De Surinaamse literatuur 1970-1985
(1987)–Michiel van Kempen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |||||||||||
InleidingDit boek is geen geschiedenis van de Surinaamse literatuur 1970-1985. Een dergelijke geschiedenis zou aan andere eisen beantwoorden dan dit boek doet, afgezien nog van de vraag of één persoon ooit in staat zou zijn een Surinaamse literatuurhistorie te schrijven. Deze studie bevat geen analyses van individuele werken of oeuvres en geeft ook geen biografische informatie over individuele auteurs. Wat dit boek wil zijn, is een materiaalverzameling waarmee zij die de weg zoeken in de Surinaamse letteren hun voordeel kunnen doen. Het boek is geen literatuurgeschiedenis, maar een documentatie die wèl dienstbaar wil zijn aan hen die zich ooit aan de taak zullen zetten zo'n letterkundige geschiedenis te schrijven. Deze documentatie valt uiteen in twee delen: het eerste deel behandelt een aantal voor de literatuurgeschiedenis preliminaire zaken (het begrip Surinaamse literatuur, het literatuurbedrijf) en beschrijft tendensen in de Surinaamse literatuur 1970-1985; het tweede deel geeft twee bibliografieën: één van secundaire literatuur over de Surinaamse letteren, gerangschikt per auteur en één van alle als afzonderlijke uitgave verschenen publikaties aangaande de Surinaamse literatuur 1970-1985. Aan een bibliografie van alle publikaties (dus ook: alle verspreide publikaties zoals tijdschrift- en kranteartikelen, bijdragen in bloemlezingen) hebben we ons niet gewaagd; zij zou een onderzoek van ettelijke jaren vergen, verricht door een full-time team.Ga naar voetnoot1.) Het beschrijven van tendensen in de Surinaamse literatuur stelde ons voor een aantal methodologische problemen. Allereerst: als we uitgaan van wat Surinaamse auteurs gemeenschappelijk hebben, doen we dan recht aan het (groeps)karakter van alle literaire uitingen? Is er m.a.w. sprake van een Surinaamse literatuur of een verzameling Surinaamse literaturen? Vervolgens is er het probleem van het corpus van materiaal waarop wij ons dienen te baseren. Dat impliceert dus de vraag: wat is Surinaamse literatuur? Niet moeilijk was de vraag hoe verantwoording af te leggen over onze periodisering (1970-1985); wel: hoe te laten uitkomen dat er ook altijd continuïteit bestaan heeft? Tenslotte ligt er de vraag of onze wijze van benaderen, onze analysemodellen recht doen aan de eigen aard van het Surinaamse literaire werk; in het verlengde daarvan ligt de kwestie van de herijking van het literaire waarde-oordeel. In kringen van historici en sociologen gold jarenlang het beeld dat Rudolf van Lier in 1949 van Suriname schetste als een plurale samenlevingGa naar voetnoot2.) voor | |||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||
toonaangevend. Op dat beeld is een correctie aangebracht door m.n. Sandew Hira die in Van Lier c.s. kritiseerde een inconsistente theorie te bieden die niet in staat bleek de Surinaamse maatschappij adequaat te analyseren; in plaats van de sociaal-psychologische aard van de rassen en de verhouding tussen de etnische blokken, gaat Hira uit van de klassenverhoudingen van waaruit de segmentering en ontwikkeling van de Surinaamse maatschappij begrepen moet worden.Ga naar voetnoot3.) Het is niet aan ons om in deze discussie een uitspraak te doen, maar we kunnen ons wel afvragen wat voor consequenties een standpuntbepaling in dezen heeft voor onze wijze van beschrijven van tendensen in de Surinaamse literatuur. Het zal duidelijk zijn, dat we, wanneer we het plurale model het meest geëigende vinden om de Surinaamse maatschappij te beschrijven, de beschrijving moeten afstemmen op de etnische groepen. Consequent moeten we dan ook spreken van een creoolse literatuur, een hindustaanse literatuur enz. Wij geloven niet dat dat de juiste benadering is voor de beschrijving van tendensen die ons voor ogen staat. De produktie- en consumptieverhoudingen waaronder de Surinaamse schrijver zijn werk uitbrengt, zoals door ons te beschrijven in hoofdstuk: 3 Het literatuurbedrijf, zijn voor alle schrijvers gelijk. Ook de neerslag