De knuppel in het doksenhok
(1987)–Michiel van Kempen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |
zing op het Literatuursymposium van mei '87 had Roy Westzaan het over de roman De avonden van Gerard (van het) Reve. Het boek zou hem meer zeggen, omdat hij een beschreven plaats - De Dam in Amsterdam - kende; voor Surinamers die daar nooit geweest zijn, zegt De Dam niets. Hij zei dit in een discussie over de vraag of boeken voor iedereen ter wereld begrijpelijk zijn. Natuurlijk is de plaats van handeling van een werk niet geheel onbelangrijk. De eerste Surinaamse verhalenbundel is niet voor niets genoemd naar een bekend punt: Spanhoek (van Coen Ooft). Maar toch was het voorbeeld van Westzaan wat ongelukkig. Immers: als lezers zich alleen maar zouden kunnen inleven in verhalen die zich afspelen op voor hen bekende plaatsen, dan zou hun leeswereld toch wel bijzonder klein worden. Het gaat er natuurlijk om hoe goed een schrijver in staat is met zijn werk de verbeelding van de lezer aan de gang te zetten. Zo werd bij dezelfde gelegenheid de roman Een vlucht regenwulpen van Maarten 't Hart genoemd. Dorothee Wong Loi Sing merkte op dat je dat boek best kunt lezen zonder te weten wat een regenwulp is. Terecht. Zelf ken ik noch de calvinistische achtergrond van het boek (ik associeer zwarte kousen niet met een kerk), noch het watergebied met de kwekerij waar het zich afspeelt, noch weet ik wat een regenwulp is. Maar juist door de wijze van beschrijven komt mij toch een zeker soort wereld voor ogen. Aardig is het trouwens om te weten dat een ornitholoog heeft opgemerkt dat de titel Een vlucht regenwulpen niet deugt, omdat regenwulpen in vlucht niet te onderscheiden zijn van - ik meen - eenden of ganzen. Waarvoor ik hier uitdrukkelijk wil pleiten is de vrijheid van elke schrijver om te schrijven in de vorm die hij wenst en over het onderwerp dat hem boeit. Als een Surinaamse schrijver niet wil schrijven over dyogo's, over Span- | |
[pagina 24]
| |
hoek, over diwali op Pont Buiten, over wi-na-wan, als hij in zijn verhaal niet één woord Sarnami of Javaans wil zetten, als hij zijn hoofdpersoon niet Effendi, Elias of Sharmila wil noemen, maar François, Pedro of Menno, dan is dat zijn goed recht. Shrinivāsi vertrouwde me eens toe dat hij prachtige gedichten heeft geschreven bij het luisteren naar Europese klassieke muziek en hij heeft geen enkele reden om zich daarover te schamen, evenmin als iemand dat hoeft te doen die het beste schrijft als hij Saramaccaanse drums hoort, de zingende buurvrouw die zich baadt of het geruis van de whirpool wasmachine. Als Raku Singh zegt ‘ik zou geen dichter zijn als ik niet over Suriname schreef’, dan klinkt mij dat niet alleen afschuwelijk plichtmatig in de oren, maar ook zielig. Waarom? Omdat blijkbaar de opvatting bestaat dat hij tot iets verplicht is, dat hij aan een norm moet voldoen, dat dichter-zijn gedefinieerd is zoals de taak van een procureur-generaal dat is. Laat dit echter duidelijk zijn: schrijvers hebben zich aan geen enkele norm te houden behalve aan die van een hoge literaire kwaliteit en ze hoeven geen enkel reeds begaan pad te gebruiken als ze dat niet willen. Vergelijkenderwijs wil ik hier herinneren aan wat verschillende auteurs uit totalitaire landen hebben gezegd over censuur: de ergste censuur voor een kunstenaar is wanneer hij over bepaalde dingen meent te moeten gaan schrijven, omdat hij weet dat men dat van hem verwacht. Ik heb het elders al eerder gezegd: een debuut heeft alleen maar zin voor de Surinaamse letteren, als de debutant probeert een eigen toon te vinden, op eigen wijze vorm te geven aan wat zijn genera tie bezielt en als het kan: uit te stijgen boven de voorgangers. Ik heb wel eens de indruk dat aan dat vinden van een eigen toon te gemakkelijk wordt voorbijgegaan en dan met name bij het schrijven van poëzie. Het was tekenend dat, toen ik het voor het Bel- | |
[pagina 25]
| |
gische tijdschrift Deus ex Machina een Suriname-nummer samenstelde, van de 10 debutanten niet één met proza kwam. En dat terwijl het aantal prozaboeken dat gelezen wordt godweet hoeveel hoger ligt dan het aantal gedichtenbundels. We moeten het oordeel van de Surinaamse lezer niet onderschatten. Ik zeg niet waarover er geschreven moet worden en ik zeg niet in welke vorm er geschreven moet worden. De schrijver die zijn vak kent, maakt dat zelf wel uit. Maar het kennen van het vak houdt ook in: weten waar je staat en weten dat je bepaalde dingen niet meer kunt doen op straffe van het aangetast worden van het meest wezenlijke van elke schrijver: de originaliteit van zijn werk. Raku Singh, schrijf liever dan het 369ste ‘Mama Sranan, mi lobi yu te na dede’ één origineel gedicht over een Chinese boomkikker op Honolulu, lid van de Gemeente Gods Trombone, die door een slimme pandit overgehaald wordt een donatie te storten voor de nieuwe tempel op Baboenhol. Moi se rahiye. |
|