op temidden van het stof van de straat. Zelfs de
hondenkar had zich om zijn bestaan niet bekommerd, al liep hij dag in dag uit
penningloos rond, snuffelend in vuilnisbakken of aan het einde van een erfriool,
waarin visafval, sponzig brood en andere etensresten werden aangespoeld. Daar
lag hij dan die zondagmiddag om tien over zes, toen Charli's tante van een
dayfair huiswaarts keerde.
Charli was een jongen van negen jaar, een bruin en mager kereltje met een naam en
een tante. We zeggen dit zo, omdat velen in de straat Charli vergelijken met de
hond die het huisdier van de wijk en de straat geworden is. Immers, even zo vaak
als de hond op straat was, even zo vaak was Charli in de straat. Alleen was er
weer een verschil als de avond gevallen was, want dan sliep de hond onder ieder
willekeurig huis, terwijl Charli op zolder lag te slapen van het
één-voor-het-laatste huisje met de letter d, vér achterop het erf.
Daar nu de straat zo'n goede kennis had aan Charli, werd zijn tante niet anders
genoemd dan naar hem, Charli's tante. Een mooie naam, goed klinkend voor een
vrouw die in haar woonwijk geen vrienden of vriendinnen had en die al haar
onhebbelijkheden verbergt onder een knap gezicht en andere uiterlijkheden, die
de vrouw extern sieren. Toch was ze het niet waard haar straatnaam aan die van
Charli te verbinden, daar zij de jongen - evenals de vroegere baas van het