in literair werk van de voornaamste gebeurtenissen in de vijftien jaren 1970-1985, die aan de orde komen in het vierde hoofdstuk Literatuur en maatschappij, doet zich niet aan ons voor als primair etnisch bepaald (al is het etnische element er niet geheel uit weg te denken). Daaruit volgt dat veel auteurs,ongeacht hun origine, zich bezig hebben gehouden met dezelfde themata, waarvan een inventarisatie wordt gemaakt in het vijfde hoofdstuk. Het afwijzen van het plurale concept betekent intussen nog niet dat Sandew Hira's benadering ons een analysemodel aan de hand doet dat zonder problemen kan worden toegepast. Wij gaan uit van het bestaan van gemeenschappelijke elementen binnen de Surinaamse literaire uitingen en spreken daarom van de Surinaamse literatuur en niet: literaturen. De Surinaamse auteur staat binnen de Surinaamse traditie (hoe oud of jong deze ook mag zijn), werkt mee aan de bepaling van de Surinaamse identiteit (strijdt mee, om met Fanon te spreken) en heeft zijn plaats in het historisch proces, ongeacht of dat proces zich expliciet aan zijn werk laat aflezen of niet. Zijn literaire werk (en dus ook de kwaliteit van dat werk) is niet los te zien van alle omstandigheden die wij tezamen het literatuurbedrijf noemen (hoofdstuk 3). In hoeverre zijn klasse-bepaaldheid meespeelt, wordt aangeroerd in § 3.1 De schrijver. Hier kan reeds opgemerkt worden dat de sociale gelaagdheid van de Surinaamse maatschappij zich niet direct in de literatuur weerspiegelt: literatuur is daarvoor teveel, hoewel niet uitsluitend, een bezigheid van midden- en hogere klassen. Doet dit alles recht aan de etnische invloeden die onmiskenbaar in de Surinaamse literatuur aanwezig zijn (iets wat Hira niet zal ontkennenGa naar voetnoot4.))? Niettegenstaande het feit dat een breed scala van problematieken en themata | |||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||
door auteurs van uiteenlopende origine aan de orde werd gesteld, is er een tendens geweest van een zich heroriënteren op de identiteit van de etnische groep. Deze heroriëntatie bleek het meest manifest bij het hindustaanse bevolkingsdeel. In 1963 moest J.H. Adhin vaststellen dat de Surinaamse literatuur zich voornamelijk in haar creoolse aspect aandiende. ‘Het is om deze reden, dat eerder werd geconstateerd, dat vooralsnog de Surinaamse letterkunde niet een spiegel van de multiculturele Surinaamse samenleving is.’Ga naar voetnoot5.) Hoewel er nog geen sprake is van een ‘evenredige vertegenwoordiging’ van de verschillende segmenten van de Surinaamse samenleving in de literatuur, kan wel vastgesteld worden dat in het anderhalf decennium 1970-1985 de letterkunde duidelijk beter die spiegel is gaan vormen, zij het een spiegel met wat vertekeningen. Wie kennis wil nemen van de Surinaamse literatuur, zal kennis moeten nemen van de literaire uitingen van al die groepen die zich zijn gaan manifesteren: óf met vastleggingen van wat als orale literatuur reeds bestond, óf met een schriftelijke letterkunde. Hierop willen we ingaan in § 5.1.5 waar de trots op de groepsidentiteit aan de orde wordt gesteld. Dit thema onderscheidt zich van de andere themata doordat het zich niet enkel openbaart in het expliciet aan de orde stellen ervan in literaire uitingen, maar ook door een houding, een benaderingswijze, een speuren naar specifieke aandachtsvelden van de auteurs in kwestie, met als richtpunt de etnische groep. Uitgaande van het postulaat ‘de Surinaamse literatuur’ is het van direct belang voor het corpus literaire uitingen waarop wij ons dienen te baseren, om dat begrip nader te formuleren. De terminologische verwarring in dezen is groot. § 1.2 wil hierin enig licht brengen door verschillende criteria te toetsen, om uiteindelijk te komen tot een tentatieve definitie (§ 1.2.4). Zoveel aandacht voor de vraag naar wat Surinaamse literatuur is, is mogelijk typerend voor de fase van dekolonisatie en zoeken naar eigenheid waarin Suriname en de Surinaamse cultuur verkeren. Op de gevaren van verabsolutering van het element ‘Surinaams’ in de definitie wordt nog ingegaan in de paragraaf