Een Vlaams tijdschrift en een ongeval
Ik heb altijd plezierig gevonden de wetenschap dat ik niet enkel als keurmeester aan het eind van de produktieband stond te wachten, maar ook tijdens het proces mijn steentje mocht bijdragen. Als adviseur van Uitgeverij De Volksboekwinkel, als redakteur van de Literaire Pagina van De Ware Tijd, als docent creative writing aan de Academie en gewoon: als lezer van ik-weet-niet-hoeveel manuscripten en typoscripten heb ik geprobeerd de helpende hand toe te steken waar dat kon, al zal ik heus wel eens tekortgeschoten zijn.
Na het samenstellen van de bundel Nieuwe Surinaamse Verhalen had ik me voorgenomen nooit meer aan zo'n tijd- en energieverslindende onderneming te beginnen. In augustus 1986 - de bundel was nog niet eens van de drukpers - bezocht de Vlaamse schrijver/criticus Leo Geerts Suriname. Hij verzocht me als coördinator op te treden voor een Suriname-nummer van het culturele tijdschrift Deus ex Machina. Ik knikte wat, reed met hem naar Victoria zorgde dat ik in een scherpe bocht over de kop sloeg en gebroederlijk donderden we zes meter omlaag het ravijn in. Het mocht niet baten: die Vlamingen zijn taai (men noemt grote konijnen niet toevallig Vlaamse reuzen). Leo kwam er met een paar bulten van af en ik zette mijn voornemen in de koelkast. Daar ging het weer: maandenlang zeuren om bijdragen, lezen, teruggeven, opnieuw vragen. Het nummer kwam er wel en nog wel in 7 talen: Nederlands, Sranan, Karaïbs, Saramaccaans, Engels, Javaans, Sarnami. En er was iets dat alles goedmaakte: niets is mooier dan tussen nieuw materiaal die jonge schrijvers te ontdekken aan wie je meteen ziet dat ze ‘het’ hebben en dat dat ‘het’ er met een klein beetje goede wil uit te halen is: Elvira Rijsdijk, Candani, Paul Bandel, Mani Sapotille, Menno