De knuppel in het doksenhok
(1987)–Michiel van Kempen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |
De schrijver heeft in deze zin van 8 woorden 5 taalfouten gemaakt. Voorwaar een prestatie! Een typoscript dat mij ook niet zo lang geleden onder ogen kwam, begint met deze zin: Zo als een ieder weet dat het kersfeest elk jaar weder keert verrast ieder een ander, dat wilde Donald ook doen, maar van hem was met liefde gedaan. Ik heb het niet verder gelezen; ik beriep mij op de woorden van een uitgever tot een dame die zich erover beklaagd had, dat hij haar typoscript niet geheel had gelezen: Mevrouw, ik hoef een appel ook niet helemaal op te eten, om te weten dat hij van binnen rot is. Robby Morroy heeft in een enkele malen gebisseerde lezing gezegd: schrijven is een vak dat te leren is. Dat ben ik met hem eens, zij het met deze beperking: het is te leren voor diegenen die er aanleg voor hebben. Morroy is terecht in het geweer gekomen tegen de romantische idee van de schrijver als een goddelijk geïnspireerde schrijfmachine. Schrijven is niet een academische bezigheid en schrijvers hoeven niet jarenlang literatuurwetenschap te studeren, maar we moeten oppassen voor de cultus van de niet-geschoolde schrijver die dreigt te ontstaan en die een rem op de ontwikkeling van de Surinaamse literatuur kan worden. Een niet-geletterde schrijver is niet minderwaardig, maar ook niet beter of ‘puurder’ dan de geletterde. Veel Surinaamse schrijvers realiseren zich dit niet en het lijkt er soms op, dat hoe groter de autoriteit is van iemand die dat zegt, hoe minder men hem gelooft. Maar al te graag wordt de mythe aangegrepen van de grote schrijvers die zonder ooit één boek ingekeken te hebben, fantastisch schrijven. Zo een geval zal heus wel voorgekomen zijn. Men hoeft echter maar een encyclopedie op te slaan om te zien dat James Joyce en Vladimir Nabokov - om ons tot het Engelse taalgebied te beperken - hun positie als topschrijvers | |
[pagina 20]
| |
van de twintigste eeuw niet cadeau hebben gekregen. De auteur die schrijft in het Nederlands of het Surinaams-Nederlands kan het niet stellen zonder Van Dale's Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, Van Donselaars Woordenboek van het Surinaams Nederlands en de grammatica van Van den Toorn, of liever nog: de Algemene Nederlandse Spraakkunst. De Sranan tongo-schrijver zal de Woordenlijst van het Bureau Volkslectuur moeten raadplegen, het woordenboek van Sordam en Eersel, het boekje Fa fu Leisi èn Skrifi Sranantongo of het Staatsblad van de Republiek Suriname van mei 1987 (waarin de nieuwe officiële Sranan-spelling is opgenomen). Michaël Slory, die - ik dacht toch wel algemeen - beschouwd wordt als de grootste levende Sranan tongo-dichter, kent en hanteert deze uitgaven en heeft daarnaast allerlei geschriften over het Sranan van de 19de-eeuwse zendelingen bestudeerd. Op een van de bijeenkomsten ter voorbereiding van de uitgave van een bloemlezing met vertaling van Slory's poëzie, merkte Michel Berchem tegen mij op, dat hij er pas laat aan gedacht had, dat het gedicht ‘Gi wan owru’ niet vert taald moest worden met ‘Voor een oude’, maar ‘Voor een houwer’. Nu is ‘owru’ niet eens een uitgestorven woord, maar het gebruik ervan op deze plaats verrast. Slory houdt veel woorden levend die dreigen te verdwijnen en hij kan dat alleen maar doen door zich voortdurend in zijn taal te verdiepen en ons te dwingen ons op de taal te bezinnen. Zo zullen Sarnami-auteurs de grammatica van Marhé, het leerboek van Narain en Damsteegt en straks ook het woordenboek van Rabin Baldewsingh tot hun beschikking moeten hebben, niet eens om zoals Slory taal te reactiveren, maar gewoon: om een jonge literaire taal correct te hanteren. Dit zijn eisen, misschien: zware eisen. Ja, maar mag dat dan niet? Wie een portret van zichzelf bestelt bij een beroemd schilder, verwacht niet met een varkensstaart te | |
[pagina 21]
| |
worden afgebeeld. Welnu, van de schrijver mag geëist worden dat hij ‘varkensstaart’ met twee s-sen schrijft. Een varkensstaart met één s is geen staart, ook geen Surinaams-Nederlandse. |
|