Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur. Deel 3
(2002)–Michiel van Kempen– Auteursrechtelijk beschermdDe geschreven literatuur van 1596 tot 1923
[pagina 35]
| |
1.1 AlgemeenDe West is in de 18de eeuw vanuit Nederlands perspectief een verzameling exploitatiekoloniën geweest en dan ook werkelijk niets méér. Maar de winst werd niet zonder slag of stoot binnengehaald. Aanvallen van marrons vergden kostbare patrouilles en daarom werden pacificatieverdragen gesloten met achtereenvolgens de ndyuka (aukaners), de saamaka (saramakaners) en de matuari (1760-1767), maar daarmee waren nog niet alle problemen voorbij. De personele en financiële lasten van de aanleg van een kordon om de kolonie te beschermen tegen aanvallen van vooral de boni's drukten zwaar op de begroting. Een krijgsmacht onder leiding van de Zwitserse kolonel Fourgeoud (1773-1777) slaagde er tenslotte in de boni's terug te dringen tot in het gebied van de aukaners - met alle onenigheid onder de marrons vandien - en zelfs tot over de westgrens.Ga naar voetnoot1 Aan de ten hemel schreiende toestanden op de plantages was daarmee nog lang geen einde gekomen. Slavenopstanden bleven tot ver in de 19de eeuw voorkomen. In 1757 brak op de houtplantage La Paix aan de Tempatikreek een opstand uit onder slaven die weigerden verplaatst te worden naar een stroomafwaarts gelegen suikerplantage. De opstand sloeg over naar alle plantages in het Tempatigebied en aan de episode zou pas een eind komen toen de opstandelingen zich met andere groepen hadden verenigd tot de stam der ndyuka, met wie in 1760 vrede werd gesloten.Ga naar voetnoot2 De beroemdste slavenopstand die bijna de gehele kolonie aan de rand van de afgrond bracht, was die in Berbice in 1763. Een levendig verslag van de schermutselingen gaf Jan Abraham Charbon in een brief die verscheen in een brochure Kortbondige beschryvinge van de Colonie de Berbice etc. Verrykt met merkwaardige berichten wegens de onlangs ontstaane en nog aanhoudende opstandt door de Negers etc. (1763). Een citaat: Zy ontdekten Mittelholzer, en een der Negers wilde hem terstond doodschieten. Doch Mittelholzer onder het geroep van: ‘neen, neen’, nam zyn Sabel en kapte den Neger de hand af. Hierop nam hy zyn Geweer en verjoeg alle de andere, die daar digt by waaren. Eindelyk is Mittelholzer ongelukkig in hunne handen vervallen, en naderhand heb ik hem erbarmelyk hooren schreeuwen. Het is ten uiterste te verwonderen, dat de Negers my niet gezien hebben.Ga naar voetnoot3 Niettemin zijn er ook bronnen die Suriname als een - voor blanken - zeer aangenaam oord neerzetten. Pieter Constantijn Groen legde in een aantal schriftjes zijn Journaal van een reis door West-Indien, 1792-1793 vast. Hij beschrijft verschillende plantages in Barbados, Berbice en Suriname en vertelt onder meer over een tocht met een groep indianen. De koloniale moraal geeft hem weinig reden kritische kanttekeningen te maken bij de slavernij en de behandeling van zwarte en gekleurde vrouwen. In tegendeel: die maakten zijn verblijf er uiterst plezierig op en hij maakte dan ook veel werk van zijn amoureuze escapades | |
[pagina 36]
| |
