Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur. Deel 4
(2002)–Michiel van Kempen– Auteursrechtelijk beschermdDe geschreven literatuur van 1923 tot 1975
[pagina 268]
| |
5. Kranten en periodiekenDe algemene opleving rond 1960 zorgde voor een explosieve groei van de journalistiek. Er kwamen radiozenders en een televisiestation, en de stroom drukwerk liet niet af. Vele tijdschriften werden uit de grond gestampt - al was hun zelden een lang leven beschoren - van damesbladen tot sporttijdschriften.Ga naar voetnoot224 Vele daarvan drukten gedichten af of gaven bijdragen waarin aandacht besteed werd aan een of andere vorm van cultuur; de belangrijkste hadden ook elk hun eigen vorm van toneel- en literatuurkritiek (zie § 9.7 en § 10.4). Uit een opsplitsing van De Tijd werd in 1957 het dagblad De Ware Tijd geboren, dat vanaf 1961 Leo Morpurgo (geb. 10 februari 1924) als hoofdredacteur kreeg. Hij zou dat dertig jaar blijven, de krant een vooraanstaande positie in het culturele leven bezorgen en haar door stormachtige tijden heenloodsen. Een deel van de oude redactie van De Tijd begon De Nieuwe Tijd die slechts tot en met 1960 zou blijven verschijnen, het jaar dat nog een andere krant verdween: Het Nieuws. Zo beheersten drie dagbladen de markt van de jaren '60: Suriname dat al bestond vanaf 1872, De West dat in 1909 was opgestart en de nieuweling De Ware Tijd. De laatste twee kranten namen altijd op elke pagina foto's op, Suriname beperkte zich in de regel tot tekst.Ga naar voetnoot225 Hoofdredacteuren van de dagbladen waren vaak geheel of gedeeltelijk eigenaar van het krantenbedrijf, inclusief de drukkerij. In een kleine gemeenschap vragen nieuwsgaring, redactie en bedrijfscontinuïteit om bijzondere kwaliteiten van de krantenmakers.Ga naar voetnoot226 Eugène Waaldijk hield op 26 november 1961 een lezing over ‘moraliserende en demoraliserende tendenties in de Surinaamse pers’ voor de discussiegroep Kra, waarin hij onder meer vaststelde dat de pers zich nog niet ontwikkeld had tot ‘een openbare gezagsfactor’, omdat die nog teveel een instrument was van politieke ambities. Hij pleitte voor een persraad, een perskring en een betere journalistieke opleiding.Ga naar voetnoot227 De oplages maakten van het krantenbedrijf geen vetpot. In 1968 hadden De West en De Ware Tijd een oplage van rond de 7000, Suriname van ongeveer 4000.Ga naar voetnoot228 De dagbladen waren in die dagen voor 75% gevuld met advertenties. Van de redactionele tekst werd 80% aangeleverd door het Algemeen Nederlands Persbureau dat in Paramaribo een kantoor aanhield met twee journalistieke krachten, George Hering en Ab Judell sr., beiden nauw gelieerd aan de traditionele politieke en economische krachten in Suriname; zij kregen later versterking van de Nederlander Bert Wildenburg. Op 17 mei 1957 verscheen Het Handelsblad, uitgegeven door J.C. Heave en H.J. Polak, dat om de veertien dagen gratis verspreid werd onder kooplieden in een oplage van 2000.Ga naar voetnoot229 In de jaren '60 verschenen voorts de weekbladen Onze Tijd en De Vrije Stem, het katholieke Omhoog en een aantal bladen die maar een kort leven beschoren was. | |
[pagina 269]
| |
Voor de emancipatie van het Sranantongo hebben de kranten zeker betekenis gehad. Het ochtendblad De Tijd kende al een rubriek in het Sranantongo, ‘Mamantin Torie’ [Ochtendverhalen] door Frits Heinze, die door De Ware Tijd werd voortgezet.Ga naar voetnoot230 Ook voor het culturele leven kwam geleidelijk aan in de krantenkolommen steeds meer ruimte. Suriname zou de eerste krant zijn met een literaire pagina: Wi foe Sranan [Wij van Suriname], geredigeerd door Thea Doelwijt en tweewekelijks verschijnend op zaterdag. In 1962 was deze krant gestart met een teenage-pagina, Af dat masker. Daaruit groeide Wi foe Sranan, op 