over kwaliteit en het literaire waarde-oordeel (§ 3.11), waar begrippen als ‘eigenheid’ en ‘oorspronkelijkheid’ van een relativerende noot worden voorzien. Intussen wil hiermee geen relativering van het zoeken naar eigenheid gegeven zijn. Integendeel is onze definitie in zo'n termen gesteld dat de identiteitsbepalende kracht van elke Surinaamse literaire uiting wordt benadrukt; elke nieuwe, oorspronkelijke uiting moet een herijking van het begrip identiteit opleveren. Frantz Fanon gaat bij het benaderen van het begrip cultuur ervan uit dat een georganiseerde en bewuste strijd voor de soevereiniteit van een natie de meest volledige culturele manifestatie is die denkbaar is voor een gekoloniseerd volk. Hij zegt: ‘het nationale bewustzijn (is) de meest uitgewerkte vorm van cultuur’Ga naar voetnoot6.). In essentie keert hetzelfde terug in onze definitie wanneer we het begrip bewustzijn centraal stellen in het krachtenveld van enerzijds historisch-gefundeerd-zijn en anderzijds bijdragen aan het uitbouwen van het Surinaamse cultuurgoed. In het verlengde van deze opvattingen moet ook het laatste hoofdstuk gezien worden, waarin wordt ingegaan op de status van de Surinaamse | |||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||
literatuur in Nederland. Onder invloed van de (marxistische) literatuursociologie en de receptieesthetica, zijn er in de laatste decennia stemmen opgegaan om onder het begrip literatuur ook de zgn. ‘contraliteraturen’ te laten vallen: lectuur, strips, beeldromans e.d. ‘Contraliteraturen’ van Surinaamse origine hebben zich eerst recentelijk in het leesaanbod aangediend; in § 3.3 zal aan het kwantitatief aspect van deze ontwikkeling enige aandacht geschonken worden. Het schaarse tot op heden verschenen werk is echter buiten beschouwing gelaten bij de analyse van de relatie maatschappij-literatuur en van de themata. De (nog steeds) overvloedig geïmporteerde buitenlandse lectuur komt in dit boek niet aan de orde. Wel is (uiteraard) afzonderlijk aandacht besteed aan de Surinaamse jeugdliteratuur (hoofdstuk 6). De afbakening van de periode 1970-1985 komt ter sprake in § 1.3. We zullen daar stellen dat, hoewel er goede redenen zijn om 1970 als een zinvolle periodiseringsgrens te zien, er ontwikkelingen zijn die over dat jaar heen reiken. Om dat te laten uitkomen beschrijven we in hoofdstuk 2 ‘Van '60 naar '70 en verder’ continuïteit en discontinuïteit in de uitbouw van de oeuvres van verschillende auteurs. In de latere hoofdstukken is zoveel mogelijk getracht aan te geven waar ontwikkelingen die in de periode 1970-1985 manifest werden. vóór die periode zijn ingezet. Hopelijk is op deze wijze vermeden dat de lezer blijft zitten met een al te fragmentarisch, historisch weinig inzichtelijk beeld van bepaalde ontwikkelingen. Een kwestie die zich bij het neerschrijven van elke paragraaf van dit boek telkens weer aandiende, was: geeft het geschetste beeld de zaken in redelijk juiste proporties weer, in hoeverre beantwoordt de benaderingswijze aan de eisen die de Surinaamse literatuur stelt en met welke normen moeten de Surinaamse letteren benaderd worden? In het algemeen zijn we geen voorstander van een al te strikte scheiding van bestudering en waardering van literatuur, maar de aard van dit boek is niet die van een (evaluerende) literaire analyse of literatuurgeschiedenis. Het eerste doel van een documentatie is zoveel mogelijk materiaal aandragen; zij die met dit materiaal gaan werken kunnen dat materiaal analyseren, van commentaar voorzien en beoordelen. Wij hebben dan ook getracht ons zoveel mogelijk aan de feiten te houden en ons te onthouden van waarde-oordelen; enkel in § 3.11 komen die om de hoek kijken ter adstructie van bepaalde beweringen met betrekking tot het Surinaamse literaire waarde-oordeel en het begrip ‘kwaliteit’. We realiseren ons echter dat waarde-oordelen altijd, zelfs in de meest uitgebreide, systematische en intersubjectieve materiaalverzamelingen binnensluipen. Alleen al om in de terminologische verwarring rond begrippen als ‘literatuur’, ‘Surinaamse literatuur’, ‘literair