in de kolonie.Ga naar voetnoot4 Een belangrijke kanttekening hierbij is dat dat plezier alleen voor heteroseksuelen bestond. Toen de zoon van oud-gouverneur De Goijer in 1730 betrad werd op homoseksuele contacten, getuigde de soldaat Jan Brouwer dat ‘sijn mannelijkheijt in sijn De Goijer's achterste sijnde, geen van de reijsen sijn zaat daar in heeft kunnen schieten, nog de Goyer in de sijne sijnde het selve meede niet heeft kunnen doen.’ Maar het getuigenis mocht niet baten: beiden werden tot de galg veroordeeld en zouden tegelijkertijd met vuur geblakerd worden tot de dood erop volgde.Ga naar voetnoot5 Homoseksuelen die de ‘sonde van sodomie’ bedreven, speelden dus behalve met hun ‘mannelijkheijt’, ook letterlijk met vuur. | |
1.2 DemografieJulien Wolbers schetst zo de blanke bevolking van het midden van de 18de eeuw: ‘ruw, slecht onderwezen, door hartstogtelijke neigingen vervoerd, zich meermalen aan twist, spel en onzedelijkheid overgevende, terwijl wreedheid, laatdunkendheid en domme trots in ruime mate onder die bevolking gevonden werden, ja hunne hoofdgebreken uitmaakten.’Ga naar voetnoot6 Het was geen wonder dat Jean le Francq van Berkhey (1729-1812) zijn zoon node naar de broedplaats Suriname zag vertrekken, aldus zijn Vaderlyk Afscheid en Getrouwen Raad van een welmeenend Eendragtsburger aan zynen Zoon uit 1781: In Surinamen zyn bordeelen, daar 't vergift
Dat meenig eerlyk man het bloed wel heeft geschift.
Een Vaderlandsche vrouw, hoe heusch en rein van reden,
Word daar verbastert door de goddeloze zeden.
Een mof, een knoet vaart vrek naar goud, graag daar naar toe,
En teistert daar den slaaf, met galg en rad en roê.
En als hy zyn slavin het bloed slaat uit de lenden,
Gaat nog de wreedaard op het bed den maagdom schenden [p. 88]
Naast Nederlandse immigranten nam de kolonie tal van individuen van allerlei nationaliteit op en rond het midden van de 18de eeuw ook groepjes Paltser en Bazeler boeren en een groep Duitsers onder leiding van Von Bülow. Overigens werden de blanken in aantal verre overtroffen door de zwarten: in 1706 bedroeg de totale bevolking 10.735 personen, 9.988 slaven en 747 blanken.Ga naar voetnoot7 In het midden van de eeuw, in 1762 om precies te zijn, telde de kolonie 2720 vrije inwoners; daarvan waren er 2390 blanken en 330 vrije zwarten en kleurlingen.Ga naar voetnoot8 Dat laatste aantal zou in nauwelijks twintig jaar tijd verdrievoudigen. Indianen en marrons zijn daar, bij gebrek aan cijfermateriaal, niet bij opgeteld. | |
[pagina 37]
| |
1.3 Culturele oriëntatieJan Jacob Mauricius, gouverneur van 1742 tot 1751, analyseerde de aard van de koloniale bevolking. Die bestond volgens hem uit een samenvloeisel van allerlei natiën en dat had vier belangrijke gevolgen: dat de kolonialen zich libertinage en anarchie meenden te kunnen permitteren, dat het hun ontbrak aan vaderlandsliefde, dat er weinig onderlinge harmonie was en dat ‘ze altijd animum revertendi behouden en dus geen attachement voor een land, 't welk ze considereeren niet als een woonplaats van hen en hare kinderen, maar alleen als een land, van vreemdelingschap en passage’.Ga naar voetnoot9 Van Lier noemt de animus revertendi karakteristiek voor alle tropische exploitatie-koloniën en het verbaast dus niet echt dat de koloniale literatuur van Suriname goeddeels een literatuur van passanten is geweest. Maar in de loop van de 18de eeuw verandert zeer geleidelijk het perspectief van de koloniale schrijvers: sommigen krijgen oog voor andere belangen dan de puur-koloniale die slechts in dividend en balen suiker werden uitgedrukt. Het Verlichtingsdenken doet zich ook in de slavernijliteratuur kennen en