12 oktober 1967 voor het eerst verschenen als een pagina voor jongeren tussen 16 en 30 jaar. Aanvankelijk werden bijdragen afgedrukt die als een vorm van voorlichting voor jongeren bedoeld waren, of die de meningen van de jeugd peilden, naast gedichten en korte verhalen. Maar in de totaal 33 afleveringen die de pagina zou tellen (de laatste aflevering verscheen op 24 mei 1969) verkreeg ze steeds sterker de contouren van een volwaardige literaire pagina. Jonge auteurs van de Moetete-groep als Dobru, Russel, Slagveer, Mungroo, Cairo, Sombra (toen nog schrijvend onder de naam Stanley Slijngard), Ferrier, Marlee en natuurlijk Doelwijt zelf werden er voorgesteld met hun werk of middels besprekingen, maar ook de oudere generatie van Bruma en Schouten-Elsenhout kwam er aan bod. Literair-kritisch was het vooral Thea Doelwijt die haar al vroeger gestarte arbeid voortzette, daarbij ondersteund door Louis Burleson en Ané Doorson. (Een volledige index van Wi foe Sranan is te vinden in bijlage IV.) De Ware Tijd gaf aan zijn breed-nieuwsgarende imago een nieuwe impuls door op 29 maart 1971 voor het eerst uit te komen met de bijlage De Ware Tijd Extra. Een initiatief van Rudi Kross tot zo'n bijlage bij de Vrije Stem een jaar eerder was na twee maanden doodgebloed.Ga naar voetnoot231 De redactie van De Ware Tijd Extra werd gevoerd door Leo Morpurgo en de freelancers Rudi Kross en Jozef Slagveer. De pagina nam bijdragen van levensbeschouwelijke, culturele en soms ook literaire aard op. De eerste aflevering bood onder meer het verhaal ‘Borr borr’, geschreven door ‘een rasechte bastaard’, en ondertekend met Borr - een pseudoniem van Rudi Kross. Het werd het begin van een wekelijks terugkerende column, die veertien en een half jaar lang door Kross (ook vanuit het buitenland) zou worden volgeschreven en waarover Henk van Teylingen schreef: ‘Kross duikt zo diep in Borrs hondeziel dat je vreest dat de arme kerel te ver gaat met zijn geanalyseer.’Ga naar voetnoot232 Het dagblad Suriname verdween in 1971, maar een jaar eerder was er een nieuw dagblad bijgekomen: Vrije Stem, dat was begonnen als weekblad. Eugène Waaldijk, Frits Pengel en Rudy Bedacht, in dienst van de Regeringsvoorlichtingsdienst Suriname (rvds), waren in 1960 in conflict gekomen met de overheid.Ga naar voetnoot233 Zij werden ‘wegens ontoelaatbaar optreden’ ontslagen; een duidelijke reden werd niet gegeven, maar vermoedelijk sympathiseerden althans de eerste twee teveel met de oppositionele nationalisten. Pengel en Bedacht werden later weer in dienst genomen. Gedrieën richtten zij in 1961 het weekblad De Vrije Stem op, dat al spoedig werd overgenomen door een groep aandeelhou- | |
[pagina 270]
| |
ders.Ga naar voetnoot234 Hoofdredacteur werd Wilfred Lionarons die met een Sticusa-beurs aan het Amsterdamse Instituut voor Perswetenschappen had gestudeerd, vervolgens directeur van de Avros was geworden en in 1957 directeur, later ook eigenaar, van radio Rapar werd. Redacteuren van De Vrije Stem waren Hans Prade en Ewald Sluisdom. Politiek was De Vrije Stem (met ingang van januari 1968: Vrije Stem) kritischer dan de andere bladen; mede om die reden werd aan literaire auteurs en cultuur van progressieve signatuur met regelmaat aandacht besteed. Vanaf 22 januari 1969 werd het weekblad omgezet in een dagblad. Omdat Suriname verdween, gingen de jaren '70 in met drie grote kranten, ieder met een oplage tussen de 5 en 10.000: De West, De Ware Tijd en Vrije Stem. In het midden van de jaren '70 telde Suriname bovendien nog twee kleine dagbladen, beide met een oplage van omstreeks 1000: Actueel en Njoen Sranan. In 1971 werd het persbureau Informa opgezet door Jozef Slagveer en Rudi Kross. Voor het nieuws over Suriname nam Informa een sleutelpositie in. Die ontwikkeling had mede tot