waarde-oordeel’ enige helderheid te scheppen, moeten bepaalde zaken tegen elkaar afgewogen en keuzes gemaakt worden. Alles herijken naar Surinaamse maatstaven is onmogelijk. We zijn niet in staat een volstrekt nieuw begrippenkader voor de verzameling literaire uitingen die we de Surinaamse literatuur noemen, te ontwikkelen. De vraag is ook of dat noodzakelijk is. De literatuurwetenschap biedt aardig wat instrumenten die zeer goed bruikbaar zijn. We zullen er dan wel voor moeten waken begrippen als ‘blijvende waardevastheid’ (Wellek) en ‘universele waarde’ met de nodige scepsis te bezien, want: ‘Het ligt voor de hand dat de opvatting volgens welke “het literaire” overal en altijd hetzelfde zou betekenen en dus in | |||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||
een universele definitie zou kunnen worden vastgelegd, vooral in het eurocentrisch denkend kamp de meeste aanhang heeft (gehad).’Ga naar voetnoot7.) We zullen er, met andere woorden, voor moeten waken de Surinaamse literatuur te beoordelen in cultureel evolutionistische termen, waarbij we die literatuur zien opklimmen tot een eindniveau dat gelijk is aan het niveau van het beste van de westerse literatuur. Het is in deze zin dat we kunnen stellen dat de Derde Wereld-literatuur haar eigen normen stelt en dat dus ook het literaire waarde-oordeel voor Suriname de poging tot herijking verdient die we in § 3.11 zullen ondernemen. Als we ons er maar voor hoeden die Surinaamse norm te verabsoluteren. Het lijkt ons goed hier te wijzen op de conclusie van een in 1976 in Leiden gehouden seminar, waar wetenschappers uit Afrika, Amerika en Europa debatteerden over de vraag of dezelfde methoden gebruikt kunnen worden voor literatuurwetenschappelijk onderzoek van westerse en andere literaturen. Unaniem onderschreef men de conclusie dat methoden op zich niet cultuurgebonden hoeven te zijn, als de respectieve wetenschappers zich maar bewust zijn van de beperkingen die hun eigen historische en culturele situatie met zich meebrengt.Ga naar voetnoot8.) Dit boek kent ook zijn beperkingen. We zullen in hoofdstuk 4 zien dat de tijd na 1970 bij uitstek een periode van de expansie van schriftelijke literaire communicatie is geworden. Dit boek baseert zich op gepubliceerd materiaal, wat betekent dat het niet de totale literaire produktie bestrijkt en kan bestrijken. Thea Doelwijt heeft met haar bloemlezingen Kri, kra! (1972) en Geen geraas of getier (1974) laten zien hoezeer wij de werkelijkheid geweld aan doen door het vele dat nog maar enkel in manuscriptvorm bestaat, buiten beschouwing te laten. Stellen we ons eens voor dat er geen Jan Voorhoeve was geweest die Trefossa ertoe overhaalde de verzameling poëzie te publiceren die we nu kennen als Trotji (1957)! Ook al is er na 1970 veel gepubliceerd (soms ook: teveel), de literaire produktie van een bepaalde tijdsspanne in een land met beperkte uitgeversmogelijkheden is altijd veelzijdiger dan wat er in die tijdsspanne zelf van naar buiten komt.Ga naar voetnoot9.) Het literair-historische beeld van zo'n periode kan in de loop der tijd met het verdergaan van onderzoek ingrijpend gewijzigd worden. Het spreekt voor zich dat het, gezien de omvang die het te bestrijken materiaal nu reeds heeft aangenomen, onmogelijk was om aan de orale literatuur anders aandacht te besteden dan via datgene wat er nu van op schrift is vastgelegd. Dat die vastleggingen in alle gevallen een aantasting betekenen van de aard van het orale werk, wordt betoogd in § 1.2.3 onder punt a). Zolang geen audiovisueel materiaal beschikbaar isGa naar voetnoot10.), zullen we ons met schriftelijke documentatie tevreden moeten stellen. De lezer zal er begrip voor hebben, dat het voor ons ondoenlijk was, ons te begeven in het veldonderzoek van de | |||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||
