literatuur wil bepalen, kan een andere norm aanleggen dan wie de ‘absolute’ waarde van een werk (in wereldverband) wil vaststellen. Daar komt het in het kort op neer, hoe je dat dan precies moet doen, dat zal ik hier maar niet gaan oplepelen. Natuurlijk is mij wel verweten te hoge normen aan te leggen, maar argumenten werden daar helaas nooit bij geleverd. Als ik een Surinaamse auteur was, zou ik me beledigd voelen als men zei: ja, voor Surinaamse schrijvers moeten we een lagere norm aanhouden, en ik weet dat schrijvers als Orlando Emanuels en Shrinivāsi er precies zo over denken, en zij niet alleen.
In deze opvatting die wij delen ligt ook de grond van het uitstekende contact dat ik gehad heb met verschillende schrijvers van werk dat ik bekritiseerd heb: ze weten dat altijd een serieuze poging is gedaan om ook het unieke van hun schrijverschap te laten zien. Ze stellen zich open voor kritiek en wat nog belangrijker is: ze zijn zelfkritisch.
‘De Hollander is even rad van tong als onbeholpen van ledematen en de Surinamer even stuntelig met het onder woorden brengen van zijn gedachten als lichtvoetig in zijn bewegingen.’
Dit schreef Rodney Russel in ‘De kracht van positief stinken’ in het tijdschrift Kolibri (nr. 2) en wie dit soort zelfrelativering aandurft, weet dat hij niemand naar de ogen hoeft te kijken: zijn zelfkritiek vrijwaart hem voor kritiek van buitenaf.
Dikwijls heb ik met Shrinivāsi zitten discussiëren over gedichten waarvoor ik niet zoveel waardering kon opbrengen. Orlando's bundel Onze misdaad van zwijgen heb ik met nogal wat reserve besproken, urenlang hebben we daarna gedichten tegen de lamp gehouden. S. Sombra vind ik soms teveel beïnvloed door Dobru en ik schreef dat ook; minutieus hebben we later samen gedichten besproken. Hoe vaak ben ik niet bij Ruud Mungroo geweest, hoewel