van de negers wordt heel geleidelijk aan ook een ander beeld geschetst dan dat van barbaarse wilden.Ga naar voetnoot10 Volgens kerkhistoricus J.W.C. Ort behoefde de ‘in Europa opkomende verlichting met haar gedachten van tolerantie en humaniteit [...] niet naar Suriname te komen om daar verdraagzaamheid te leren. Suriname had een eigen verdraagzaamheid gevonden.’Ga naar voetnoot11 Die observatie moet dan wel van de kanttekening worden voorzien dat dit vanuit de zwarte bevolking gezien een nogal hilarische opmerking is, en dat voorzover de opmerking betrekking heeft op de blanken, zij alleen gold voor de protestantse kerken: de herrnhutters werd vanaf 1735 toegestaan zich toe te leggen op de zending en de luthersen mochten in 1740 hun gemeente stichten. Gouverneur Van Aerssen van Sommelsdijck had tot ergernis van de Staten van Holland in 1683 twee katholieke priesters meegenomen naar de kolonie. Zij overleden snel en de gouverneur stuurde hun gebeente terug naar Holland bij wijze van antwoord op de klacht van de Staten; het zou vervolgens een eeuw duren aleer de katholieken weer toestemming kregen in Suriname te komen prediken.Ga naar voetnoot12 De aanwezigheid van joden mocht evenmin uit hervormde hoek op veel appreciatie rekenen. Het werd hun verboden op zondag hun winkels te openen en in 1718 moest het ook afgelopen zijn met het publiekelijk ‘nayen en brayen’ van de joodse vrouwen.Ga naar voetnoot13 In de jaren '60 van de 18de eeuw was het antisemitisme zelfs zo toegenomen, dat de gedachte werd geopperd voor hen een ghetto te creëren.Ga naar voetnoot14 Dat het daarvan nooit is gekomen, is mogelijk te danken geweest aan de invloed van het Europese Verlichtingsdenken. | |
[pagina 38]
| |
1.4 OnderwijsOp 2 september 1726 diende Claude Mourgues een verzoek in om het schoolmeestersambt te mogen uitoefenen en hij legde een plan voor, waarvan artikel 4 aangaf: ‘Hy zal in de 2 Uuren schooltijd geen praat ongevraagt van de discipelen gedoogen voornamentlijk in 't Neger-Engelsch, hetwelk op straffe zal verboden worden.’Ga naar voetnoot15 Anna Michelon kreeg in 1749 vergunning om een bewaarschool voor kinderen op te zetten, maar er waren verschillende andere scholen geopend, vaak zonder vergunning van het Hof van Politie. De toezichthoudende Conventus Deputatorum diende daartegen herhaaldelijk klacht in: onderwijs en (gereformeerd) godsdienstonderricht moesten hand in hand gaan. Aanvankelijk was er enkel een school voor Hollandse kolonisten, later kwam er een Franse school bij en in 1760 een school voor de vrije gekleurde bevolking (mulatten en negers).Ga naar voetnoot16 Dit laatste bevolkingssegment heeft zeker van die mogelijkheid tot onderwijs geweldig geprofiteerd, want tegen het einde van de eeuw was er in Paramaribo al een hele middenklasse van geschoolde kleurlingen.Ga naar voetnoot17 Zij hadden daarvoor ook de middelen, want aan geen enkele school was het onderwijs gratis. Leerlingen die niet te ver van de stad woonden lieten zich door hun negerslaven naar de stad roeien, maar in het onderwijs was het roeien met de riemen die men had: het peil over het algemeen bedroevend. Toen de Fransman Louis la Combe in 1725 door de Sociëteit van Suriname werd benoemd, bleek hij zelfs de allereenvoudigste kindervragen niet in het Nederlands te kunnen beantwoorden.Ga naar voetnoot18 Diegenen die serieus werk wilden maken van hun studie, keerden