kleeft een zekere vaagheid. Het was gemakkelijker geweest, wanneer we een definiëring hadden opgesteld aan de hand waarvan bij elk literair werk zonder aarzelen vastgesteld kan worden of het al dan niet tot de Surinaamse letteren behoort. De definiëring van ‘Surinaamse optiek’ zoals hierboven gegeven, biedt echter een duurzamer voordeel. Elk nieuw literair werk zal een herijking betekenen van het begrip ‘cultureel erfgoed van Suriname’. De omschrijving legt dus wel het uitgangspunt vast voor de benadering van elk nieuw literair werk. Maar zij is niet normatief en heropent dus telkens de discussie over de grenzen van de Surinaamse cultuur, i.c. literatuur, omdat elk werkelijk oorspronkelijk nieuw werk ook de grenzen van die Surinaamse literatuur aftast en herijkt. Van elk afzonderlijk literair werk zal slechts via een discussie uitgemaakt kunnen worden of we het al dan niet tot de Surinaamse literatuur moeten rekenen. Op deze problematiek zal in hoofdstuk 3 § 11 Kwaliteit, nog nader worden ingegaan. | |||||||||||||||||||||||||||
g) De vormOver de vorm kunnen we kort zijn: alle geschreven literatuur en alle oraal overgebrachte literatuur, poëzie, proza of dramatiek, of nieuw gecreëerde vormen, behoort tot de Surinaamse literatuur. Om praktische redenen zal deze schets zich moeten beperken wat de orale literatuur betreft, tot datgene wat daarvan op schrift is vastgelegd. | |||||||||||||||||||||||||||
1.2.4 DefinitieHet voorgaande in aanmerking genomen kunnen we nu komen tot de volgende omschrijving van het begrip Surinaamse literatuur: Surinaamse literatuur omvat alle orale en geschreven literatuur voortgebracht in een of meer van de door groepen gehanteerde talen van Suriname, waaruit een (historisch gefundeerd) bewustzijn blijkt van te horen tot Suriname en bij te dragen aan de uitbouw van het Surinaamse cultuurgoed. Dus: ongeacht de vorm, het individuele karakter van de uiting, het onderwerp van de uiting, de plaats waar de voortbrenger van die literatuur zich bevindt, de nationaliteit van die voortbrenger, de beoogde doelgroep of het bereikte publiek van de uiting. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||
1.3 PeriodiseringIn de regel vinden periodiseringen plaats op grond van een samenstel van ontwikkelingen die tezamen maken dat we kunnen spreken van een nieuw tijdvak. Het aangeven van één feit waarin men meent een historisch scharnier te ontwaren, heeft vaak iets onbevredigends, doet soms zelfs geweld aan de historische werkelijkheid.Ga naar voetnoot21.) Als deze schets de periode 1970-1985 wil bestrijken, dan wil met die indeling zeker niet gezegd zijn dat er geen continuiteit in de letteren over het jaar 1970 heen is geweest, of zal zijn over het jaar 1985 heen. Waaruit die continuïteit rond 1970 heeft bestaan wil het volgende hoofdstuk ‘Van '60 naar '70 en verder’ schetsmatig aangeven. Toch is er reden om bij 1970 een grens te trekken. Er is een samenstel van factoren dat het verantwoord maakt de zeventiger jaren in de Surinaamse literatuur af te scheiden van de jaren zestig. Deze factoren, die in de volgende hoofdstukken nog zullen worden toegelicht, zijn:
Deze dertien factoren in aanmerking genomen lijkt het ons zinvol om van een gewijzigde constellatie te spreken van de literatuur na globaal 1970 ten opzichte van de literatuur vóór de zeventiger jaren. Globaal, van een echte ommekeer als gevolg van één historisch feit is geen sprake geweest, al heeft bijvoorbeeld de staking van 1973 het politiek-cultureel bewustzijn in sterke mate beinvloed. De eindgrens van de door ons afgebakende periode, 1985, is in zoverre | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||
willekeurig dat deze de afronding van anderhalf decennium markeert, zonder dat nu al vastgesteld kan worden waar het ‘eindpunt’ ligt of zal liggen van de periode die wij met 1970 hebben laten beginnen. Bepaalde ontwikkelingen van het begin van de zeventiger jaren lijken hun kristallisatie inmiddels bereikt te hebben (de identiteitsproblematiek), andere ontwikkelingen zijn ingezet zonder dat nu al te bepalen is wanneer zij de beginstadia voorbij zullen zijn (een Surinaamse literatuur in Nederland die zich in alle opzichten van die in Suriname onderscheidt; het aanbod van Surinaamse lectuur). | |||||||||||||||||||||||||||
Bibliografische aantekeningen bij Literatuur, Surinaamse Literatuur, PeriodiseringAlgemeenDrie bekende handboeken over literatuurwetenschap zijn:
Alle drie geven een uitvoerige bibliografie. | |||||||||||||||||||||||||||
Surinaamse literatuurtheorieDe Surinaamse literatuurtheorie staat nog in de kinderschoenen. Belangrijk zijn de in de noten genoemde artikelen van Astrid Roemer, Robby Parabirsing, Robin Raveles, Paul Nijbroek en Albert Helman. Daaraan kan nog toegevoegd worden: Peter Potter, ‘B. De term: Surinaamse literatuur’ en ‘C. Verantwoording’ in zijn scriptie Een overzicht van de moderne Surinaamse literatuur, Den Haag 1982, pp. 3-5. Over de jeugdliteratuur zie men de bibliografische aantekeningen bij hfst. 6. | |||||||||||||||||||||||||||
Surinaamse talenOver de Surinaamse taalsituatie is nogal wat literatuur voorhanden. Als algemene werken noemen we:
Over de hindustaanse talen:
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||
Uitvoerig over het Surinaams-Nederlands in de literatuur is:
Over het Nederlands:
Over de talen van de ‘minderheidsdichters’:
| |||||||||||||||||||||||||||
PeriodiseringOver periodisering m.b.t. de periode 1970-1985 bestaat geen literatuur. Literatuurtheoretische aandacht aan de periodisering van de gehele Surinaamse letterkunde, is alleen besteed door R. Parabirsing, ‘De Surinaamse literatuur’; in: Bro no. 1, juni 1983, pp. 51-56. Wel hebben verschillende anderen diverse afbakeningen en indelingen gemaakt op grond van niet altijd geëxpliciteerde criteria. We verwijzen naar genoemde scriptie van Potter, naar Lelu! Lelu! (pp. 27-43) van Cairo, naar het lemma ‘Letterkunde’ in de Encyclopedie van Suriname, naar ‘Ontwikkeling van de letterkunde’ door R. Ravales in: J.H. Adhin (ed.), 100 Jaar Suriname (Nationale Stichting Hindostaanse Immigratie, Paramaribo 1973) en naar het Schrijvers prentenboek van Suriname (De Bezige Bij enz., Amsterdam/'s-Gravenhage 1979). |
|