De softies
Nu ging het hier om een incident. Waar het om gaat is dat deze man de visie van de softies verwoordde, van diegenen die er wel zijn, maar die men zelden of nooit ziet, diegenen die geloven dat een literatuur alleen gebaat is bij schouderklopjes voor de schrijvers en niet bij een open, kritisch oordeel. Argumenten zijn bij deze groep uit den boze en wanneer men ze vraagt wat al die schouderklopjes (samen één enorm gedreun) meer hebben opgeleverd dan een reeks gedichtenbundeltjes vol van plagiaat, naäperij en confectiepoëzie, dan moeten ze het antwoord schuldig blijven.
In mijn allereerste stuk over Surinaamse literatuur besprak ik het boekje Prins Awin en de twee leeuwewelpjes van Sita Kishna, of eigenlijk van Sita Kishna en Jan Soebhag, want een deel van het materiaal was van Soebhag afkomstig. De wijze waarop Kishna die hindustaanse vertellingen uitgaf behelsde één en al knoeiwerk. Ik beperkte me tot de wijze van vertalen en uitgeven en de Nederlandse tekst, Jnan Adhin, Surj Biere en Kries Bajnath hebben me verteld dat van de Sarnami tekst ook niets klopt, zelfs de titel is al foutief. Iedereen was het roerend met me eens: Kishna was een warhoofd, maar niet elk feit hoeft in de krant, vonden sommigen, ik had niet in mijn stuk moeten zetten dat Kishna een warhoofd was. Ik heb het in mijn oren geknoopt en ik geloof dat ik later nooit meer vergelijkbare termen heb gebezigd.
Toch heeft men mij wel verweten ‘hard’ te zijn en blijkbaar heeft die opstelling ook invloed gehad, want een tijd geleden piepte iemand in een ingezonden brief in De Ware Tijd dat ‘het de laatste tijd mode werd om kritisch te schrijven in de kranten’. Dat werd tijd ook. Maar ‘hard’? Ik weet het niet. Wordt ‘hard’ niet verward met ‘kritisch’? Oppassen, misschien krijgen we nu alleen maar een dispuut