de kolonie de rug toe en zeilden noord-noord-oost. Een bron van 1739, Lettres, ecrites d'un Fils à son Pere, au sujet Du Voyage de Surinam [...] Par Mr. D., maakt er gewag van dat alle welgestelden hun kinderen al op zeven- of achtjarige leeftijd naar Holland zenden.Ga naar voetnoot19 Onderwijs aan slavenkinderen werd niet gegeven, wat niet betekent dat er niet over gedacht werd. Dominee Kals, die we later nog zullen tegenkomen, had in 1756 een uitvoerig voorstel op papier gezet voor een ‘Seminarium of eene Kweekschoole [...] aan te leggen in 't midden van de Wegloopers, met hun luyden Vrede maakende en hun en hunnen kinderen het allereerste uitnoodigen’.Ga naar voetnoot20 Het zou een school moeten worden met een breed onderwijsprogramma, bestemd voor huis- en veldslaven zowel als weglopers en indianen. Hoe goed het plan ook was uitgewerkt, tot en met een financieringsvoorstel toe, de reactie erop was voorspelbaar: iemand die zoiets voorstelde kon niet goed bij zijn hoofd zijn. | |
[pagina 39]
| |
Overigens waren er - ook vroeger al - slaven die wel degelijk konden schrijven: de vroegste, bewaard gebleven brieven van slaven, dateren van 1737.Ga naar voetnoot21 | |
1.5 Kunst, vermaak en intellectueel levenIn de loop van de 18de eeuw nam de welvaart van het blanke Paramaribo zienderogen toe. Er verrezen verschillende stenen gebouwen - onder meer de Portugese en de Hoogduitse synagoge -, maar de echte stadsverfraaiing zou eerst tegen het einde van de eeuw worden gerealiseerd. Het spectatoriale tijdschrift De koopman sprak zelfs van een ‘klein Parijs’.Ga naar voetnoot22 Plantage-eigenaar Jonas Witsen, die aan zijn bezit was gekomen door zijn huwelijk met Elizabeth Basseliers - dochter van de eerste predikant in Suriname -, bood de Nederlandse kunstschilder Dirk Valkenburg een tweejarig contract aan om het leven in de kolonie te schilderen en te tekenen. We danken er enkele schilderijen van plantages aan, maar bovenal een van de mooiste afbeeldingen van een slavendans.Ga naar voetnoot23 Van een kunstleven was intussen in het grootste deel van de 18de eeuw geen sprake. Zelfs de gemeentezang van de hervormden was zo vals, dat dominee Samuel Snethlage er in 1719 zijn beklag over deed tegenover de superviserende Conventus Deputatorum.Ga naar voetnoot24 Diegenen die zich sterk op Europa oriënteerden moet zoveel gebrek aan beschaving een doorn in het oog geweest zijn. Charlotte Elisabeth van der Lith, die in twaalf jaar tijd huwde met maar liefst drie gouverneurs, liet in 1731 een dansmeester overkomen, om althans op de bals ten gouvernementshuize enige wellevendheid in te voeren.Ga naar voetnoot25 In 1743 kreeg de Hervormde Gemeente in haar godshuis een voornaam kerkorgel waarvoor circa ƒ8000,- was begroot. Het was voor de gemeenteleden wennen om opeens niet meer zelf de toonhoogte te hoeven bepalen, maar het orgel zorgde voor zoveel genoegen dat er ook zatermiddagconcerten werden georganiseerd. Dit gebeurde overigens niet tot overdreven genoegen van een reeks eigenzinnige organisten die lelijk verstek lieten gaan.Ga naar voetnoot26
In de roman De Middelburgsche Avanturier, of het leven van een burger persoon (1760), anoniem verschenen maar met ene Lodewijk uit Middelburg als ikverteller, slaat een slaaf de hersenpan van een gehate opziener in. In een ‘heerlyke en stouten redenvoering’ dreigt een wel heel uitzonderlijk welsprekende neger daarop dat de slavenmassa massaal zelfmoord zal plegen. Zij willen geen oproer, zegt hij, maar vragen slechts om een fatsoenlijke behandeling en zo ‘zal uw Land dubbele vruchten voortbrengen’.Ga naar voetnoot27 ‘Wel verre van | |