gevolg dat het Anp-bureau ook meer aandacht ging schenken aan de nationale nieuwsgaring. Vanuit Informa lanceerde Slagveer verschillende kleine bladen, het gestencilde Informa Bulletin, het avondblad Actueel en Het Front, een ‘partizanenblaadje zonder partij’ (Kross) dat op onregelmatige basis een half jaar bestond vanaf 14 oktober 1972. In Nickerie verscheen sinds 1942 De Nickeriaan, een gematigd tweewekelijks nieuwsblaadje. In 1960-61 kreeg het naast zich het gestencilde weekblad en later dagblad De Rijstbode, opgericht door Leo van Sprang, voormalig medewerker van De Tijd, die uit solidariteit met een ontslagen werknemer was vertrokken bij Radio Nickerie. De Rijstbode werd ingezet tegen Radio Nickerie en de grote rijstboeren. Het laatste kwart van de 20ste eeuw kende het district geen eigen kranten meer. De dagbladen uit Paramaribo werden ingevlogen en bij vaste distributiepunten en door colporteurs verkocht met een kleine opslag op de verkoopprijs. Na de vestiging van de Volksrepubliek China in 1949 - al gauw erkend door de Nederlandse regering - verschenen er onder de chinezen in Paramaribo ook bladen die niet meer de vroegere onwankelbare loyaliteit jegens het oude regime betoonden. Sin Sang Fat [Nieuw Leven] was zo'n dissident blad, een eenmansonderneming met een klein lezerspubliek, korte tijd bestaand in het begin van de jaren '50. Tsu-Yu [De Vrijheid] verscheen voor het eerst op 5 juni 1957.Ga naar voetnoot235 De redactie ervan werd gevoerd door mensen die Lam Foeng hadden verlaten: Lie A Fo, Ho Feng Joe en Chung. Het redactiebureau bevond zich op het erf van de vereniging Chung Fa Foei Kon aan de Keizerstraat. Aangekondigd werd dat telkens acht gestencilde bladen zouden worden uitgegeven, zij het wel met getypte karakters. Het bevatte het gewone nieuws over het binnenland, maar besteedde vooral veel aandacht aan het buitenland, waarbij de krant trouw betoonde aan de nationalistische regering van Tsjang Kai Tsjek. Immigrant Lie A Fo (overleden in 1969), verzorgde ook een uitzending voor de Rijks Voorlichtings Dienst Suriname in het Chinees.Ga naar voetnoot236 In 1972 verdween Tsu-Yu. In het midden van de jaren '60 nam Lam Foeng [Zuidenwind], onder redactie van de | |
[pagina 271]
| |
voorzitter van Kuo Min Tang, George E. Fung A Joe, scherp stelling tegen de oudste chinezenvereniging van Suriname, de op communistisch China georiënteerde Kong Ngie Tong Sang. Zijn artikelen waren niet erg bevorderlijk voor de rust binnen de chinese gemeenschap. Die keerde pas na enkele jaren weer.Ga naar voetnoot237 Op 7 maart 1972 kwam Kong Ngie Tong Sang met een nieuwsblad: Szun-Lam Ngit Pao [Dagblad Suriname].Ga naar voetnoot238 Het had een uitgesproken linkse signatuur, en verscheen op een moment dat communistisch China langzamerhand door de wereldgemeenschap werd geaccepteerd. Het kreeg op 1 augustus 1974 gezelschap van Fa Sien Paw [Nieuw China].Ga naar voetnoot239 De kranten fungeerden veelal als de spreekbuis van mensen met uitgesproken meningen en zagen zich geregeld met een boycot geconfronteerd. Pengel, de sterke man achter verschillende kabinetten, zag er geen been in om hem niet-welgezinde journalisten brodeloos te maken, zoals Eugène Waaldijk, Frits Pengel en Rudy Bedacht ondervonden. In 1959 werd de redacteur/uitgever van het weekblad 25 juni verschillende keren verhoord op last van de regering-Emanuels, onder meer vanwege een gedicht met als kop ‘Opgedragen aan Franco en concubine’. Kritiek mocht, volgens de autoriteiten, maar ‘het moet echter geen kritiek zijn die op de meest lafhartige wijze gericht is tegen de persoon van de hoogsten in den lande waarbij deze personen door het slijk worden gehaald.’Ga naar voetnoot240 Interessant is natuurlijk dat de regering tijdens het Statuut geen eigen buitenlands