orale literatuur. Over de Surinaamse taalsituatie is aardig wat literatuur voorhanden. De talen in de letterkunde komen ter sprake in § 1.2.3 onder punt a). De paragraaf is overigens verre van uitputtend; wie zich wil verdiepen in het literaire gebruik van een specifieke taal, vindt referenties in de Bibliografische aantekeningen bij het eerste hoofdstuk. Evenmin was het doenlijk om binnen dit kader diep in te gaan op bijvoorbeeld de interferenties tussen het Nederlands en de andere talen, zoals Ramchand dat gedaan heeft voor het Engels in het Caribisch gebied.Ga naar voetnoot11.) We willen hier niet de zoveelste treurzang aanheffen over de stand van de Surinaamse archieven en het gebrek aan goede documentatie in Suriname. We willen volstaan met de hoop uit te spreken dat deze documentatie een richtingwijzer kan zijn voor de documentatie, ordening en archivering van het Surinaamse literaire erfgoed. Die documentatie kan in de toekomst alleen met succes geschieden, als iedereen gaat beseffen dat zelfs de kleinste aantekening onze archivische aandacht verdient (het komt nu voor, dat schrijvers niet eens de beschikking hebben over een exemplaar van hun eigen uitgaven!). Iedereen, dat betekent: schrijvers en documentalisten voorop, en de mensen in het onderwijsveld in hun kielzog, want zij zullen de vastlegging van het Surinaamse culturele erfgoed bij leerlingen en studenten moeten propageren. Ten bate van onderwijs en onderzoek is elk hoofdstuk voorzien van Bibliografische aantekeningen. Deze zijn niet enkel een verantwoording van gebruikte literatuur, zij willen vooral de weg wijzen in het bibliografisch materiaal. Om aan te geven dat sommige onderwerpen reeds bestudeerd zijn, is ook een aantal niet-uitgegeven doctoraal- en andere scripties behandeld (zij zijn ook in de tweede bibliografie in deel II van dit boek opgenomen). Omdat die scripties vaak uiterst moeilijk bereikbaar zijn, is getracht waar mogelijk beter bereikbare alternatieven te noemen. In de tekst van dit boek verwijzen jaartallenachter titels van werken naar het jaar van eerste druk, bij toneelstukken naar het jaar van eerste opvoering. Als grensmarkeringen zal de lezer regelmatig op opmerkingen stuiten die aangeven dat een bepaald terrein nog niet geëxploreerd is. Werkend aan dit boek, troffen we bij voortduring zaken aan die hier geen plaats hoefden te vinden, maar die vroeg of laat eens aandacht verdienen. Het is een koud kunstje om uit die veelheid een nieuw Multatuliaans pak van Sjaalman samen te stellen:
| |||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||
Rest mij aan het eind van deze inleiding een aantal mensen voor hun steun te bedanken - het zal de enige alinea in dit boek zijn die in de ik-vorm is gesteld. Zeer velen hebben aan de totstandkoming van deze documentatie meegewerkt: met adviezen, met het beschikbaar stellen van materiaal, met het geven van informatie, met het verlenen van toestemming tot het inzien van privécollecties en -bibliotheken. Achter in dit boek is een lijst opgenomen van alle personen die mij met hun steun behulpzaam zijn geweest. Op deze plaats wil ik allereerst diegenen noemen die de tekst van dit boek integraal hebben doorgenomen en van kritisch commentaar hebben voorzien: mr dr drs Jnan Adhin, Michel Berchem, drs Hein Eersel, Effendi Ketwaru, Carla Lont, Paul Nijbroek, M. Phil., drs Lia van de Pas, allen in Paramaribo, en Thea Doelwijt en mr Hugo Pos in Amsterdam. Noor de Vries (Paramaribo) voorzag het hoofdstuk over jeugdliteratuur van veel kanttekeningen. Gina Koornaar verzorgde veel tikwerk. Van dezen wil ik nog speciaal naar voren halen Effendi Ketwaru van de sectie Literatuur van het Minow, Carla Lont van het Documentatiecentrum van het Minow en Lia van de Pas: maandenlang hebben zij bijna dagelijks met aanmoedigend en kritisch commentaar mij die onontbeerlijke steun gegeven zonder welke dit boek niet was geworden wat het nu is. Aan allen, en speciaal aan deze drie, mijn bijzonder hartelijke dank.
Paramaribo, 1 mei 1986 Michiel van Kempen.
De bibliografische aantekeningen bij de hoofdstukken en de bibliografieën zijn zo goed mogelijk bijgewerkt tot medio 1987. Mijn dank gaat uit naar Frank van Dijk die vele uren heeft geïnvesteerd met zijn personal computer om te helpen een zo uitgebreid mogelijke index te maken.
Paramaribo, juli 1987 M.v.K. |
|