[pagina 40]
| |
een gids voor losbollen te zijn’, zo meent P.J. Buijnsters, ‘is De Middelburgsche Avanturier naar intentie en uitwerking een zedenspiegel voor de verlichte burgerij.’Ga naar voetnoot28 Mij dunkt dat met die kenschets de kennelijke vertekening van de verhoudingen in het boek, niet genoegzaam zijn aangeduid. In het laatste kwart van de eeuw zou Suriname een opmerkelijke opbloei van het culturele leven doormaken, komt er iets los van kunstzinnige activiteit op georganiseerde basis en worden de grondslagen gelegd voor een koloniaal literair circuit, met verlichte burgers én losbollen. Maar ook eerder zijn er al uitzonderingen geweest op het weinig rooskleurige demografische beeld dat Wolbers zijn lezers voorhoudt. Dat aantal is gering geweest, maar het ging soms wel om bijzonder markante persoonlijkheden, juist ook wanneer het passanten betrof. J.D. Herlein gaf in zijn boek van 1718 een korte samenspraak in het Neger-Engels - de oudst bekende tekst in het Sranantongo - en voegde aan zijn beschrijving ook een woordenlijst toe, een ‘Karaïbaansch woordenboek’ van dertien bladzijden.Ga naar voetnoot29 Daarmee lijkt hij te bewijzen dat er van enige intellectuele activiteit sprake is geweest in de kolonie rond 1700. Maar zijn Karaïbse woordenlijst heeft hij, zoals hij zelf al aangeeft, ontleend aan RochefortGa naar voetnoot30, terwijl hij - zoals Jan van Donselaar heeft aangetoond - veel over Suriname ongegeneerd in de ikvorm heeft naverteld alsof hij het zelf beleefd had, uit George Warrens An impartial description of Surinam van 1667, en dan nog niet eens uit diens oorspronkelijke werk, maar uit de Amerikaansche voyagien van Adriaan van Berkel van 1695 - die op zijn beurt ook niet vermeldde dat Van Berkel het grootste deel van zijn werk overschreef uit Warren!Ga naar voetnoot31 De medicus, natuuronderzoeker en historicus Philip Fermin (1730-1813) verbleef van 1754 tot 1762 in Suriname, en hij zou na terugkeer in het vaderland verschillende boeken schrijven die zijn intellectuele faam snel verspreidden. Zijn tweedelige Description générale, historique, géographique et physique de la colonie de Surinam (1769) zou in het Duits en het Nederlands vertaald worden, en een belangrijke bron voor de kennis over Suriname gaan betekenen.Ga naar voetnoot32 In het geestesleven tegen het midden van de eeuw was het B. Duvoisin, voorganger van de Waalse gemeente, die opviel doordat hij intellectueel brilleerde en met Latijnse spreuken strooide in het Conventus Deputatorum. Dat werd hem overigens door de hervormde kerk niet in dank afgenomen en de Classis van Amsterdam berispte hem voor deze ijdelheid.Ga naar voetnoot33 | |
[pagina 41]
| |