beleid voerde. De regering-Emanuels trad ook op tegen De West, omdat zij deze krant als buitenparlementair oppositieblad niet apprecieerde. De West kreeg geen overheidsadvertenties meer en alle regeringsabonnementen werden opgezegd. Ook daar had ongetwijfeld Pengel de hand in gehad.Ga naar voetnoot241 Maar met de periode na Pengel werd het er niet beter op. Tijdens de stakingen van 1973 trachtte de regering de schrijvende pers en de commerciële radiostations onder controle te houden. Toen dat niet lukte, greep zij in februari hard in door zestien mensen te arresteren, onder wie een flink aantal journalisten.Ga naar voetnoot242 Bij het aantreden van het zakenkabinet-May in 1969 was de Surinaamse Journalistenvereniging in het leven geroepen om te waken over de persvrijheid en alternatieve wegen te zoeken voor de overheidsvoorlichting. De vrijheid van drukpers was ook de voornaamste zorg van de Journalistenkring die in 1973 op initiatief van de journalisten Leo Morpurgo en Jozef Slagveer in het leven werd geroepen. Slagveer was overigens de eerste die na de coup van 1980 zelf aan nieuwe censuur meewerkte.Ga naar voetnoot243 Op 15 juni 1965 bracht J.C. Heave het eerste nummer uit van Kwakoe: 14-daags Surinaams tijdschrift tot aller genoegen. Het ontspanningsblad met nieuwtjes, wetenswaardigheden, horoscopen, songteksten enz. was de eerste variant van de aloude ontspanningsbladen als de Katholieke Illustratie die vanuit Nederland werden ingevoerd. Zoals in § 1 | |
[pagina 272]
| |
al werd beschreven, verschenen er in de jaren '70 ook tal van politieke bladen van linkse signatuur.
Een van de opmerkelijkste fenomenen van het nieuwe literaire elan was de verschijning van de eerste literaire tijdschriften: Tongoni (1958-59), Soela (1962-64), Moetete (1968), Kolibri (1971-72). Afgezien van een handvol onafhankelijken, presenteerden alle schrijvers van enige reputatie zich in deze periodieken. Hun programma, inhoud en betekenis zal daarom aan de orde gesteld worden in § 10.1.1 en § 10.2 ter introductie van de afzonderlijke auteurs.
De Surinaamse migranten in Nederland creëerden hun eigen periodieken: Mamjo , een studentenblad met een belangrijke literaire component dat verscheen van 1961 tot 1963, en de evenmin specifiek literaire periodieken Djogo (1958-1968) en Fri (1963-1971). Cultureel was zeker Djogo van belang, het orgaan van het Surinaams Verbond, genoemd naar de kruik of dikke fles (later ook een literfles bier) die bij de verbondsleden de herinnering aan Suriname wakker hield. Het blad verscheen voor het eerst in september 1958 met L.A. Lauriers en H. Mildenberg als redacteuren. Het was, zo meldde het bestuur in zijn voorwoord, als tweemaandelijks verenigingsorgaan bedoeld en zou dus volgens artikel 4 van de verenigingsstatuten niet aan partijpolitiek doen.Ga naar voetnoot244 Het bevatte behalve het normale verenigingsnieuws, opmerkelijk veel historische bijdragen van de hand van R.D. Simons (die al spoedig tot de redactie was toegetreden) en van Ph.A. Samson. Na enkele jaren werd de redactie gevormd door H.A. Samson en twee schrijvers: Jozef Slagveer en Eugène Rellum, die beiden met regelmaat poëzie bijdroegen. De letteren kregen een nog nadrukkelijker plaats in het blad met gedichten in het Nederlands en het Sranan (met het oog op de Nederlandse partners van veel leden altijd met vertaling), spreekwoorden, informatieve stukken over het Sranantongo, vraaggesprekjes met schrijvers en korte, lichtvoetige boekbesprekingen (‘Van de Walle is een gezellig schrijver’Ga naar voetnoot245). C. de Jong plaatste in de jaren 1965-1968 een reeks artikelen over Suriname in de Nederlandse letterkunde in Djogo. Na juni 1968 verdween niet de fles, maar wel het gelijknamige tijdschrift bij het - nog altijd bestaande - Verbond. |
|