ondervindt en over zijn eigen mensen die hem geen vrouw willen geven. We maken een afspraak voor over twee dagen en hij verschijnt ook prompt twee weken later. Hij praat twee lesuren vol en weet als weinig anderen met zijn conférences het niet zo bijster poëzie-minded HAVO-publiek te boeien. Hij oreeert over zijn belevenissen in de wilde bussen, over het Sranan en Coronie, over zijn tante Wijdenbosch, over de tegenwerking die hij ondervindt en over zijn eigen mensen die hem geen vrouw willen geven. Slory gaat buigend heen. Na een paar maanden duikt hij weer op. Hij oreert over zijn belevenissen...maar dat heb ik al verteld. Slory is net als zijn poëzie en net als de poëzie van alle grote dichters: altijd eender en altijd verrassend.
Als hij weg is, vragen de studenten wel eens: Is Slory in de war, metter? Ik stel ze een wedervraag: ‘Shrinivāsi was een maand geleden hier. Jullie vroegen hem: vindt u dat u een even groot dichter bent als Dobru? En toen antwoordde hij: vergelijk me niet met Dobru, vergelijk me met Slory. Zou hij dat gezegd hebben als Slory in de war is?’ En dan leg ik ze uit dat Slory tot de meest belezen en intelligente Surinamers behoort die ik ken, al is zijn presentatie niet altijd even rechtlijnig als wij kleinburgers willen. En ik vertel ze over ene drs. F.H.R. Oedayrajsingh Varma die geschreven heeft over de Hollanders die vertegenwoordigers zijn van een psychopatisch ras, vies en onzindelijk. Zij houden, aldus Varma, toezicht op het martelen in Zuid-Afrika en op dat van de CIA overal in de Derde Wereld; een pigmentloos volk dat er veelal frisser en schoner uitziet als het zich niet wast. :Kijk, die man, die is in de war,’ zeg ik tegen mijn studenten (en ik vertel ze er maar niet bij dat ik dit alles uit de krant heb en niet rechtstreeks uit het boek van Oedayrajsingh Varma, omdat ik als ik behoefte aan pornografie heb, liever meteen een Lucifera koop).