De Middelburgsche Avanturier gaf van de eloquentie van de negerslaven een bijna karikaturaal beeld. Maar er wáren natuurlijk welsprekende negers, laat daarover geen twijfel bestaan. De vraag luidt: waren die werkelijk uit op een status quo die eerst en vooral het rendement van de plantage ten goede zou komen, zoals Lodewijk uit Middelburg het voorstelde? Een zo'n welsprekende figuur waarvan het moeilijk is de exacte statuur vast te stellen was Quassie van Timotibo, door Stedman ‘Graman Quacy’ genoemd.Ga naar voetnoot34 Hij was een ‘zoutwaterneger’, dat wil zeggen in Afrika geboren: hij kwam van de kust van Guinea en werd rond 1690 naar Suriname verscheept, waar hij als slaaf werd tewerkgesteld op de plantage Nieuw-Timotibo aan de Perica. Hij onderscheidde zich al spoedig als lukuman (ziener) en kenner van de talen van Karaïben en Arowakken. Hij bezat bovendien een enorme kennis van kruiden en ontdekte het Quassie-bitter of kwasibita, een koortswerend middel dat door Linnaeus onderzocht zou worden. Al in 1730 ontving hij een gouden borstplaats met de inscriptie ‘Quassie, trouw aan de blanken’. Gouverneur Mauricius achtte hem ‘te hoog van geest’ voor slavenwerk, kocht hem en liet hem naar de stad overbrengen. Van daaruit vervulde hij een belangrijke rol in het opsporen van voortvluchtige slaven.Ga naar voetnoot35 In 1776 maakte hij een reis naar Holland waar hij door de stadhouder werd ontvangen. Op 12 maart 1787 jaar overleed hij in Paramaribo. Dat de koloniale macht in Quassie een bruikbaar instrument heeft gezien, is zeker. Maar wat was hij nu: een zwarte intellectueel, een bepruikte paljas en meeloper, of een schelm die dankzij zijn geraffineerdheid kans zag zijn lot in eigen voordeel om te buigen? Zijn kruidenkennis waarom hij vooral beroemd is geworden, baart bijna drie eeuwen later minder opzien, na wat botanicus Mark Plotkin in zijn boek In de leer bij de sjamanen (1995) noteerde over de buitengewone kennis van medicinale planten bij bewoners van het bos. De kostelijke brief die plantagedirecteur P. d'Anglade in 1743 schreef aan de administrateurs van zijn plantage en die door Ruud Beeldsnijder werd gepubliceerd, plaatst Quassies ‘meeloperij’ in een wat ander daglicht.Ga naar voetnoot36 Volgens de brief komt Quassie op de plantage van d'Anglade met twee kameraden aangewaaid. Hij meldt niet dat zijn vrienden zijn gearriveerd en het drietal doet zich tegoed aan gebraden wild, geroosterde vis en drank. Wanneer de plantagedirecteur hem om op het matje roept, zegt hij dat hij alleen maar aan de gouverneur verantwoording schuldig is. Hij zegt onder meer ‘ik veege myn gat aan u; gy kenne my a... lekken.’ Het zou interessant zijn om de opstelling van Quassi te vergelijken met die van zijn tijdgenoot Jacobus E.J. Capitein (1717-1747), die werd geboren aan de kust van Guinea en jaren als slaaf werkte, aleer hij als vrij man in Nederland aankwam. Hij studeerde theologie en schreef een dissertatio, een dispuutsverhandeling, waarin hij de slavernij op Bijbelse gronden verdedigde. Hij keerde vervolgens terug naar West-Afrika, waar hij als predikant in Elmina werd aangesteld, maar geraakte al spoedig in conflict met de WIC en de Classis Amsterdam, omdat hij de wereld waarin hij was grootgebracht uiteindelijk niet in lijn kon brengen met zijn vorming in Nederland en de directieven die hij vanuit | |
[pagina 42]
| |
Amsterdam kreeg.Ga naar voetnoot37 Ruud Beeldsnijder noemt Quassie van Timotibo terecht een schaakstuk in de strijd tussen gouverneur en tegenstrevende planters. Maar zou Quassie dat geworden kunnen zijn zonder de gewiekste manier waarop hij zijn talenten aanwendde? Op de gravure die hem afbeeldt in Stedmans Narrative kijkt hij de koloniale wereld loensend aan. Zou het toeval zijn dat H. Heyde die de gravure in 1985 gebruikte voor het omslag van zijn medicijnplantenboek, die loensende ogen heeft rechtgezet? |
|